Maatregelen om stikstof terug te dringen
Om de Europese natuurdoelen te halen en onze gezondheid te beschermen, neemt Vlaanderen maatregelen om de uitstoot van stikstof te beperken en de natuur te herstellen. Op 24 januari 2024 keurde het Vlaams Parlement het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) goed.
Doelstelling
Het Stikstofdecreet wil de impact van stikstofneerslag op habitatrichtlijngebieden (SBZ-H)(opent in nieuw venster) in Vlaanderen structureel terugdringen. De maatregelen dragen bij aan de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor Europees beschermde natuur. Dit decreet beoogt ook een efficiënte en stabiele vergunningverlening.
De doelstellingen en maatregelen in het decreet zorgen ervoor dat de emissie van ammoniak in Vlaanderen tegen eind 2030 met 40% afneemt. Die reductie zal grotendeels gerealiseerd worden met maatregelen opgenomen in het Stikstofdecreet. Voor de emissie van stikstofoxiden bepaalt het decreet een afname met 45%. Die reductie zal grotendeels gerealiseerd worden door de uitvoering van het in 2019 door de Vlaamse Regering goedgekeurde Luchtbeleidsplan(opent in nieuw venster).
Brongerichte maatregelen
Om de uitstoot en depositie van stikstof te verminderen, voorziet het decreet in brongerichte maatregelen.
- Voor varkens en pluimvee in niet-AEA-stallen (AEA= ammoniakemissiearm) voorziet het Stikstofdecreet in een reductie van de ammoniakemissies zodat de totale jaarlijkse stalemissie van deze sector tegen 31 december 2030 beperkt is tot 5701 ton NH3 voor varkens en 2089 ton NH3 voor pluimvee, waardoor een ammoniakemissiereductie van 60% gerealiseerd wordt.
- Voor rundveehouderijen voorziet het Stikstofdecreet in een reductie van de ammoniakemissies zodat de totale jaarlijkse stalemissie van deze deelsector tegen 31 december 2030 beperkt is tot respectievelijk 2794 ton NH3 voor vleesvee, 3271 ton NH3 voor melkvee en 438 ton NH3 voor mestkalveren, waardoor een reductie gerealiseerd wordt van 15% NH3 voor de deelsector vlees- en melkvee, en een reductie van 20% NH3 voor de deelsector mestkalveren.
- Om die doelstellingen te vertalen naar bedrijfsniveau moet voor elke varkens-, pluimvee of rundveehouderij, die op datum van inwerkingtreding van het decreet vergund is, een PAS-referentie 2030 berekend worden. De PAS-referentie 2030 geeft voor elke varkens-, pluimvee- of rundveehouderij de maximale ammoniakemissie weer die tegen 31 december 2030 nog mag plaatsvinden. Om de PAS-referentie 2030 te bereiken, heeft een veehouderij de keuze tussen een vermindering van het dierenaantal, het toepassen van ammoniakemissiereducerende maatregelen of een combinatie van beide.
De sector van de mestverwerkingsinstallaties, hier beperkt tot welbepaalde categorieën van installaties met een vergunde mestverwerkingscapaciteit van minstens 40.000 ton/jaar, realiseert minstens een reductie van de ammoniakemissie met 30% ten opzichte van de ammoniakemissie van de mestverwerkingsinstallaties in 2015.
Piekbelasters zijn bedrijven (veeteeltbedrijven, mestverwerkers, industriële puntbronnen, enz.) waarvan de uitstoot een disproportioneel grote impact heeft op de stikstofgevoelige Europees beschermde natuur in hun nabije omgeving. Zij kunnen hun activiteiten verderzetten, maar moeten hun emissies verminderen tegen eind 2030 en hun impactscore tot onder de 50% brengen. Een piekbelaster kiest zelf hoe hij dit doel wil bereiken.
Vanaf 2028 geldt er een algemene nulbemesting in alle groene bestemmingen in Speciale Beschermingszones (SBZ-H). Dat betekent dat er maximaal twee stuks grootvee per hectare kunnen grazen. Voor de betrokken landbouwers voorziet het decreet in flankerend beleid.
Door het Stikstofdecreet werden in augustus 2024 in totaal 26,8 miljoen nutriëntenemissierechten (NER) die niet gebruikt werden, geannuleerd. Dat komt neer op 8,8% van de totale hoeveelheid NER in Vlaanderen. Nutriëntenemissierechten zijn productierechten. Ze geven het maximaal aantal dieren weer die een landbouwer op een bedrijf op jaarbasis mag houden. Zo’n 2000 landbouwers maakten gebruik van de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen hun berekening.
De totaal beschikbare hoeveelheid NER overstijgt al jaren de effectief gebruikte NER. Sinds 2007 beschikt iedere landbouwer over een hoeveelheid NER om dieren te houden. De totaal beschikbare hoeveelheid NER overstijgt echter de effectief gebruikte NER. De bedoeling van de annulering van de ongebruikte NER op langere termijn is om de veestapel in Vlaanderen niet verder te laten toenemen en zo een verhoging van stikstofemissies en van de mestproductie op landbouwbedrijven te vermijden. De productierechten worden zo beter afgestemd op de huidige dieraantallen in Vlaanderen. Een groot deel van die rechten, namelijk 23%, bleef in 2022 immers ongebruikt (zie Mestrapport 2023).
Op 20 augustus heeft de Mestbank de landbouwers via het Mestbankloket geïnformeerd over het aantal nutriëntenemissierechten dat ze – na afroming – behouden. Landbouwers kunnen in specifieke gevallen (vb. overmacht) bezwaar indienen voor 1 oktober 2024. Een alternatieve verdeling van te annuleren NER over de verschillende diercategorieën kan ook aangevraagd worden voor 1 oktober 2024.
NER geannuleerd bij 10.331 landbouwers
Nutriëntenemissierechten zijn productierechten. Ze geven het maximaal aantal dieren weer die een landbouwer op een bedrijf op jaarbasis mag houden. VLM berekende voor iedere landbouwer of er sprake was van ongebruikte NER.
- 17.856 landbouwers hadden in totaal 302 miljoen NER op 1 januari 2024.
- Bij 10.331 landbouwers worden er 26,8 miljoen ongebruikte NER geannuleerd.
- 9.044 van hen krijgen ook een vergoeding, goed voor een totaal van 6,3 miljoen euro.
- Bij 7.525 landbouwers werden er geen NER geannuleerd.
Berekeningswijze te annuleren NER houdt rekening met schommelingen in dieraantallen
Het aantal NER dat een landbouwer behoudt wordt bepaald aan de hand van een wettelijk bepaalde berekeningswijze. Zo wordt eerst een gemiddelde genomen van de dieraantallen van de jaren 2020, 2021 en 2022. Daar wordt een schommelingsmarge van 10% aan toegevoegd. Voor legkippen wordt rekening gehouden met de hoogste invulling van die referentiejaren.
2000 ingediende bezwaarschriften
Landbouwers kregen de kans om bezwaar in te dienen tegen de berekening. 1985 landbouwers maakten gebruik van die mogelijkheid.
Globaal vallen de bezwaren uiteen in drie categorieën: - landbouwers die overmacht inroepen (ziekte, brand, …)
- landbouwers die aantonen dat ze geïnvesteerd hebben in een uitbreiding van dierplaatsen sinds 2017
- landbouwers die het niet eens zijn met de annulatie van de NER.
Begin november 2024 ontvingen alle indieners een ontvangstbevestiging via het Mestbankloket. Ten laatste eind maart 2025 ontvangt de landbouwer de beslissing via het Mestbankloket, met de boodschap of het bezwaar aanvaard werd of niet. Als het bezwaar aanvaard wordt, worden de te annuleren NER herrekend. De VLM informeert de landbouwer op dat moment ook over het nieuwe aantal NER dat hij ter beschikking heeft.
Uitbreiding blijft mogelijk
Landbouwers kunnen nog steeds uitbreiden in aantal dieren. In de eerste plaats kan dit binnen de resterende NER op hun bedrijf. Daarnaast kunnen ze NER kopen van andere landbouwers. De overnameregels tussen familieleden of voor vennootschappen zijn met het Stikstofdecreet licht gewijzigd. In een aantal gevallen wordt er een reductie van 25 procent toegepast. Alle informatie daarover staat op de VLM-website(opent in nieuw venster).
Communicatie gestopte landbouwers en erfgenamen
Landbouwers zonder e-mailadres zullen per brief geïnformeerd worden. Landbouwers die gestopt waren ten laatste op 31 december 2008 en de erfgenamen van landbouwers die al 5 jaar of langer overleden zijn, zullen geen infobrief ontvangen omdat het adres geschrapt is omwille van de privacywetgeving. Wie dat wenst, kan die infobrief op naam wel opvragen bij de Mestbank. U stuurt daarvoor een mail naar ner.oost@vlm.be(opent in uw e-mail applicatie) (provincies Limburg, Antwerpen en Vlaams-Brabant) of ner.west@vlm.be(opent in uw e-mail applicatie) (provincies West- en Oost-Vlaanderen).
Uitbetaling vergoeding
De VLM start eind oktober met het uitbetalen van de vergoedingen aan landbouwers die geen bezwaar indienden. De berekening van de vergoeding is terug te vinden op de brief die de landbouwer heeft ontvangen van de VLM in augustus.
HerverdelingenNaast de 1985 landbouwers die bezwaar indienden, vroegen 374 landbouwers een herverdeling van de niet-ingevulde NER voor een andere diercategorie aan. Dat kon op eenvoudig verzoek via een aanvraagformulier. Ook zij ontvangen in de komende maanden een antwoord op hun aanvraag.
Historiek
De nutriëntenemissierechten zijn 25 jaar geleden ontstaan als een productiegrens voor mest. Toen heette dat nog de nutriëntenhalte. In 2007 is die geëvolueerd tot een recht op dierenaantallen. Een landbouwer mag nooit meer dieren houden dan de NER die hij kreeg toegekend of had aangekocht.
De hoeveelheid nutriëntenemissierechten is door de jaren heen alleen maar gestegen door bepaalde uitbreidingsmogelijkheden, zoals bijvoorbeeld via mestverwerking. In 2022 waren er in Vlaanderen 307,9 miljoen NER beschikbaar, waarvan er 235,8 miljoen effectief ingevuld waren met dieren. Dat wil zeggen dat 72,1 miljoen NER (23%) onbenut bleef.
De Vlaamse Regering besliste als onderdeel van haar stikstofakkoorden van februari 2022 en 2023 om het grote verschil tussen totale en benutte NER te verkleinen. Want hoewel de NER niet waren ingevuld, kon dat op ieder moment wel gebeuren, met een groter aantal dieren, een grotere mestproductie en een hogere stikstofemissie tot gevolg.
De Vlaamse overheid anticipeerde daar in 2022 al op, zodat de totale hoeveelheid NER niet verder zou stijgen, door de mogelijkheid om NER uit te breiden mits mestverwerking volledig stop te zetten.
Meer informatie
Meer informatie over de annulering van de NER vindt u op de VLM-website(opent in nieuw venster) of via info@vlm.be(opent in uw e-mail applicatie).
Voor specifieke maatwerkgebieden volstaan de generieke bronmaatregelen niet om de 2030-doelstelling te behalen. Voor die gebieden worden inrichtingsnota’s opgemaakt met inrichtingsmaatregelen en flankerende maatregelen op maat van het gebied.
Vrijstellingen voor veehouderijen conform artikel 12 van het Stikstofdecreet
Het Stikstofdecreet voorziet de mogelijkheid voor bepaalde veehouderijen om een vrijstelling van de generieke bronmaatregelen aan te vragen. Die veehouderijen moeten nog altijd een PAS-referentie 2030 bepalen en realiseren, maar die wordt berekend met een ammoniakemissiereductie van 0%. Rundveehouderijen kunnen tot en met 31 maart 2025 de aangifte van die vrijstelling in het Omgevingsloket doen. De overige veehouderijen kunnen dat nog tot en met 30 september 2029.
In art. 12, §1, eerste lid van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) werden vrijstellingen voor bepaalde veehouderijen voorzien:
- 1° veehouderijen die een jaaremissie van minder dan 500 kg ammoniak hebben en een impactscore lager dan of gelijk aan 0,025% in het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
- 2° biologische bedrijven met een impactscore lager dan of gelijk aan 1% in het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
- 3° diercategorieën waarvoor de Vlaamse Regering vaststelt dat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen vastgesteld zijn.
In art. 12, §1, tweede lid van het Stikstofdecreet wordt bepaald dat voor de berekening van de jaaremissie en van de impactscores, rekening gehouden moet worden met de gemiddelde veebezetting die gebruikt is voor het bepalen van de referentie 2021, in voorkomend geval na de toepassing van de afwijkende berekeningsmethode.
In het besluit van de Vlaamse Regering van 20 september 2024 over de afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021(PDF bestand opent in nieuw venster), de vrijstelling van reductieverplichtingen en de aanwijzing van verwerkingsverantwoordelijken, is in artikel 12 bepaald dat de volgende diercategorieën voldoen aan punt 3° hierboven omdat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen voor zijn vastgesteld:
1° ander pluimvee dan kippen;
2° beren als vermeld in artikel 27, §1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.De impactscore en de jaaremissie worden dus berekend op basis van de gemiddelde veebezetting in de referentiesituatie 2021. In principe gaat men daarbij uit van de gemiddelde veebezetting uit de Mestbankaangifte 2021, vermeerderd met de leegstandspercentages en vermenigvuldigd met de ammoniakemissiefactoren uit bijlage 1 bij het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster).
Opgelet:
- Indien nodig moeten de begrenzingsregels worden toegepast om de aangegeven veebezetting te begrenzen tot de vergunde of geacteerde aantallen;
- Indien een gunstige beslissing van de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie werd verkregen, wordt een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 toegepast.
De impactscore moet berekend worden in de versie van 1 juli 2024 van de impactscoretool.
Ook veehouderijen met een gemengde bedrijfsvoering kunnen een vrijstelling aanvragen. Dit zijn veehouderijen die deels een biologische bedrijfsvoering en deels een gewone bedrijfsvoering hebben. De beoordeling van de vrijstelling en de vergunningsaanvraag voor veehouderijen met een gemengde bedrijfsvoering gebeurt als volgt.
Als een vrijstelling voor een biologische bedrijf wordt aangegeven, moet worden getoetst aan de drempelwaarde van 1%.
- De impactscore wordt hier enkel berekend voor het deel van de veehouderij met een biologische bedrijfsvoering. Deze impactscore wordt vervolgens aan de drempelwaarde van 1% getoetst.
Als later een aanvraag voor een omgevingsvergunning zou worden ingediend, dan moet deze aanvraag worden getoetst aan de gebruikelijke voorwaarden uit het beoordelingskader voor veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties.
- De impactscore wordt berekend voor de gehele veehouderij, zowel voor het deel met een biologische bedrijfsvoering, als voor het deel met een gewone bedrijfsvoering. Deze impactscore wordt vervolgens aan de drempelwaarde van 0,025% getoetst.
- Als de vrijstelling werd verleend, vereist de passende beoordeling dat voor de gehele veehouderij 1 PAS-referentie 2030 wordt berekend. Eerst wordt voor ieder deel een afzonderlijke PAS-referentie 2030 berekend, waarna deze worden samengeteld.
- Voor het deel met de biologische bedrijfsvoering wordt gerekend met een ammoniakemissiereductie van 0%;
- Voor het deel met de gewone bedrijfsvoering is geen vrijstelling van toepassing en wordt gerekend met de relevante reductiedoelstellingen.
Als een vrijstelling werd toegekend, worden de in het Stikstofdecreet opgelegde percentages van ammoniakemissiereductie herleid tot 0%, zowel bij het realiseren van de PAS-referentie 2030, als bij de tussentijdse inspanning.
De veehouderij moet dus nog steeds een PAS-referentie 2030 bepalen en realiseren. Tenzij een afwijkende berekeningsmethode door de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie werd toegestaan, wordt de referentiesituatie 2021 nog steeds berekend op basis van de gemiddelde veebezetting in de Mestbankaangifte van het productiejaar 2021. Om de PAS-referentie 2030 voor een vrijgestelde veehouderij te berekenen, wordt op de referentiesituatie 2021 een ammoniakemissiereductie van 0% toegepast. Zo komt de PAS-referentie 2030 neer op de referentiesituatie 2021.
De exploitant kan wel nog verplicht worden om ammoniakemissiereducerende maatregelen toe te passen die binnen de specifieke bedrijfsrealiteit geïmplementeerd kunnen worden om de PAS-referentie 2030 te behalen. Voor de biologische bedrijven moeten deze maatregelen bovendien verenigbaar zijn met het lastenboek bio. De Vlaamse Regering zal dit nog nader regelen.
De aangifte van de vrijstelling is geen omgevingsvergunningsaanvraag, maar een op zich staande procedure en beslissing. Evenwel verloopt deze procedure ook via het Omgevingsloket. De exploitant kan de aangifte van de vrijstelling doen in het Omgevingsloket onder het projecttype “Aangifte voor vrijstellingsregeling voor het nemen van bronmaatregelen voor varken-, pluimvee- en rundveehouderijen”.
Gelieve volgende documenten zeker op te laden:
- De impactscoreberekening
- Document ter staving van de referentiesituatie 2021, d.i. in principe de MBA 2021, of de beslissing van de Commissie Afwijkende PAS-referentiesituatie
- De vergunning die gold in het jaar van de referentiesituatie 2021, d.i. in principe de vergunning die gold in het jaar 2021
- Voor de vrijstelling in art. 12, §1, eerste lid, 2°: document ter staving van de biologische bedrijfsvoering.
In het Stikstofdecreet is bepaald dat de aangifte moet worden bezorgd aan de overheid die bevoegd zou zijn om te beslissen over de omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie.
Dat betekent dat de aangifte van de vrijstelling in het Omgevingsloket moet worden bezorgd aan de overheid die in eerste administratieve aanleg bevoegd is om de vergunningsaanvraag van de exploitatie te beoordelen, als de huidig vergunde situatie vandaag opnieuw zou worden aangevraagd.
In het kader van de vrijstellingsregeling zal meestal de gemeente de bevoegde vergunningverlenende overheid zijn.
Voorbeeld:
Stel, de huidig geldende vergunning is een vergunning voor de exploitatie van een inrichting met plaatsen voor 2000 kippen in een agrarisch gebied. Destijds werd de aanvraag bij de gemeente ingediend, omdat deze in eerste administratieve aanleg bevoegd was om deze aanvraag te beoordelen. Uiteindelijk werd de aanvraag in laatste administratieve aanleg echter door de provincie verleend.
Als de exploitant vandaag een vrijstelling voor zijn pluimveehouderij aanvraagt, dan moet de exploitant nagaan:
- wat de huidig vergunde situatie is en;
- wie volgens de huidige regelgeving bevoegd zou zijn om in eerste administratieve aanleg een aanvraag voor de huidig vergunde situatie te beoordelen.
De huidig vergunde situatie bestaat uit de exploitatie van een inrichting met plaatsen voor 2000 kippen in een agrarisch gebied. Volgens de huidige regelgeving is dit een ingedeelde inrichting van klasse 2 en is de gemeente hiervoor bevoegd. De aangifte van de vrijstelling moet via het Omgevingsloket dus aan de gemeente worden bezorgd. De gemeente zou immers in eerste administratieve aanleg bevoegd zijn om een aanvraag voor de huidig vergunde situatie te beoordelen.
De deadline voor het indienen van de aangifte van de vrijstelling aan de bevoegde overheid is:
- 31 maart 2025 voor rundveehouderijen;
- 30 september 2029 voor overige veehouderijen.
De exploitant voegt de impactscoreberekening, alle nodige documenten ter staving van de impactscore en de geldende vergunningstoestand toe bij de aangifte.
De vergunningverlenende overheid gaat na of de exploitant voldoet aan de voorwaarden, en of de nodige en correcte documenten in de aangifte werden bijgevoegd. Als dat het geval is, verleent de vergunningverlenende overheid de vrijstelling. De vergunningverlenende overheid neemt een beslissing binnen een termijn van zestig dagen die ingaat op de dag na de datum van de aangifte. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager op de hoogte gesteld van de beslissing.
De vrijstelling geldt vanaf de dag na de datum van de kennisgeving van de beslissing over de aangifte.
Opgelet: om de vrijstelling op grond van artikel 12, §1, eerste lid, 3° Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) toe te kunnen passen voor de exploitatie na 31 december 2030, moet eerst een vergunning verleend worden met toepassing van artikel 36 of waarbij uit de passende beoordeling blijkt dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak niet gehypothekeerd wordt.
In principe moet iedere varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die reeds op 23 februari 2024 vergund was een PAS-referentie 2030 bepalen, de vergunning aanpassen aan de PAS-referentie 2030 en de PAS-referentie 2030 realiseren. De omgevingsvergunning van deze veehouderijen moet uiterlijk op 30 september 2029 aan de PAS-referentie 2030 zijn aangepast, zodat de realisatie van de PAS-referentie 2030 uiterlijk op 31 december 2030 een feit is.
De aanpassing van de omgevingsvergunning aan de PAS-referentie 2030 vereist in principe dat een vergunningsprocedure wordt gevolgd. Volgende situaties kunnen onderscheiden worden:
- Als de exploitant de PAS-referentie 2030 realiseert door het toepassen van een ammoniakemissiereducerende maatregel, al dan niet in combinatie met een vermindering van dierplaatsen, dan moet in principe een vergunningsaanvraag worden ingediend.
- Als de exploitant de PAS-referentie 2030 realiseert door het toepassen van de bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregelen conform het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2024, of door het beweiden van runderen, dan kunnen deze specifieke ammoniakemissiereducerende maatregelen bij melding in de vergunning worden opgenomen.
- Als de exploitant de PAS-referentie 2030 realiseert door een loutere vermindering van dierplaatsen, dan volstaat een melding van gedeeltelijke of gehele stopzetting overeenkomstig de procedure in artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
- Als de exploitant de PAS-referentie 2030 realiseert door het toepassen van een ammoniakemissiereducerende maatregel, al dan niet in combinatie met een vermindering van dierplaatsen, dan moet in principe een vergunningsaanvraag worden ingediend.
Veehouderijen die een vrijstelling genieten moeten nog steeds de omgevingsvergunning aan de PAS-referentie 2030 aanpassen en deze PAS-referentie 2030 realiseren. De vrijstelling bestaat er enkel in dat de veehouderij vrijgesteld wordt van de reductieverplichtingen bepaald in artikel 6(opent in nieuw venster) tot en met artikel 11(opent in nieuw venster). Dit betekent dat de door het decreet opgelegde reductiepercentages van ammoniakemissiereductie tot 0% worden herleid.
De toekenning van de vrijstelling zorgt er op zich niet voor dat de omgevingsvergunning van deze varkens-, pluimvee- of rundveehouderijen wordt aangepast. Hiervoor moet nog een vergunningsprocedure worden gevolgd.
Voor pluimvee-, varkens- en rundveehouderijen die reeds op 23 februari 2024 vergund waren, is het mogelijk om een hernieuwing of verandering van de omgevingsvergunning aan te vragen zonder de realisatie van de PAS-referentie 2030.
Als de impactscore van het gewenste project, namelijk het te vergunnen project, de drempelwaarde van 0,025% niet overschrijdt, dan is voor de vergunningsaanvraag een passende beoordeling conform het stikstofdecreet niet vereist (zie artikel 36, eerste lid stikstofdecreet(opent in nieuw venster)). In dat geval moet men overeenkomstig artikel 5, tweede lid van het stikstofdecreet, niet voldoen aan de PAS-referentie 2030, moeten geen generieke bronmaatregelen worden toegepast en moet geen tussentijdse inspanning worden gedaan voor rundveehouderijen. In dit geval kan de exploitant immers een vergunning krijgen voor een ammoniakemissie die hoger is dan zijn PAS-referentie 2030. Wanneer men op deze manier een vergunning aanvraagt, speelt een eventuele vrijstelling van de reductieverplichtingen geen rol voor het verlenen van die vergunning, men kan dan immers toch een vergunning verkrijgen voor een hogere ammoniakemissie dan de PAS-referentie 2030.
Vergunningverlening
Als basis voor vergunningverlening van individuele projecten die stikstof uitstoten, bevat het decreet beoordelingskaders voor de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H.
De beoordelingskaders voor de vergunningverlening, wat stikstofdepositie via de lucht betreft staan in hoofdstuk 3 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster). Het gaat om :
- Beoordelingskader voor stationaire bronnen van stikstofoxiden(opent in nieuw venster)
- Beoordelingskader voor stikstofoxiden veroorzaakt door mobiliteitsgerelateerde projecten(opent in nieuw venster)
- Beoordelingskader voor ammoniak van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties(opent in nieuw venster)