Vraag en antwoord mestverwerkingsinstallaties
PAS-referentie 2030 voor rundvee, varkens en pluimvee
De PAS-referentie 2030 wordt voor elke veehouderij berekend op basis van de gemiddelde veebezetting in 2021 (overeenkomstig de gegevens van de Mestbank) in combinatie met de ammoniakemissiefactoren (1) en in voorkomend geval de leegstandspercentages (2) en door het toepassen van de reducties.
De lijst van ammoniakemissiefactoren(opent in nieuw venster) is opgenomen in bijlage 1 bij het Stikstofdecreet, incl. eventuele leegstandspercentages.
De emissies per stal binnen eenzelfde IIOA worden samengeteld. Zo wordt een PAS-referentie 2030 op niveau IIOA bekomen. Dit is de maximale ammoniakemissie op jaarbasis die na 31/12/2030 nog mag worden geëmitteerd door de IIOA.
Voor het toepassen van de reducties wordt gekeken naar de dieren die men hield in het jaar 2021. Men neemt hiervoor de gemiddelde veebezetting overeenkomstig de gegevens van de Mestbank.
Binnen die PAS-referentie 2030 (en op voorwaarde dat aan alle andere wettelijke voorwaarden is voldaan) kan men dan een andere diersoort houden.
Voor de diercategorieën varkens en runderen komen de diercategorieën in bijlage 1 van het decreet niet volledig overeen met deze uit de Mestbankaangifte.
Voor die gevallen moet de Vlaamse Regering nadere regels bepalen voor de toewijzing van dieren aan een welbepaalde diercategorie overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte (zie art. 5, negende lid, 4°). Op 19 juli 2024 keurde de Vlaamse Regering het besluit definitief goed. Het besluit diercategorieën trad in werking(opent in nieuw venster) op 24 augustus 2024, 1 dag na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Voor elke varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die op 23 februari 2024 vergund is, wordt een PAS-referentie 2030 bepaald. De PAS-referentie 2030 is de maximale ammoniakemissie, uitgedrukt in kg NH3/jaar, die na 31 december 2030 mag plaatsvinden op de IIOA in kwestie. De PAS-referentie 2030 wordt berekend o.b.v. de gemiddelde veebezetting in 2021 (zoals opgegeven in de Mestbankaangifte), in combinatie met de van toepassing zijnde ammoniakemissiefactoren en door het toepassen van de bronmaatregelen die zijn bepaald voor resp. varkens, pluimvee en rundvee.
De PAS referentietool moet de exploitant toelaten om voor zijn IIOA de PAS-referentie 2030 (kg NH3/jaar) te berekenen. Deze tool zal voor de bepaling van de referentiesituatie 2021 uitgaan van de reeds eerder overgemaakte Mestbankaangifte (productiejaar 2021).
Het ter beschikking stellen van een PAS-referentietool 2030 is volgens het stikstofdecreet geen decretale verplichting. Voor het aanbieden van die service is er nog geen exacte timing. De PAS-referentie 2030 wordt tot nader order manueel berekend.
Als het bedrijf een stopzettingsvergoeding ontvangt voor de stopzetting van varkens, dan mag de daarmee gepaard gaande emissiereductie niet gebruikt worden om te voldoen aan de wettelijke eisen, zoals bijvoorbeeld voldoen aan de 5% reductie voor rundvee of het voldoen aan de PAS-referentie 2030. Dat is een eis die de Europese Commissie stelt in het kader van de staatssteun. De stopzetting van de varkens waarbij gebruik is gemaakt van de stopzettingsregeling kan dus niet meetellen voor het realiseren van de reducties in het kader van de generieke bronmaatregelen.
Om de PAS-referentie te kunnen berekenen wordt uitgegaan van de gegevens uit de mestbankaangifte 2021. De diercategorieën die hierin voorkomen stemmen echter niet altijd overeen met die uit de bijlage 1 van het PAS-decreet. In het kader van de passende beoordeling en de plan-MER bij de PAS werd uitgegaan van de emissiecijfers van EMAV. Zullen de emissiecijfers van EMAV en methode ook gebruikt worden bij de berekening van de PAS-referentie of zullen hiervoor andere regels komen?
In het plan-MER(opent in nieuw venster) van de PAS en de scenarioberekeningen in het kader van de PAS is de veehouderijsector op Vlaams niveau beschouwd en zijn de emissieberekeningen gebaseerd op de emissiefactoren zoals ze in EMAV zijn gebruikt (soort van gemiddelde situatie voor Vlaanderen).
Het begrip PAS-referentie 2030 is in het Stikstofdecreet gedefinieerd op individueel bedrijfsniveau (IIOA) als de maximale ammoniakemissie die na 31 december 2030 nog mag geëmitteerd worden.
Er is een vertaling gemaakt van het Vlaamse niveau naar het individuele bedrijf. Daarbij is er voor geopteerd om de PAS-referentie 2030 te baseren op de reële situatie op het bedrijf in kwestie. De toe te passen emissiefactoren zijn opgenomen in bijlage 1(opent in nieuw venster) bij het Stikstofdecreet. Voor de diercategorieën uit de Mestbankaangifte waar geen eenduidige overeenkomst is met een diercategorie uit bijlage 1 heeft de Vlaamse Regering op 19 juli 2024 het besluit over de toewijzing van diercategorieën bij de vaststelling van de PAS-referentie 2030(PDF bestand opent in nieuw venster) definitief goedgekeurd. Dat besluit is op 24 augustus 2024 in werking getreden(opent in nieuw venster).
De referentiesituatie 2021 wordt bepaald door de gemiddelde veebezetting in 2021 (overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte 2021) te vermenigvuldigen met de ammoniakemissiefactoren (1) en in voorkomend geval te verhogen met de leegstandspercentages (2).
De lijst van ammoniakemissiefactoren(opent in nieuw venster) is opgenomen in bijlage 1 bij het Stikstofdecreet, incl. eventuele leegstandspercentages.
De referentiesituatie 2021 is nodig voor de berekening van de PAS-referentie 2030.
Als de gemiddelde veebezetting volgens de Mestbankaangifte van het productiejaar 2021 niet representatief is, kan de exploitant uiterlijk op 30 september 2026 een aanvraag voor een afwijkende referentiesituatie indienen. De afwijking kan voor één of meerdere diersoorten (varkens, pluimvee, runderen) binnen eenzelfde veehouderij worden aangevraagd.
De Vlaamse Regering heeft de voorwaarden en regels voor een afwijkende berekeningsmethode bepaald.
Op 20 september 2024 heeft de Vlaamse Regering het besluit over de afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 definitief goedgekeurd(PDF bestand opent in nieuw venster). Het besluit verscheen op 29 oktober 2024 in het Belgisch Staatsblad(opent in nieuw venster) en trad in werking op 30 oktober 2024.
Een varkensbedrijf met een ammoniakemissie op basis van de gemiddelde veebezetting in 2021 (mestbankaangifte 2021) in een niet AEA stal van ongeveer 1200 kg NH3 en een impactscore van <0,025%. Die moet tegen uiterlijk eind 2030 60% reductie toepassen. Echter op basis van het beoordelingskader kan er voor een dergelijk bedrijf een uitbreiding in ammoniakemissie vergund worden zolang onder de drempel van 0,025% gebleven wordt. Enerzijds moet hier dus 60% gereduceerd worden in de niet AEA-stal en anderzijds kan er uitgebreid worden volgens het beoordelingskader. Kan die uitbreiding in de niet AEA-stal waar volgens de PAS-ref 2030 eerst 60% moet gereduceerd worden? Of kan die uitbreiding enkel door nieuwbouw van een AEA-stal?
De impactscore moet niet berekend worden voor de referentiesituatie 2021 (dieraantallen in mestbankaangifte 2021). De impactscore moet berekend worden voor het project dat de exploitant wenst aan te vragen.
Als de impactscore van de aangevraagde situatie kleiner of gelijk is aan de drempelwaarde van 0.025% moet geen passende beoordeling worden opgemaakt. Er moet in dat geval ook geen PAS-referentie 2030 worden bepaald. Het is immers mogelijk om een vergunning te bekomen voor een ammoniakemissie die hoger is dan de PAS-referentie 2030 als de impactscore van de aangevraagde situatie ≤ 0.025%.
Als er - rekening houdend met bovenstaande voorwaarden - een uitbreiding van het aantal varkens gerealiseerd kan worden en de exploitant wil hiervoor een nieuwe varkensstal bouwen, dan blijft de verplichting dat die nieuwe stal AEA moet gebouwd worden (artikel 5.9.2.1bis Vlarem II)(opent in nieuw venster). Als de uitbreiding van de varkens wordt gerealiseerd in een bestaande varkensstal, is er geen verplichting tot AEA.
Voorbeeld als er conform de Mestbankaangifte zeugen aanwezig zijn terwijl er in de vergunning vleesvarkens zijn opgenomen? Hoe zal omgegaan worden met situaties waar er koeien aangegeven worden, terwijl er geiten aanwezig zouden moeten zijn conform de vergunning? Of situaties waar een mestbankaangifte aangeeft dat er een vergunning nodig is, terwijl er geen vergunning aanwezig is? Dit kunnen kleine bedrijven zijn, begrazingsprojecten, enz. Kunnen deze bedrijven dan als bestaand beschouwd met een gekende PAS-referentie 2030? En niet als nieuwe inplanting?
Voor het bepalen van de referentiesituatie 2021 dienen de dieraantallen uit de Mestbankaangifte (productiejaar 2021) verhoogd met het van toepassing zijnde leegstandspercentage.
Indien dit aantal hoger is dan de vergunde dieraantallen moeten de dieraantallen begrensd worden tot de vergunde dieraantallen. Uit de vele vragen en voorgelegde situaties blijkt dat er nadere regels nodig zijn om deze aftopping/begrenzing op een correcte manier uit te voeren.
Bedrijven kunnen vergunningstechnisch niet als ‘bestaand’ worden beschouwd omwille van een Mestbankaangifte.
Een bedrijf kan enkel als bestaand worden beschouwd als het beschikt over een geldige milieuvergunning/omgevingsvergunning.
Indien de impactscore van de aanvraag ≤ 0.025% is er geen passende beoordeling vereist, ook niet voor een nieuwe inrichting.
De veehouder wil een omvorming te realiseren van varkens naar pluimvee en wil hiervoor een vergunning onbepaalde duur aan te vragen.
Een dergelijke aanvraag moet afgetoetst worden aan het beoordelingskader ammoniak voor veehouderijen. In eerste instantie wordt de impactscore van het aangevraagde project bepaald met de impactscoretool. Dit is de impactscore ten gevolge van de ammoniakuitstoot van de dieren in de aangevraagde situatie en de NOx uitstoot van de stookinstallaties. Indien de impactscore hoger is dan 0.025% moet een passende beoordeling worden opgemaakt.
De passende beoordeling kan gunstig worden beoordeeld als voldaan wordt aan 3 voorwaarden:
- Voldaan aan PAS-referentie 2030 (enkel ammoniakemissies),
- Geen stijging van stikstofdepositie t.o.v. huidig vergunde situatie: depositie van “NH3 + NOx” bepalen zowel in huidig vergunde als in aangevraagde situatie; deze mag niet stijgen (als de ammoniakuitstoot met 60% daalt door te voldoen aan de reductiedoelstelling zal het geen probleem zijn dat de emissies van NOx beperkt stijgen door het voorzien van stookinstallaties),
- Impactscore < 50% (impactscore van som ammoniak en NOx).
Indien er duidelijkheid is omtrent de berekening van de PAS-referentie 2030 kan de berekening manueel worden uitgevoerd en bij de vergunningsaanvraag gevoegd. Er moet niet gewacht worden op de PAS-referentietool.
Als een pluimveehouderij (met impactscore >0.025%) een vergunning voor onbepaalde duur aanvraagt, moet een passende beoordeling (PB) gemaakt worden.
Conform artikel 38, eerste lid, van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) is een gunstige passende beoordeling mogelijk als voldaan is aan volgende voorwaarden:
- Er is voldaan aan de PAS-referentie 2030 (heeft enkel betrekking op NH3).
- Er is geen stijging van de stikstofdepositie t.o.v. de huidige vergunde situatie (stikstofdepositie = depositie van NH3 + NOx).
- De impactscore is lager dan 50% (berekenen op basis van som van NH3 en NOx).
Stel een slachtkippenbedrijf beschikt over twee stallen, waarvan er één AEA is en één nog niet AEA. Geldt een ronde minder opzetten op jaarbasis dan indien men hierdoor onder de totale max. uitstoot uitkomt? Of dienen beide stallen sowieso AEA te zijn en geldt de ronde minder per jaar enkel als bijkomende PAS-maatregel indien een AEA-systeem geen 60% reduceert?
Er is geen verplichting om traditionele stallen ammoniakemissiearm (AEA) te maken tegen 2030. Er is wel de verplichting om te voldoen aan de PAS-referentie 2030. Dit kan door het nemen van ammoniakemissiereducerende technieken, door het verminderen van dierplaatsen of door een combinatie van beide.
In het decreet van 19 april 2024 betreffende ammoniakemissiereducerende maatregelen(opent in nieuw venster) (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 12 juli 2024 en in werking op 22 juli 2024) zijn ook de PAS-maatregelen opgenomen. Concreet kan voor vleeskippen (slachtkuikens) PAS P-6.2 worden toegepast in de aangevraagde situatie. Het betreft reductie van de eiwitopname. Alle maatregelen die de input van eiwit (en dus de ammoniakemissie) per dierplaats doen dalen zoals een verlaagd eiwitgehalte, efficiëntere productie (lagere voederomzetting), meerfasenvoeding (al dan niet met inmenging volle granen), langere leegstand, en/of andere maatregelen, al dan niet gecombineerd, kunnen toegepast worden in het kader van deze algemene maatregel.
Indien voldaan kan worden aan de voorwaarden zoals opgenomen in PAS P-6.2, kan een ammoniakemissiereductie worden doorgerekend in de aangevraagde situatie.
De termijn waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, bepaalt niet t.o.v. van welk jaar de tussentijdse reductie (5%) moet berekend worden.
In artikel 8, 2e lid Stikstofdecreet staat vermeld dat een rundveehouderij geacht voldaan heeft aan de tussentijdse reductie als de totale ammoniakemissie van het rundveebedrijf in de huidige vergunningstoestand 5% lager is dan de totale ammoniakemissie van het rundveebedrijf in de vergunningstoestand van 1 januari 2015. Indien hieraan voldaan, moet het rundveebedrijf geen extra inspanning meer leveren om te voldoen aan de tussentijdse reductiedoelstelling van de rundveesector.
In alle andere gevallen (en ongeacht de gevraagde vergunningstermijn) dient de emissiereductie van 5% worden gerealiseerd:
- t.o.v. de rundveebezetting volgens de huidig vergunde situatie, indien de exploitant de tussentijdse inspanning door middel van ammoniakemissiereducerende maatregelen realiseert.
- t.o.v. de gemiddelde rundveebezetting volgens de Mestbankaangifte van het productiejaar 2021, indien de exploitant de tussentijdse inspanning realiseert door middel van een vermindering van dierplaatsen, of door middel van een combinatie van een vermindering van dierplaatsen en een ammoniakemissiereducerende maatregel.
Volgens artikel 12 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) kan een vrijstelling van de verplichtingen, vermeld in artikel 6 tot en met 11, worden verkregen in de volgende gevallen:
1° veehouderijen die een jaaremissie van minder dan 500 kg ammoniak hebben en een impactscore lager dan of gelijk aan 0,025% in het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
2° biologische bedrijven met een impactscore lager dan of gelijk aan 1% in het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
3° diercategorieën waarvoor de Vlaamse Regering vaststelt dat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen vastgesteld zijn.
Voor het aanvragen van een vrijstelling is sinds 30 april 2024 een projecttype ter beschikking in het Omgevingsloket. Het gaat om het projecttype: ‘Aangifte voor vrijstellingsregeling voor het nemen van bronmaatregelen voor varkens-, pluimvee-, en rundveehouderijen’.
Een bedrijf die een vrijstelling heeft bekomen heeft nog steeds een PAS-referentie 2030, zijnde de referentiesituatie 2021. De vrijstelling heeft enkel betrekking op het feit dat het bedrijf geen reducties dient te realiseren.
Dat bedrijf dient ook tegen 30/9/2029 te beschikken over een vergunning die in overeenstemming is met zijn PAS-referentie 2030.
Kan een afwijkende berekeningsmethode bekomen worden? Voor het volledige gemengde bedrijf of alleen voor de diertak waarin de investering is gebeurd?
Het Besluit van de Vlaamse Regering (BVR) over het aanvragen van een afwijkende berekeningsmethode voor de referentiesituatie 2021, is op 20 september definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering.(PDF bestand opent in nieuw venster) Het besluit verscheen op 29 oktober 2024 in het Belgisch Staatsblad(opent in nieuw venster) en trad in werking op 30 oktober 2024.
Volledige vraag: Een gemengd bedrijf met melkvee en varkens wil een verlenging van de vergunning aanvragen tot 31/12/2030. De tussentijdse reductie van 5% op het rundvee wensen we te realiseren door te verminderen in dierplaatsen. In dezelfde aanvraag wensen we ook intern salderen toe te passen waarbij er varkens worden omgezet in rundvee. Netto is er dus een stijging in het aantal plaatsen voor rundvee. In de berekening van de emissies wordt aangetoond dat er eerst 5% werd gereduceerd op het rundvee en pas daarna een omvorming van varkens naar rundvee werd gerealiseerd. Is dit mogelijk?
Indien de aangevraagde vergunningstermijn beperkt is tot 31 december 2030, moet niet voldaan worden aan de PAS-referentie 2030.
De mogelijkheid om intern salderen toe te passen is in het Stikstofdecreet vermeld in art. 6 en in art. 9. Echter deze hebben beide betrekking op het realiseren van de PAS-referentie 2030.
Indien een vergunning wordt gevraagd voor de verdere exploitatie van een varkens,- pluimvee- of rundveebedrijf tot 31/12/2030 moet niet voldaan worden aan de PAS-referentie 2030 en kan bijgevolg geen gebruik gemaakt worden van het principe van intern salderen. Er wordt wel toegestaan dat er beperkte wijzigingen gebeuren binnen de vergunde diersoort, maar de emissies kunnen niet uitgewisseld worden tussen de vergunde diersoorten, zijnde varkens/pluimvee/rundvee.
Concreet voor dit gemengd varkens/rundvee bedrijf kunnen de emissies van de varkens niet omgezet worden naar emissies van runderen. Binnen de diersoort runderen kunnen wel wijzigingen worden toegestaan tussen de rundercategorieën (bv. melkkoeien, jongvee, zoogkoeien, enz.) waarbij steeds moet voldaan worden aan de voorwaarde: geen stijging van stikstofemissies en stikstofdeposities t.o.v. de vergunde situatie.
Om te voldoen aan de reductiedoelstelling moeten de vergunde dierplaatsen (voor het houden van mestvarkens) in overeenstemming zijn met de PAS-referentie. De emissie per vergunde dierplaats is terug te vinden in de bijlage bij het Richtlijnenboek landbouwdieren en deze emissiefactor gaat uit van een normale bezetting volgens de landbouwkundige normen. In de bepaling van een emissiefactor is ook een periode van leegstand (10%) tussen de opeenvolgende kweekronden mee opgenomen.
Door de gemiddelde veebezetting op jaarbasis met 60% te reduceren kan niet voldaan worden aan de PAS-referentie 2030.
En kan een bedrijf dat enkel vergund is voor varkens (dus geen gemengd bedrijf) zijn vergunning omvormen naar runderen via intern salderen?
De mogelijkheid om intern salderen toe te passen is in het Stikstofdecreet vermeld zowel in artikel 6 (varkens/pluimvee)(opent in nieuw venster) als in artikel 9 (rundvee)(opent in nieuw venster). Deze hebben betrekking op het realiseren van de PAS-referentie 2030 voor enerzijds een varkens- of pluimveebedrijf en anderzijds een rundveebedrijf. Een aanvraag waarbij wordt voldaan aan de PAS-referentie 2030 kan gebruik maken van het principe van intern salderen.
Een aanvraag waarbij een verlenging tot 31/12/2030 wordt gevraagd of waarbij een wijziging van de exploitatie wordt gevraagd binnen een lopende vergunningstermijn kan geen gebruik maken van het principe van intern salderen vermits in die gevallen de aanvraag niet voldoet aan de PAS-referentie 2030.
Concreet dient in elk van de gevraagde cases (enerzijds rundveebedrijf en anders varkensbedrijf) waarbij een vergunning voor onbepaalde duur wordt gevraagd de referentiesituatie 2021 berekend en vervolgens de reductiedoelstelling toegepast. Het resultaat is de PAS-referentie 2030, zijnde de maximale ammoniakemissie (kg NH3/jaar) die na 31 december 2030 mag plaatsvinden op de IIOA.
In beide cases kan de gevraagde omvorming worden gerealiseerd als de ammoniakemissies van de aangevraagde dieren niet hoger zijn dan de PAS-referentie 2030. Daarnaast dient voldaan aan de 2 bijkomende voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 38(opent in nieuw venster), eerste lid, van het Stikstofdecreet: geen stijging van de stikstofdepositie ten opzichte van de vergunde situatie (aan te tonen via module ‘toename van depositie op SBZ-H’ in de impactscoretool) en de impactscore is lager dan 50%.
Uitgebreide vraag: Een bedrijf heeft een vergunning tot 2035 voor het houden van varkens en runderen. De exploitant zou een deel van de varkens willen omvormen naar rundvee, zodanig dat er een nieuwe stal met melkkoeien kan gebouwd worden. Het is niet de bedoeling om de hernieuwing aan te vragen, om de mogelijkheden in de toekomst open te houden. M.a.w. voor het rundvee zou de 5% gereduceerd worden, de om te vormen varkens zouden met 60% gereduceerd worden maar de PAS-referentie 2030 zou nog niet volledig gerealiseerd worden. De bedoeling is om dit in orde te brengen tegen 30 september 2029. Is dit mogelijk? De exploitant wenst de eindtermijn te behouden op 2035.
Antwoord: In artikel 7(opent in nieuw venster) en artikel 11(opent in nieuw venster) van het Stikstofdecreet wordt de mogelijkheid geboden om voor de verdere exploitatie van een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die niet voldoet aan de PAS-referentie 2030, een omgevingsvergunning te verlenen die beperkt is tot 31 december 2030.
Indien de vergunningstermijn zich situeert na die datum en er worden wijzigingen aangevraagd met betrekking tot de dieren, mestopslag of stedenbouwkundige handelingen in relatie tot dieren/mestopslag, kan een gunstige passende beoordeling worden bekomen indien wordt voldaan aan de PAS-referentie 2030 en de andere voorwaarden zoals opgenomen in artikel 38(opent in nieuw venster), eerste lid, van het Stikstofdecreet.
De mogelijkheid om intern salderen toe te passen is in het Stikstofdecreet vermeld in artikel 6(opent in nieuw venster) en artikel 9.(opent in nieuw venster) Echter deze hebben beide betrekking op het realiseren van de PAS-referentie 2030.
Indien een vergunning wordt gevraagd voor de verdere exploitatie van een varkens,- pluimvee- of rundveebedrijf (einddatum beperkt tot 31 december 2030) is de mogelijkheid van intern salderen niet voorzien in het Stikstofdecreet. Er wordt wel toegestaan dat er wijzigingen gebeuren binnen de vergunde diersoort, maar de emissies kunnen niet uitgewisseld worden tussen de vergunde diersoorten, zijnde varkens/pluimvee/rundvee. Stedenbouwkundige handelingen met betrekking tot het huisvesten van de dieren of de opslag van mest kunnen niet. Dit zijn vergunningen voor onbepaalde duur en moeten voldoen aan de PAS-referentie 2030.
Concreet voor dit gemengd varkens/rundveebedrijf kan de gevraagde omvorming en de bouw van een nieuwe melkveestal enkel indien een vergunning voor onbepaalde duur wordt aangevraagd waarbij wordt voldaan aan de PAS-referentie 2030 (artikel 38(opent in nieuw venster), eerste lid, van het Stikstofdecreet). Een andere mogelijkheid om een gunstige passende beoordeling te bekomen is met behulp van de depositietool aantonen dat het aangevraagde project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak niet hypothekeert (artikel 38(opent in nieuw venster), derde lid).
Uitgebreide vraag: Kan een hernieuwing en verandering worden aangevraagd voor veehouderij vergund voor vleesvarkens (zowel in traditionele stallen als in AEA-stal) en kalkoenen? Kalkoenen vallen onder de vrijstellingsregelgeving? De kalkoenen die dus werden aangegeven onder de mestbankaangifte + 10% leegstand kunnen dan in rekening gebracht worden (mits < vergunde aantallen). Welke eindtermijn kan er voor deze vergunning aangevraagd worden: 31 december 2030 aangezien er gebruik gemaakt wordt van de vrijstellingsregeling? Of kan dit langer? Dit bedrijf is ook in overweging om volledig om te schakelen naar vleeskippen. Hoe moet de PAS-referentie 2030 dan berekend worden: 60% reductie op de varkens in traditionele stallen en wat met de kalkoenstallen? Of kan dit op vandaag gewoon nog niet?
Antwoord: Conform het op 20 september definitief goedgekeurde besluit over(PDF bestand opent in nieuw venster) de vrijstelling van reductieverplichtingen(opent in nieuw venster) (PDF bestand opent in nieuw venster)zijn kalkoenen vrijgesteld van de reductiedoelstelling (60%). Het besluit verscheen op 29 oktober 2024 in het Belgisch Staatsblad(opent in nieuw venster) en trad in werking op 30 oktober 2024.
De vrijstelling is in dit geval conform artikel 12, §3, tweede lid, van het Stikstofdecreet beperkt tot 31 december 2030. Als de exploitant een vergunning wenst aan te vragen voor een exploitatie na 31 december 2030 kan hij dit enkel doen door aan te tonen dat hij de neerwaartse depositietrend niet zal hypothekeren.
Een andere manier om toch een vergunning voor onbepaalde duur aan te vragen is het voldoen aan de PAS-referentie 2030 op het niveau van het volledige bedrijf, zijnde zowel de varkens als de kalkoenen. Voor de kalkoenen betekent dit dat net als bij de varkens in traditionele stallen ook een reductie van 60% wordt gerealiseerd t.o.v. de referentiesituatie 2021. Dit is de veebezetting in 2021, verhoogd met het van toepassing zijnde leegstandspercentage.
Indien wordt voldaan aan de 3 voorwaarden zoals opgenomen in artikel 38, eerste lid, van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) kan een gunstige passende beoordeling worden bekomen in het kader van een vergunningsaanvraag voor onbepaalde duur. De 3 voorwaarden zijn:
- voldoen aan PAS-referentie 2030 (kg NH3/j)
- geen stijging van stikstofdepositie t.o.v. huidige vergunde situatie (hiervoor gebruik maken van de module ‘toename depositie op SBZ-H’)
- impactscore <50%
Als de vergunningsaanvraag waarbij volledig/deels wordt overgeschakeld op vleeskippen voldoet aan de bovenstaande 3 voorwaarden, kan een gunstige passende beoordeling worden bekomen.
Volledige vraag:
Bij het berekenen van de referentiesituatie 2021 merken we op dat er soms een verkeerd stalsysteem opgenomen is in de Mestbankaangifte van het productiejaar 2021 (MBA PJ 2021). Bv. zeugen in V-3.1 (MBA PJ 2021) i.p.v. V-3.5 (vergund/realiteit), of vleesvarkens in traditionele stal (MBA PJ 2021) i.p.v. in stal met biologische luchtwasser (vergund/realiteit). Kan dit nog rechtgezet worden bij de berekening van de PAS referentie 2030? Kan dit gevraagd worden in de omgevingsvergunningsaanvraag of via een afwijkende berekening van de PAS-referentie 2030?
Antwoord:
Voor de berekening van de referentiesituatie 2021 wordt uitgegaan van de Mestbankaangifte PJ 2021 zoals ze is aanvaard door de landbouwer. Er kunnen geen aanpassingen gebeuren in kader van een vergunningsaanvraag of een afwijkende berekening van de PAS-referentie 2030.
Indien de landbouwer zijn Mestbankaangifte van PJ 2021 wenst te laten aanpassen moet hij zich wenden tot de Mestbank.
Bij het berekenen van de referentiesituatie 2021 wordt conform artikel 5(opent in nieuw venster), vierde lid, van het Stikstofdecreet enkel rekening gehouden met de stalemissies van varkens/pluimvee/rundvee conform de Mestbankaangifte van productiejaar 2021. Indien er in 2021 al externe mestopslag aanwezig was, wordt deze niet meegerekend in de referentiesituatie 2021.
Om na te gaan of wordt voldaan aan de PAS-referentie 2030, worden enkel de stalemissies van het aangevraagde project in rekening gebracht en niet de ammoniakemissies afkomstig van externe mestopslag.
Voor de berekening van de impactscore van het aangevraagde project moeten de ammoniakemissies van externe mestopslag wel in rekening worden gebracht, evenals bij het aftoetsen van ‘er is geen stijging van de stikstofdepositie t.o.v. de huidige vergunde situatie’.
Volledige vraag:
Hoe wordt een diercategorie uit de Mestbankaangifte op een correcte manier toegewezen aan een diercategorie, zoals vermeld in bijlage 1 van het Stikstofdecreet? Hoe moet, rekening houdend met het BVR ‘toewijzen diercategorieën’, een correcte toewijzing gebeuren bijv. bij vleesvarkens hokoppervlakte max. 0,8 m² en hokoppervlakte > 0,8 m²? In de Mestbankaangifte wordt hier geen onderscheid in gemaakt. Idem met bijv. kraamzeugen en guste/dragende zeugen.
Antwoord:
Voor een correcte toewijzing moet de tabel bij het BVR ‘toewijzen diercategorieën’(opent in nieuw venster) worden gebruikt. In de eerste kolom zijn de diercategorieën uit de Mestbankaangifte weergegeven en in de tweede kolom de diercategorieën zoals vermeld in bijlage 1 bij het Stikstofdecreet.
Waar voor een diercategorie uit de Mestbankaangifte (eerste kolom) meerdere diercategorieën zijn opgenomen in de tweede kolom (bijv. vleesvarkens hokopp. max. 0,8 m² en hopp. > 0,8 m²), moet rekening gehouden worden met de vergunde situatie in 2021. De vergunde situatie in 2021 kan in eerste instantie gestaafd worden aan de hand van de tekst van het vergunningsbesluit/meldingsakte. Wanneer daaruit niet duidelijk blijkt voor welke diercategorieën de exploitatie vergund is, moet dit nagegaan worden op het uitvoeringsplan van de IIOA of andere documenten in de aanvraag of melding, die deel uitmaken van de in 2021 geldende vergunning of meldingsakte.
Als meerdere diercategorieën toegepast moeten worden op basis van de gegevens van de vergunning, dan wordt het in de Mestbank aangegeven aantal dieren procentueel verdeeld over deze diercategorieën in overeenstemming met de vergunde situatie in 2021. Dit wordt verduidelijkt met onderstaand voorbeeld.
Cijfervoorbeeld: De gemiddelde veebezetting in 2021 (Mestbankaangifte 2021) bedraagt 200 zeugen. In de geldende omgevingsvergunning van 2021 zijn 250 zeugen vergund: 50 kraamzeugen en 200 guste en dragende zeugen (20/80). De procentuele verdeling van het aantal zeugen uit de Mestbankaangifte is: 40 kraamzeugen en 160 guste en dragende zeugen.
In uitzonderlijke gevallen zou het kunnen voorkomen dat geen enkel element van de vergunning/ meldingsakte uitsluitsel mogelijk maakt over welke diercategorie toegepast moet worden als in de tweede kolom van de tabel er meerdere diercategorieën vermeld zijn. In dat geval moet gewerkt worden met de diercategorie die de laagste ammoniakemissiefactor vermeldt. Evenwel is er ook de mogelijkheid voorzien om in de hier bedoelde gevallen, alsnog schriftelijke bewijsstukken aan te brengen die een andere toewijzing aan de betreffende rijen van de tweede kolom verantwoorden. Aan de hand van die bewijsstukken kan de exploitant zo gemotiveerd afwijken van de algemene regel dat moet gewerkt worden met de diercategorie die de laagste emissiefactor vermeld. De aangehaalde motivering en bewijsstukken moeten pertinent zijn, ze moeten kunnen volstaan om de gevraagde afwijking te staven.
Voorbeeld: indien op basis van het vergunningsbesluit of het uitvoeringsplan (of andere informatie uit de aanvraag) niet duidelijk kan vastgesteld worden of de vleesvarkens beschikken over meer of minder dan 0.8 m² hokopp. moet de diercategorie met de laagste ammoniakemissiefactor worden gebruikt. Dit is vleesvarkens met max. 0.8 m² hokopp. (ammoniakemissiefactor=2.5 kg/dp.j). Als er afdoende bewijsstukken zijn om te motiveren dat de vergunde situatie anders is, kan dit bij de vergunningsaanvraag worden gevoegd. De adviesverlenende instanties en de vergunningverlenende overheid zullen dit beoordelen.
De mogelijkheid om intern salderen toe te passen is in het Stikstofdecreet vermeld zowel in artikel 6 (varkens/pluimvee)(opent in nieuw venster) als in artikel 9 (rundvee)(opent in nieuw venster). Die hebben betrekking op het realiseren van de PAS-referentie 2030. Een aanvraag waarbij wordt voldaan aan de PAS-referentie 2030 kan gebruik maken van het principe van intern salderen.
Een aanvraag waarbij een verlenging tot 31/12/2030 wordt gevraagd of waarbij een wijziging van de exploitatie wordt gevraagd binnen een lopende vergunningstermijn kan geen gebruik maken van het principe van intern salderen, vermits in die gevallen de aanvraag niet voldoet aan de PAS-referentie 2030.
Voor het berekenen van de PAS-referentie 2030 wordt uitgegaan van de referentiesituatie 2021 (gebaseerd op de Mestbankaangifte 2021), waarop vervolgens de reductiedoelstellingen worden toegepast.
Voor het bepalen van de referentiesituatie 2021 wordt enkel rekening gehouden met de aanwezige dieren conform de mestbankaangifte 2021. De emissies van een reeds aanwezige mestsilo (voor de opslag van mengmest) in 2021 mogen niet opgenomen worden bij de berekening van de referentiesituatie 2021.
Om na te gaan of de aanvraag voldoet aan de PAS-referentie 2030 dienen enkel de ammoniakemissies van de dieren in de aanvraag afgetoetst aan de PAS-referentie 2030.
Om de impactscore van het aangevraagde project af te toetsen aan de drempelwaarde van het beoordelingskader ammoniak (0.025%) moeten wel alle ammoniak (dus ook van de mestsilo) en NOx emissies in rekening worden gebracht. Hetzelfde geldt om na te gaan of de stikstofdepositie niet toeneemt tov de vergunde situatie (gebruik depositietoenametool): de ammoniakemissies van de mestsilo moeten meegenomen worden zowel in de vergunde als in de aangevraagde situatie.
Volledige vraag: Hoe begrenzen aan de NER bij gebruik van de afwijkende berekeningsmethode voor de referentiesituatie 2021? Een veehouderij heeft in 2018 een omgevingsvergunning bekomen voor de uitbreiding van het aantal vergunde dierplaatsen, zijnde voor een pluimveehouderij voor het houden van 85.000 slachtkuikens in 2 AEA-stallen (P-6.4). Het bedrijf beschikt (dd 1/01/2024) over 62.000 NER. In de mestbankaangifte van 2021 is een gemiddelde veebezetting van 60000 slachtkuikens opgenomen, gehuisvest in AEA-stallen (P-6.4). Hoe zal de begrenzing aan de NER (dd 1/01/2024) gebeuren indien via de afwijkende berekeningsmethode het aantal vergunde dierplaatsen als veebezetting kan worden gebruikt?
Antwoord:
Op 20 september 2024 is het Besluit Vlaamse Regering (BVR) inzake afwijkende berekeningsmethode(PDF bestand opent in nieuw venster) voor de referentiesituatie 2021 definitief goedgekeurd. Het besluit verscheen op 29 oktober 2024 in het Belgisch Staatsblad(opent in nieuw venster) en trad in werking op 30 oktober 2024.
In dit BVR is opgenomen hoe de begrenzing aan de NER waarover de landbouwer op 1/1/2024 beschikt, moet worden uitgevoerd in het geval er gebruik wordt gemaakt van de afwijkende berekeningsmethode.
De eerste voorwaarde om te kunnen gebruik maken van de afwijkende berekeningsmethode is in dit geval dat de vergunning voor 85.000 slachtkuikens (vergund in 2018) een uitbreiding inhield van het aantal vergunde dierplaatsen. Een tweede voorwaarde is dat het verschil tussen de gemiddelde veebezetting in het productiejaar 2021 (verhoogd met leegstandspercentage), uitgedrukt in ammoniakemissies (kg NH3/jaar), en de vergunde aantallen, eveneens uitgedrukt in ammoniakemissies (kg NH3/j) minstens 7% bedraagt.
Indien voldaan aan beide voorwaarden kan conform art. 4, 1° van het BVR, voor de berekening van de referentiesituatie 2021 uitgegaan wordt van het aantal vergunde dierplaatsen als veebezetting. Als de gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning hoger is dan het aantal NER waarover de landbouwer op 1 januari 2024 beschikt, wordt voor de berekening van de referentiesituatie 2021 de veebezetting begrensd tot het aantal NER waarover de landbouwer op 1 januari 2024 beschikt (art. 2, derde lid van het BVR).
De gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning is conform de definitie in art. 1, 3° van het BVR het aantal vergunde dierplaatsen per diercategorie vermenigvuldigd met (1 - het getal van het leegstandspercentage gedeeld door 100).
Concreet in dit voorbeeld is de gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning: 85000 x (1 - 19/100) = 68850
De gemiddelde veebezetting die overeenkomt met de vergunning (68850) is hoger dan het aantal NER dd 1/01/2024 (62000), bijgevolg wordt voor de berekening van de referentiesituatie 2021 de veebezetting begrensd tot het aantal NER dd 1/01/2024, zijnde 62000.
De referentiesituatie 2021 is in dit geval: 62000 verhoogd met het leegstandspercentage en te vermenigvuldigen met de relevante ammoniakemissiefactor (zie bijlage 1 bij Stikstofdecreet): 1549,38 kg NH3/j. Dit is eveneens de PAS-referentie 2030 vermits de slachtkuikens conform de mestbankaangifte van 2021 werden gehouden in AEA-stallen.
Volledige vraag: Een vleesveehouder kreeg in 2018 een vergunning voor uitbreiding in dieraantallen via de bouw van een nieuwe stal. In die vergunning werden ook PAS-maatregelen opgenomen. Moet de vleesveehouder nog eens 5% reduceren aangezien hij al reducerende maatregelen heeft opgenomen in de vergunning? Indien ja, ten opzichte van wat moet hij de reductie realiseren?
Antwoord:
Er kan een afwijkende berekening van de referentiesituatie 2021 worden aangevraagd bij de commissie afwijkende berekeningsmethode indien sinds 2017 een vergunning is bekomen voor het uitbreiden van het aantal vergunde dierplaatsen en indien het verschil tussen de gemiddelde veebezetting voor de diersoort in kwestie in het productiejaar 2021, uitgedrukt in ammoniakemissies in kg NH3/jaar en de veebezetting in de vergunning, ook uitgedrukt in ammoniakemissies, minstens 7% bedraagt.
Indien een goedkeuring is verkregen van de commissie vormen de vergunde aantallen, omgerekend in ammoniakemissies de referentiesituatie 2021. Hierop moet de tussentijdse reductiedoelstelling worden gerealiseerd om te komen tot de PAS-referentie 2030.
Het bedrijf is vrijgesteld van de tussentijdse reductiedoelstelling indien de ammoniakemissie die overeenkomt met de huidige vergunningstoestand 5% lager is dan de ammoniakemissie in de vergunningstoestand van 1/1/2015. Uit de vraag blijkt dat enerzijds PAS-maatregelen zijn opgenomen in de huidige vergunning maar anderzijds dat ook de dieraantallen zijn uitgebreid. Om duidelijkheid te krijgen of het bedrijf voldoet aan de voorwaarde voor de vrijstelling van de tussentijdse reductiedoelstelling moet de ammoniakemissie worden berekend van het rundvee in de huidige vergunningstoestand (rekening houdend met de PAS-maatregelen) en deze op 1/1/2015.
Volledige vraag: Hoe moet de gemiddelde veebezetting uit de Mestbankaangifte PJ 2021 worden begrensd tot de vergunde aantallen in 2021, met toepassing van de bepalingen in art. 11 van het BVR afwijkende berekeningsmethode ref situatie 2021 zoals definitief goedgekeurd op 20 september 2024?
- Vergunde situatie (vergunning dd 1/7/2006): 50 melkkoeien, 40 zoogkoeien, 12 overige runderen, 82 stuks vrouwelijk jongvee<2j; 969 vleesvarkens traditioneel met max. hokopp. 0,80 m² en 832 vleesvarkens met biologische luchtwasser (max hokopp. 0,8 m²).
- Mestbankaangifte PJ 2021: runderen: 24 runderen < 1 jaar, 56 runderen 1-2 jaar, 4 andere runderen – het betreft intussen een afmestbedrijf van stieren, ipv een gemengd rundveebedrijf (vergunde situatie). varkens: 1362 andere varkens (20-110 kg) traditionele huisvesting. In de praktijk worden ze gehouden volgens Beter Leven standaard met hokopp. > 0,8 m² ipv een huisvesting met hokopp. van max. 0.8 m² (vergunde situatie)
Antwoord:
Uit de Mestbankaangifte PJ 2021 blijkt dat noch de runderen, noch de varkens worden gehouden conform de vergunning.
De referentiesituatie 2021 wordt berekend obv de Mestbankaangifte PJ 2021 en daarbij moeten de dieren uit de aangifte worden toegewezen aan de diercategorieën zoals vermeld in bijlage 1 bij het Stikstofdecreet. Hiertoe moet gebruik gemaakt worden van het BVR inzake toewijzen diercategorieën.
Concreet:
- runderen: runderen<1 j = vrouwelijk jongvee tot 2 j (4.4 kg/dp/j); runderen 1-2 j = vleesstieren en overig vleesvee 6-24 m (5.3 kg/dp/j) en andere runderen (6.2 kg/dp/j), bijgevolg is de referentiesituatie 2021 voor het rundveegedeelte: 427.2 kg/j. Er moet nagegaan worden of dit moet begrensd worden tot de vergunde emissies van de runderen. De vergunde emissies van de runderen bedraagt 1249.2 kg/j. Er is bijgevolg geen begrenzing nodig van de emissies van de diersoort runderen.
- varkens: 1362 andere varkens van 20-110 kg toe te wijzen aan vleesvarkens met hokoppervlakte conform de vergunde situatie, zijnde max. 0.8 m², bijgevolg is de referentiesituatie 2021 voor het varkensgedeelte: 3745.5 kg/j. Dit moet worden begrensd tot de vergunde emissies van de varkens zijnde 3046.5 kg/j. In het BVR dat op 20 september 2024 definitief werd goedgekeurd, is vermeld in art. 11, 3de lid dat de minister in dergelijk geval de wijze bepaalt waarop de aanpassing van de begrenzing uitgevoerd wordt.
Zolang er geen ministerieel besluit is dat de wijze bepaalt waarop moet begrensd worden in het geval de referentiesituatie 2021 per diersoort hoger is dan de vergunde emissies per diersoort, kan enkel begrensd worden per diercategorie en per staltype conform de vergunning. In dit geval komt de veebezetting uit de mestbankaangifte totaal niet overeen met de vergunde situatie en biedt een dergelijke begrenzing geen oplossing.
Voor het berekenen van de referentiesituatie 2021 wordt uitgegaan van de Mestbankaangifte van productiejaar 2021. Daarbij moet worden begrensd aan de vergunde aantallen conform de geldende vergunning in 2021. In dit geval moet worden begrensd tov de ‘oude’ vergunning en niet tov de vergunning die in juli 2022 is verkregen.
Volledige vraag: Een veehouder kan momenteel geen vergunningsaanvraag indienen omdat hij zich niet akkoord kan verklaren met de dierbezetting van 2021. Hij wacht op de oprichting van de commissie ‘afwijkende PAS-referentiesituatie’. Is er al een termijn bekend voor de oprichting van de commissie ‘afwijkende PAS-referentiesituatie’? Wat zijn de mogelijkheden voor de landbouwer om alsnog een vergunningsaanvraag in te dienen met een afwijkende berekeningsmethode?
Antwoord:
De commissie afwijkende PAS-referentiesituatie is momenteel nog niet operationeel. Van zodra er meer duidelijkheid is omtrent de praktische modaliteiten zal hieromtrent worden gecommuniceerd.
Indien een veehouder gebruik wenst te maken van een afwijkende berekeningsmethode moet de aanvraag om hiervan gebruik te maken steeds verlopen via de vermelde commissie. De beoordeling of de landbouwer beroep kan doen op een afwijkende berekeningsmethode kan niet gebeuren in het kader van de vergunningsaanvraag. De toestemming moet voorheen worden bekomen bij de vermelde commissie.
Volledige vraag: Een gemengde veehouderij (varkens/rundvee) wenst een afwijkende berekeningsmethode voor de referentiesituatie 2021 aan te vragen omdat er een vergunning is verleend in 2021 voor de uitbreiding van het aantal varkensplaatsen. Het aantal vergunde rundveeplaatsen is onveranderd gebleven. Zal de afwijkende berekeningsmethode dan worden toegestaan enkel voor de diersoort waarvoor een investering is gedaan (hier: uitbreiding van vergunde varkensplaatsen) of voor de beide aanwezige diersoorten op de gemengde veehouderij (hier: ook voor de runderen)?
Antwoord:
In artikel 4, 1°, van het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2024 inzake afwijkende berekeningswijze(PDF bestand opent in nieuw venster) van de referentiesituatie 2021 wordt het volgende vermeld:
“als de investering inzake dierplaatsen hetzij een verleende vergunning betreft die een uitbreiding van het aantal vergunde dierplaatsen inhield, hetzij een investering inzake dierplaatsen betreft die de uitvoering inhoudt van een in 2016 verleende vergunning die een uitbreiding van het aantal vergunde dierplaatsen inhield, wordt uitgegaan van het aantal vergunde dierplaatsen als veebezetting”
Een afwijkende referentiesituatie kan enkel worden aangevraagd voor de diersoort(en) waarvoor de investering daadwerkelijk werd gedaan. Voor gemengde bedrijven impliceert dit dat de gemiddelde veebezetting van runderen nog steeds volgens de Mestbankaangifte 2021 dient worden bepaald, terwijl de totale veebezetting varkens volgens de afwijkende referentiesituatie wordt bepaald. Beiden worden samengeteld tot de PAS-referentie 2030 van de exploitant. Eventueel moet nadien nog toepassing worden gemaakt van de begrenzingsregels. Om af te toetsen of aan de voorwaarden is voldaan zoals vermeld in het hoger vermelde BVR moet steeds een aanvraag ingediend worden bij de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie.
Mestbankaangifte PJ 2021:
- 20350 slachtkuikenouderdieren in AEA-stal (P-5.4)
- 1256 andere varkens (20 -110 kg) in traditionele stal
Vergunning in 2021:
- 23000 slachtkuikenouderdieren in AEA-stal (P-5.4)
- 2060 andere varkens (<0.8 m²/dp) in traditionele stal
De berekening van de PAS-referentie 2030 en de begrenzing van de gemiddelde veebezetting (cfr. MBA 2021) aan de vergunde aantallen dient als volgt te gebeuren.
Slachtkuikenouderdieren:
- begrenzen: 20350 stuks + 13% leegstand = 22996 stuks; dit is lager dan vergunde aantallen (23000 stuks) dus geen begrenzing toepassen
- referentiesituatie 2021: 22996 stuks x 0.25 (emissiefactor van P-5.4) = 5749 kg/j
- PAS-referentie 2030 = referentiesituatie 2021 vermits dieren gehuisvest zijn in AEA-stal = 5749 kg/j
Andere varkens:
- begrenzen: 1256 stuks + 10% leegstand = 1382 stuks; dit is lager dan vergunde aantallen (2060 stuks) dus geen begrenzing toepassen
- toewijzen diercategorie: voor de toewijzing van andere varkens (20-110 kg) uit de MBA moet gekeken worden naar de vergunde situatie in 2021; dit is met een hokopp <0.8 m²/dp, dus is de emissiefactor 2.5 kg/dp.j van toepassing
- referentiesituatie 2021: 1382 stuks x 2.5 = 3455 kg/j
- PAS-referentie 2030 = referentiesituatie 2021 -60% (dieren gehuisvest in traditionele stal) = 1382 kg/j
PAS-referentie 2030 op niveau IIOA = 5749 + 1382 = 7131 kg NH3/j
Volledige vraag: Een vergunning van een veehouderij omvat een bepaalde rubriek met daarbij vermeld hoeveel dieren (bv. runderen) het bedrijf mag houden (ook aangeduid op uitvoeringsplan met dierenaantallen per stal). Waarmee moeten we rekening houden bij een omgevingsloketdossier waarbij geen hernieuwing wordt aangevraagd, wel een verandering: de PAS-referentie 2030 of de emissies volgens de vergunde dieraantallen?
Antwoord:
In veel gevallen waarbij voor een varkens-, pluimvee- of rundveebedrijf geen hernieuwing wordt gevraagd, betreft het een verandering binnen de bestaande vergunde termijn waarbij de aanvraag niet voldoet aan de PAS-referentie 2030. In dat geval wordt bij een vergunningsaanvraag steeds uitgegaan van de vergunde situatie, en dus de vergunde dieraantallen en emissies.
Concreet zijn er 2 situaties mogelijk.
- Indien de aanvraag een wijziging binnen de bestaande vergunde termijn betreft en de einddatum situeert zich voor 31 december 2030, dient niet voldaan aan de PAS-referentie 2030. Er wordt bijgevolg uitgegaan van de vergunde dieraantallen. Vermits de aanvraag niet voldoet aan de PAS-referentie 2030, kunnen de emissies van de aanwezige vergunde dieren niet verschoven worden tussen de diersoorten. Bv. vergunde emissies van runderen kunnen niet naar varkens worden verschoven. Binnen de diersoort runderen zijn wel verschuivingen mogelijk tussen de verschillende rundveecategorieën (bv. tussen zoogkoeien en jongvee). Ook het voorzien van PAS-maatregelen (zoals beweiden) kan worden vergund. Er zijn twee voorwaarden van toepassing op aanvragen met een max. vergunningstermijn tot 31 december 2030: impactscore < 50% en er is geen toename van de stikstofdepositie t.o.v. huidig vergunde situatie.
- Indien de aanvraag een wijziging binnen de bestaande vergunde termijn betref en de einddatum situeert zich na 31 december 2030, moet de aanvraag wel voldoen aan de PAS-referentie 2030. In dit geval kan ook een vergunning onbepaalde duur worden aangevraagd. Echter indien het voor de exploitant nog niet duidelijk is hoe hij zal voldoen aan de PAS-referentie 2030 maar hij wil nu toch een verandering van zijn vergunning aanvragen, kan hij beroep doen op de procedure in voorgaande paragraaf als hij instemt met een inperking van de vergunningstermijn tot 31 december 2030.
Volledige vraag: Mits toepassing van het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregelen, wordt het mogelijk om een van de vermelde ammoniakemissiereducerende maatregelen via een melding op te nemen in de omgevingsvergunning. Wanneer we dat toepassen op rundvee moeten we vrijwel steeds ook een aanpassing vragen van de dieraantallen/diercategorieën zodat wordt voldaan aan de PAS referentie-2030. Ook moet vaak het vergunde grondwaterdebiet worden aangepast. Kan de aanpassing van de dieraantallen/leeftijdscategorieën rundvee ook via die melding gebeuren?
Het aanpassen van de vergunde dieraantallen/vergunde diercategorieën alsook het veranderen van het vergunde grondwaterdebiet is een verandering van het voorwerp van de vergunning. Dat kan alleen met een (vereenvoudigde) vergunningsaanvraag. De verandering van een indelingsrubriek moet immers kunnen beoordeeld worden door de adviesinstanties en/of de bevoegde vergunningverlenende overheid.
Mestverwerkingsinstallaties
Zoals vermeld in art. 24 §7 van het Mestdecreet zijn de bepalingen voor het registreren van de ammoniakemissies per NH3-emissiepunt van toepassing op elke uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3° van het Mestdecreet. Dit betekent concreet elke uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit voor dierlijke mest of andere meststoffen groter dan of gelijk aan 300 kg P~2~O~5~ per jaar.
Het scheiden van mest wordt als een bewerking aanzien.
Pocketvergisting wordt volgens het Mestdecreet als een bewerking/verwerking van mest aanzien (ongeacht bedrijfseigen mest of niet) indien de capaciteit groter dan of gelijk aan 300 kg P~2~O~5~ per jaar.
Belangrijk is wel te vermelden dat in art. 24 §7 van het Mestdecreet een aantal delegaties aan de Vlaamse Regering zijn gegeven om deze zaken nog concreter uit te werken.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van deze paragraaf en kan extra eisen bepalen voor de meetapparatuur die gebruikt moet worden om de NH3-emissie te bepalen. De Vlaamse Regering kan daarbij bepalen dat de gegevens van die meetapparatuur op automatische wijze aan de Mestbank bezorgd moeten worden, en kan de voorwaarden bepalen waaronder de NH3-emissie van een emissiepunt niet bepaald hoeft te worden op basis van meetapparatuur. De Vlaamse Regering kan nader bepalen op welke wijze het overzicht, vermeld in het tweede lid, aan de Mestbank bezorgd moet worden, en op welke wijze bezwaar kan ingediend worden tegen de beoordeling en in voorkomend geval de aanduiding van ontbrekende emissiepunten of bepaling van ontbrekende meetapparatuur als vermeld in het vierde lid.
Sinds 11 juni 2024 moeten de ammoniakemissies worden begroot van de externe opslag van mengmest, enerzijds afkomstig van varkens en anderzijds afkomstig van runderen. Deze ammoniakemissiefactoren zijn uitgedrukt in kg ammoniak per m² mestoppervlak per jaar en zijn terug te vinden in de bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren.
Concreet zijn deze ammoniakemissiefactoren van toepassing op de externe opslag van onbehandelde mengmest; dit is mengmest zoals hij in eerste instantie wordt opgevangen in de mestkelder van een varkens- of rundveestal.
Als deze onbehandelde mengmest uit de mestkelder wordt verwijderd en opgeslagen in een externe opslag moeten de ammoniakemissies hiervan begroot worden met de hierboven vermelde ammoniakemissiefactoren.
Deze ammoniakemissiefactoren zijn niet van toepassing op de opslag van gier, evenmin op de opslag van behandelde mest, zoals bijv. effluentopslag na biologie of opslag van digestaat.
Volledige vraag:
Een gemengd bedrijf met varkens en rundvee wil zijn vergunning hernieuwen. De varkens worden volledig geschrapt en op het rundvee worden de nodige reductie toegepast zodat voldaan is aan de PAS-referentie 2030. De varkensstal zal niet meer in gebruik worden genomen. Kan de mengmestkelder onder de varkensstal nog gebruikt worden als mengmestopslag voor het rundvee? Indien dit mogelijk is, moet dan de ammoniakemissiefactor voor externe mestopslag in rekening worden gebracht voor deze opslag? Dit is een bestaande mestopslag, dient deze dan ook mee in rekening worden gebracht in de vergunde situatie?
Antwoord:
In de huidige vergunde situatie vormt de mengmestkelder onder de varkensstal een onderdeel van de vergunde varkensstal. De emissies afkomstig van deze mestkelder zijn vervat in de ammoniakemissiefactor per vergunde dierplaats (in dit geval varkens). Deze mengmestkelder is niet vergund als een externe mestopslag.
De mengmestkelder onder de varkensstal kan indien de kelder bouwkundig nog in orde is, worden gebruikt als mengmestopslag voor het rundvee.
In het aangevraagde project zal deze mengmestkelder wel als een externe mengmestopslag aangevraagd moeten worden en moet de ammoniakemissiefactor voor de externe opslag van mengmest van rundvee worden toegepast (0,31 kg NH3/m².j).
De mestkelder onder de niet meer in gebruik zijnde varkensstal krijgt in het aangevraagd project immers een nieuwe functie zijnde een externe opslag van mengmest van runderen.