Gedaan met laden. U bevindt zich op: Stikstof en vergunningen Stikstof in Vlaanderen

Stikstof en vergunningen

Geldt het Stikstofdecreet voor vergunningsaanvragen en welk beoordelingskader is van toepassing?

Het schema en de bijbehorende uitleg zijn een hulp om na te gaan of bij een vergunningsaanvraag het Stikstofdecreet van toepassing is en onder welk beoordelingskader een vergunningsaanvraag valt. I, II, III en IV gaan over de aanvraag zelf, VI en VII over de totale IIOA.

Klik het schema open of download het schema ‘Geldt het Stikstofdecreet voor vergunningsaanvragen?(PDF bestand opent in nieuw venster)’.

Hieronder wordt het schema met openklapvensters toegelicht. Er staan ook voorbeelden in.

Drie beoordelingskaders

Als basis voor vergunningverlening van individuele projecten die stikstof uitstoten, bevat het decreet beoordelingskaders voor de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H.

De beoordelingskaders voor de vergunningverlening, wat stikstofdepositie via de lucht betreft staan in hoofdstuk 3 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster). Het gaat om :

  1. Beoordelingskader voor stationaire bronnen van stikstofoxiden(opent in nieuw venster)
  2. Beoordelingskader voor stikstofoxiden veroorzaakt door mobiliteitsgerelateerde projecten(opent in nieuw venster)
  3. Beoordelingskader voor ammoniak van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties(opent in nieuw venster)

Hieronder nemen we de toelichtende informatie over uit de Praktische Wegwijzer Stikstofdepositie(PDF bestand opent in nieuw venster):

  • Stap 1
  • Stap 2
  • Stap 3

    Als een mobiliteit gerelateerd project ook een exploitatie van een IIOA omvat met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden wordt de totale stikstofdepositie beoordeeld conform het beoordelingskader stikstofoxiden stationaire bronnen in de volgende gevallen:

    • de exploitatie van de IIOA met stationaire bronnen vindt plaats na de aanlegfase van het mobiliteit gerelateerd project; of
    • de exploitatie van de IIOA met stationaire bronnen vindt enkel plaats tijdens de aanlegfase van het mobiliteit gerelateerd project en de gemiddelde equivalente jaaremissie van NOx van de aanlegfase in totaliteit (inclusief exploitatie van de IIOA) > gemiddelde jaaremissie van NOx van het mobiliteit gerelateerd project na de aanlegfase.

    In de andere gevallen gebeurt de beoordeling van de totale stikstofdepositie van het project conform
    het beoordelingskader stikstofoxiden mobiliteit.
    Voor beide beoordelingskaders geldt (actueel) een drempelwaarde van 1% om te bepalen of een
    passende beoordeling vereist is voor de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de
    lucht.

    Aandachtspunt: artikel 26 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) sluit het beoordelen van NOx-emissies in de aanlegfase in geen van beide gevallen uit. De aanlegfase van een project moet steeds mee beoordeeld worden.

    Aandachtspunt: artikel 24 van het stikstofdecreet stelt dat stikstofoxiden ten gevolge van stationaire
    bronnen bij een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie worden beoordeeld conform het beoordelingskader dat geldt voor ammoniak veroorzaakt door veehouderijen of mestverwerkingsinstallaties.

Bestaande veehouderijen of mestverwerkingsinstallaties

  • Stroomschema rundvee
    Stroomschema varkens en pluimvee
  • Indien de impactscore van het project ≤ 0,025% bedraagt, is de opmaak van een passende beoordeling, voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H, niet vereist. De (cumulatieve) effecten van dergelijke projecten zijn immers reeds passend
    beoordeeld in de passende beoordeling van de PAS.

    Bij aftoetsing van de drempelwaarde moeten alle stikstofbronnen gerelateerd aan de IIOA mee in rekening worden gebracht, incl. de niet-vergunningsplichtige dieren en de aanhorigheden (bv. een
    stookinstallatie).

    Rundvee: minimale inspanning 5%

    Tegen 31 december 2025 dient iedere rundveehouderij, die op 23 februari 2024 vergund was, een ammoniakemissiereducerende maatregel met een minimaal rendement van 5% te nemen. In afwijking kan een gelijkwaardig rendement worden bereikt door het aantal dierplaatsen van rundvee te verminderen of door combinatie van beide.

    Rundveehouderijen waarvoor een dergelijke ingreep al vervat zit in de geldende vergunning, worden geacht te hebben voldaan aan de verplichting, als de ingreep nog niet in de vergunningstoestand van 1 januari 2015 vervat zat en de totale ammoniakemissie in de geldende vergunning van rundveebedrijf of rundveegedeelte van gemengd bedrijf minstens 5% lager is dan de totale ammoniakemissie in vergunningstoestand op 1 januari 2015. Indien nog niet aan deze verplichting
    is voldaan, dient er 5% te worden gereduceerd t.o.v. de reële bezetting (mestbankaangifte) in 2021.

    In het geval van een gemengde veehouderij dient de 5% reductie gerealiseerd te worden op het rundveegedeelte.

  • Een piekbelaster is een IIOA waarvan de impactscore ≥ 50%. Om die impactscore te bepalen, wordt de impactscore voor 2020, 2021 en 2022 berekend. Een IIOA wordt als een piekbelaster beschouwd
    als minimaal twee van de drie berekende impactscores ≥ 50%30.

    De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) brengt binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van het Stikstofdecreet de exploitant op de hoogte van het resultaat van de berekende impactscores en de aanduiding als piekbelaster.

    Ook een piekbelaster kan een hernieuwing krijgen voor onbepaalde duur zonder te voldoen aan de PAS-referentie 2030. De voorwaarden hiervoor zijn: (1) de impactscore is lager dan 50% en (2) de
    gebiedsgerichte dalende NH3-trend wordt niet gehypothekeerd (zie punt 5 depositietrendtool).

    Rundveehouders dienen nog aan een extra voorwaarde te voldoen, nl. het realiseren van de tussentijdse doelstelling (emissiereductie van 5%) tegen 31 december 2025.

  • Voor elke varkens, pluimvee- of rundveehouderij die op 23 februari 2024 vergund was, moet een PAS-referentie 2030 bepaald worden. De PAS-referentie 2030 wordt beschreven in artikel 5 van het
    Stikstofdecreet en is de maximale ammoniakemissie, uitgedrukt in kg NH3/jaar, die na 31 december 2030 mag plaatsvinden op de IIOA in kwestie.

    De PAS-referentie 2030 wordt voor elk van die veehouderijen berekend aan de hand van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021 waarop de reductiedoelstellingen en de
    vrijstellingen, vermeld in het Stikstofdecreet, worden toegepast.

    De referentiesituatie 2021 wordt bepaald door de gemiddelde veebezetting in 2021 - overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte 2021 - te vermenigvuldigen met de ammoniakemissiefactoren
    en in voorkomend geval te verhogen met de leegstandspercentages. De lijst van
    ammoniakemissiefactoren(opent in nieuw venster)
    is opgenomen in bijlage 1 bij het Stikstofdecreet, incl. eventuele leegstandspercentages. De emissies per stal binnen eenzelfde bedrijf worden samengeteld. Zo wordt een PAS-referentie 2030 op bedrijfsniveau bekomen.

    De Vlaamse overheid werkt aan een PAS-referentietool 2030. Voor het aanbieden van die service is er nog geen exacte timing. Ondertussen kan de PAS-referentie 2030 manueel berekend worden.

    Aandachtspunt: voor de toewijzing van dieren uit de Mestbankaangifte aan een welbepaalde diercategorie is een Besluit van de Vlaamse Regering nodig, althans voor die diercategorieën van de Mestbankaangifte waarvoor de toewijzing aan de diercategorieën(opent in nieuw venster) uit de lijst in bijlage 1 van het
    Stikstofdecreet niet eenduidig kan gebeuren. Dit besluit is op 19 juli 2024 definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering.

    Afwijkende berekeningsmethode

    In het Stikstofdecreet zijn delegaties aan de Vlaamse Regering opgenomen. Zo moet de Vlaamse Regering de voorwaarden en regels nog bepalen voor een afwijkende berekeningsmethode(opent in nieuw venster) indien de gemiddelde veebezetting in 2021 van een bedrijf niet representatief is. Dit besluit werd op vrijdag 7 juni 2024 principieel goedgekeurd. Het besluit zorgt voor verduidelijking en brengt met een tabel in de bijlage bij het besluit, voor rundvee, varkens en pluimvee overeenstemming tussen de diercategorieën van het Mestdecreet en die uit de bijlage bij het Stikstofdecreet.

    Tijdelijke vergunning 2030

    In afwijking van de PAS-referentie 2030 is het mogelijk om een tijdelijke vergunning tot 31 december 2030 te verlenen op voorwaarde dat:

    • de IIOA geen piekbelaster is; en
    • er, ten opzichte van de vergunde situatie, geen stijging van de stikstofemissies of -deposities wordt veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie.

    Deze tijdelijke verlenging is enkel voorzien voor een verdere exploitatie van veehouderijen met diergroepen waarvoor de PAS-referentie 2030 van toepassing is, nl. varkens, pluimvee en rundvee.

    Dit betekent dat er geen verschuiving van emissies tussen diersoorten wordt toegestaan. Voor (onderdelen van) bestaande veehouderijen waarvoor geen PAS-referentie 2030 van toepassing is, is dergelijke tijdelijke vergunning niet relevant en kan een vergunning voor onbepaalde duur verkregen worden indien aan de voorwaarden van artikel 38 2e lid wordt voldaan. Dit betekent ook dat een omzetting van bijvoorbeeld varkens naar paarden enkel kan mits het toepassen van de PASreferentie 2030 (zie ook aandachtspunt bij 6.1.4 gemengde bedrijven).

    Ook bij gemengde bedrijven met 2 diersoorten waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is, kan geen verschuiving van emissies tussen de diersoorten worden toegestaan. Binnen een diersoort (bv. varkens) is een verschuiving van emissies tussen diercategorieën (bv. vleesvarkens, zeugen, biggen, enz.) wel mogelijk. Indien een dergelijk gemengd bedrijf een uitbreiding van de externe mengmestopslag wenst aan te vragen samen met de verdere exploitatie tot eind 2030, moeten deze ammoniakemissies gecompenseerd worden op het niveau van het gemengd bedrijf waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is.

    Aandachtspunt: Rundveehouderijen kunnen onder bovenstaande voorwaarden slechts een vergunning bekomen tot eind 2025. Voor een vergunning tot 2030 dient aan een derde voorwaarde te worden voldaan, namelijk het realiseren van de tussentijdse doelstelling (emissiereductie van 5%) tegen uiterlijk 31 december 2025.

  • De deposities mogen niet stijgen t.o.v. de actueel vergunde situatie. Dit geldt voor alle habitats die zich situeren binnen het onderzoeksgebied.

    Om na te gaan of de deposities al dan niet stijgen is een afzonderlijke module voorzien op de webpagina van de PAS-berekening(opent in nieuw venster), namelijk de depositietoenametool. Hierbij wordt op perceelsniveau per habitat en per SBZ-H nagegaan of er al dan niet een stijging in deposities wordt verwacht voor de aangevraagde situatie t.o.v. de actueel vergunde situatie.

    Voor deze voorwaarde is het van belang om de geldende vergunning toe te voegen aan de passende beoordeling of omgevingsvergunningsaanvraag.

  • In bepaalde gevallen kan een vergunning enkel verleend worden voor onbepaalde duur op voorwaarde dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend voor ammoniak niet wordt gehypothekeerd door het project. Voor deze beoordeling werd een onlinetoepassing uitgewerkt door de Vlaamse overheid, de depositietrendtool. Deze toepassing is te vinden op de website PAS-berekening(opent in nieuw venster).

    Depositietrendtool(opent in nieuw venster): berekent of een project al dan niet de gebiedsspecifieke neerwaartse
    depositietrend hypothekeert.

    • Wanneer depositietrendtool gebruiken? Een veehouderij of mestverwerker met een impactscore tussen 0.025% en 50% waarbij:
      • er niet voldaan is aan de PAS-referentie 2030 (waar relevant); of
      • een stijging van de stikstofdepositie plaatsvindt ten opzichte van de huidig vergunde situatie.
    • Wat onderzoekt de depositietrendtool? De depositietrendtool onderzoekt voor een project per habitat en per SBZ-H of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NH3 niet gehypothekeerd wordt en dit binnen een toetszone van 20 km rondom het project. Enkel de habitats waarvan de KDW overschreden wordt door de som van de achtergronddeposities en de deposities van het project worden verder onderzocht.

    Bij hervergunningen of uitbreidingen wordt rekening gehouden met reeds aanwezige emissies en daaruit volgende deposities, die reeds vervat zitten in de G8-lijn33. Hierbij wordt het begrip G8 emissiepakket gehanteerd.

    > G8 emissiepakket = de emissies die een reeds vergund€ IIOA/project nog kan uitstoten in 2030 na uitvoering van de generieke maatregelen van het Stikstofdecreet.

    > Voor bestaande varkens-, pluimvee- en rundveehouderijen is het G8 emissiepakket =
    PAS-referentie 203034

    De deposities afkomstig van het G8 emissiepakket worden van de deposities van de aan te vragen toestand afgetrokken in de depositietrendtool. Enkel de bijkomende deposities bovenop het G8 emissiepakket worden onderzocht en afgetoetst aan de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend.

    Voor een project wordt per stikstofgevoelig habitattype en per SBZ-H dat gelegen is binnen de toetszone een trendlijn bepaald op basis van de jaarlijkse achtergronddeposities (VLOPS). Deze
    trendlijn wordt vergeleken met de G8-lijn. Indien de trendlijn sneller afneemt dan de G8-lijn is er sprake van depositieruimte.

    Indien de nodige depositieruimte van het project (= de bijkomende deposities bovenop het G8 emissiepakket) past binnen de beschikbare depositieruimte bepaald op basis van de trendanalyse, wordt de dalende trend niet gehypothekeerd en is er voldoende depositieruimte beschikbaar. Indien
    de nodige depositieruimte van het project groter is dan de depositieruimte bepaald op basis van de trendanalyse, wordt de dalende trend wel gehypothekeerd en is er onvoldoende depositieruimte beschikbaar. Wanneer de nodige depositieruimte van een project gelijk is aan 0 of wanneer de KDW
    van het betreffende habitattype niet overschreden is, wordt de beschikbaarheid van de depositieruimte aangegeven als niet van toepassing.

    Resultaat van de depositietrendtool

    Het resultaat van de toepassing geeft in tabelvorm volgende weer:

    • het habitatrichtlijngebied (SBZ-H)
    • de code van het habitattype
    • de nodige depositieruimte van het project35 in g N/(ha*jaar)
    • de beschikbaarheid van de depositieruimte: beschikbaar / onbeschikbaar / niet van toepassing

    Indien er voor alle habitattypes in de relevante SBZ-H voldoende depositieruimte beschikbaar is, dan hypothekeert het project de gebiedsspecifieke dalende trend niet en is er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk.

    Indien er onvoldoende depositieruimte beschikbaar is, zal het project de gebiedsspecifieke dalende trend hypothekeren en is er geen gunstige passende beoordeling mogelijk.

  • Onderstaande schema’s zijn van toepassing voor veehouderijen conform de definitie uit het Stikstofdecreet (artikel 2,39°).

    • Indien de impactscore van het project ≤ 0,025% is, is de opmaak van een passende beoordeling, voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H, niet vereist.

      De (cumulatieve) effecten van dergelijke projecten zijn immers reeds passend beoordeeld in de passende beoordeling van de PAS.

      Bij aftoetsing van de drempelwaarde moeten alle stikstofbronnen gerelateerd aan de IIOA mee in rekening worden gebracht, incl. de niet-vergunningsplichtige dieren en de aanhorigheden.

    • De deposities mogen niet stijgen t.o.v. de actueel vergunde situatie. Dit geldt voor alle habitats die zich situeren binnen het onderzoeksgebied.

      Om na te gaan of de deposities al dan niet stijgen is een afzonderlijke module voorzien op de webpagina van de PAS-berekening(opent in nieuw venster), namelijk de depositietoenametool. Hierbij wordt op
      perceelsniveau per habitat per SBZ-H nagegaan of er al dan niet een stijging in deposities wordt verwacht voor de aangevraagde situatie t.o.v. de actueel vergunde situatie.

      Voor deze voorwaarde is het van belang om de geldende vergunning toe te voegen aan de passende beoordeling of omgevingsvergunningsaanvraag.

    • In bepaalde gevallen kan een vergunning enkel verleend worden voor onbepaalde duur op voorwaarde dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend voor ammoniak niet wordt
      gehypothekeerd door het project. Voor deze beoordeling werd een onlinetoepassing uitgewerkt door de Vlaamse overheid, de depositietrendtool. Deze toepassing is te vinden op de website PAS-berekening(opent in nieuw venster).

      De principes van de depositietrendtool blijven gelijk zoals beschreven onder varkens pluimvee en runderen van deze praktische wegwijzer. Hieronder wordt specifiek voor mestverwerkingsinstallaties en veehouderijen zonder PAS-referentie 2030 geduid wanneer de depositietrendtool gebruikt moet worden en hoe het G8 emissiepakket bepaald kan worden.

      • Wanneer depositietrendtool gebruiken? Indien een mestverwerkingsinstallatie of veehouderij waarvoor geen PAS-referentie 2030 van toepassing is:
        • een impactscore heeft groter dan 0,025%, maar lager dan 50%; en
        • een stijging van de stikstofdepositie plaatsvindt ten opzichte van de huidig vergunde situatie.
      • G8-emissiepakket: Bij hervergunningen of uitbreidingen wordt rekening gehouden met reeds aanwezige emissies en daaruit volgende deposities, die reeds vervat zitten in de G8-lijn. Hierbij wordt het begrip G8 emissiepakket gehanteerd.

      G8 emissiepakket = de emissies die een reeds vergund€ IIOA/project nog kan uitstoten in 2030
      na uitvoering van de generieke maatregelen van het Stikstofdecreet.

      • Voor bestaande veeteeltbedrijven zonder PAS-referentie 2030 is het G8 emissiepakket = huidig vergunde emissies
      • Voor bestaande mestverwerkers is het G8 emissiepakket = huidig vergunde emissies na toepassing van de ammoniakemissiereducerende maatregel38
  • Indien het project een gemengd bedrijf betreft, waarbij varkens/pluimvee/rundvee in combinatie met andere mestbank aangifteplichtige dieren of stikstofbronnen worden gehouden, dient aan volgende voorwaarde te worden voldaan:

    1. Bij bepaling van de impactscore wordt de totale stikstofdepositie in rekening gebracht en afgetoetst aan het beoordelingskader voor veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties Zie check 1 in onderstaande figuur.
    2. De PAS-referentie 2030 kan enkel bepaald en voldaan worden voor varkens/pluimvee/rundvee. Zie check 2 in onderstaande figuur. Indien bij voorbeeld een veeteeltbedrijf in de vergunde situatie zowel varkens als schapen heeft, kan de PAS-referentie enkel bepaald worden voor de varkens. Het is in dergelijk geval niet mogelijk om de PAS-referentie te realiseren door een vermindering van het aantal schapen. Dit kan enkel door een vermindering van dierplaatsen van varkens, door uitvoering van ammoniakemessiereducerende maatregelen of een combinatie van beide.
    3. Het totaal emissiepakket voor ammoniak waar de nieuw vergunde toestand aan dient te voldoen, bestaat uit de som van de PAS-referentie en de emissies van de overige dieren die actueel reeds deel uitmaken van de IIOA (incl. niet vergunningsplichtige dieren). Zie check 3 in onderstaande figuur.
    4. Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, dient bijkomend te worden aangetoond dat de depositie, voor de totale IIOA, niet stijgt t.o.v. de huidig vergunde situatie. Om na te gaan of hieraan wordt voldaan kan gebruik worden gemaakt van de module ‘toename depositie op SBZ-H berekenen’ in de impactscoretool. Zie check 4 in onderstaande figuur.
    Stroomschema gemengd bedrijf
  • Een vrijstelling van de generieke bronmaatregelen voor veehouderijen kan worden bekomen als voldaan is aan een van de drie onderstaande voorwaarden. De vrijstelling heeft enkel betrekking op het niet toepassen van de reductiedoelstellingen.

    Een bedrijf met een vrijstelling dient nog steeds te
    voldoen aan zijn PAS-referentie 2030.

    • A. Veehouderijen met een jaaremissie < 500 kg ammoniak en impactscore ≤ 0,025% in het jaar van inwerkingtreding van het Stikstofdecreet.
    • B. Biologische bedrijven42 met een impactscore ≤ 1% in het jaar van inwerkingtreding Stikstofdecreet.
    • C. Diercategorieën waarvoor de Vlaamse Regering vaststelt dat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen zijn. Momenteel werden door de Vlaamse Regering nog geen dergelijke diercategorieën vastgesteld.

    Voor de berekening van de jaaremissie en de impactscore (zie punt 1 en 2) wordt rekening gehouden met de gemiddelde veebezetting die gebruikt is voor het bepalen van de referentiesituatie 2021 (zie
    PAS-referentie 2030), in voorkomend geval na de toepassing van de afwijkende berekeningsmethode.

    Gemengd bedrijf

    Indien het een combinatie van biologische en gewone bedrijfsvoering betreft:

    • A. Voor de toetsing van de vrijstelling wordt voor het biologische deel een afzonderlijke impactscore bepaald en afgetoetst aan de drempel van 1%.
    • B. Voor de toetsing aan de drempelwaarde voor veehouderijen (0,025%) wordt de impactscore van de totale IIOA beschouwd.

    Indien het biologisch deel een vrijstelling heeft bekomen, dan is de PAS-referentie 2030 van het globale bedrijf: referentie 2021 voor het biologisch deel + referentie 2021 niet-biologisch deel, incl. toepassing van reductiedoelstelling op niet-biologisch deel.

Nieuwe veehouderijen of mestverwerkingsinstallaties

  • Indien de impactscore van het project ≤ 0,025% bedraagt is de opmaak van een passende beoordeling, voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H,
    niet vereist. De (cumulatieve) effecten van dergelijke projecten zijn immers reeds passend beoordeeld in de passende beoordeling van de PAS.

    Bij toetsing aan de drempelwaarde moeten alle stikstofbronnen gerelateerd aan de IIOA mee in rekening worden gebracht, incl. de aanhorigheden.

  • Een vergunning voor een nieuw mestverwerkingsbedrijf of veehouderij met een impactscore > 0,025% kan enkel verleend worden voor onbepaalde duur op voorwaarde dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend voor ammoniak niet wordt gehypothekeerd door het project. Voor deze
    beoordeling werd een onlinetoepassing uitgewerkt door de Vlaamse overheid, de depositietrendtool.

    Deze toepassing is te vinden op de website PAS berekening.
    Hieronder wordt specifiek voor nieuwe veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties geduid wanneer de depositietrendtool gebruikt moet worden en wat het G8 emissiepakket bedraagt in deze situatie.

    • Wanneer depositietrendtool gebruiken? Bij elke nieuwe veehouderij of mestverwerkingsinstallatie die:
      • een impactscore heeft > 0,025%

    G8 emissiepakket: Bij nieuwe bedrijven is het G8 emissiepakket niet van toepassing aangezien de bedrijven niet in de
    achtergronddeposities aanwezig zijn. Bijgevolg is het G8 emissiepakket voor nieuwe bedrijven steeds
    gelijk aan 0.

NOx veehouderij of mestverwerkingsinstallatie

Indien een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie ook NOx emissies genereert dient de totale stikstofdepositie van de IIOA afgetoetst te worden aan het beoordelingskader voor ammoniak conform artikel 24 van het stikstofdecreet.

VITO-tabellen

  • Om de aanlegfase van eenvoudige projecten te beoordelen in kader van het Stikstofdecreet is door VITO een studie opgemaakt ‘Emissies in de aanlegfase en de minimis-normen: een analytische
    benadering(PDF bestand opent in nieuw venster)
    ’.

    In het rapport wordt een methode voorgesteld om op basis van een rekenblad de emissies van puntbronnen in de aanlegfase te bepalen. In het rekenblad ‘Emissieberekening van puntbronnen in de werffase’(opent in nieuw venster) moeten in het tabblad ‘Input + berekening’ de blauwe vakken ingevuld of geselecteerd worden.

    Die bestaan uit:

    • voertuigtype: keuze uit verschillende machines
    • norm: keuze uit norm voor verbrandingsmotoren
    • vermogen: het vermogen van de machine. Indien de waarde niet gekend is, kan de cel leeg gelaten worden en wordt er automatisch een waarde ingevuld
    • aantal draaiuren: aantal draaiuren per jaar
    • gemiddelde motorbelasting: de gemiddelde motorbelasting van de machine. Indien de waarde niet gekend is, kan de cel leeg gelaten worden en worden er automatisch een waarde ingevuld.

    Download het rekenblad ‘Emissieberekening van puntbronnen in de werffase(opent in nieuw venster)’.

    Daarna kunnen de emissies afgetoetst worden aan de waarden uit tabel 1 uit de studie van VITO. De tabel geeft puntbronnen weer waarbij geen overschrijding optreedt van de 1%-’de minimisdrempel’ voor een habitattype gelegen op een bepaalde afstand en voor een bepaalde KDW. Zijn de berekende emissies lager dan de waarde in de tabel? Dan kan u uitsluiten dat de
    impactscore van de puntbronnen de 1%-’de minimisdrempel’ overschrijdt.

    Hoe u de tabel gebruikt, ziet u in onderstaand stappenplan:

    • Stap 1

      Per project dient er bepaald te worden hoeveel emissies er veroorzaakt worden in
      de aanlegfase.

      Daarvoor kan gebruik gemaakt worden van rekenblad ‘Emissieberekening van puntbronnen in de werffase(opent in nieuw venster)’.

    • Stap 2
      • (A) afstand = de afstand tot het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied gemeten vanaf het projectgebied
      • (B) KDW = 6 kg N/(ha.jaar) (worst-case aanname)

      Zijn de berekende emissies lager zijn dan de waarde in de VITO-tabel? Dan kunt u uitsluitendat de impactscore van de puntbronnen de 1%-’de minimisdrempel’ overschrijdt.

    • Stap 3

      Dan kan in plaats van de worst case-aanname met KDW 6 kg N/(ha.jaar)
      een herberekening worden uitgevoerd met de reële KDW.

      De impact van het project moet
      dan verder onderzocht worden via de impactscoretool of IMPACT-modellering waarbij gerekend wordt met de projectspecifieke parameters.

      In de impactscoretool kan dat als
      ‘andere emissiebron’ ingegeven worden. Deze dient ingetekend te worden als puntbron
      binnen het projectgebied. Hierbij dienen onderstaande parameters ingevuld te worden. Voordeze parameters worden hieronder standaardwaarden weergegeven. Hier kan gemotiveerd van afgeweken worden.

    Aandachtspunten

    • De maximale afstand in tabel 1 van de VITO studie voor de aanlegfase bedraagt 2000 m. Als uw project verder ligt dan 2000 m, moet als worst-case 2000 m genomen worden.
    • Als een project stikstofemissies veroorzaakt in zowel de aanleg- en exploitatiefase, maar deze fases niet overlappen in tijd, dient voor iedere fase afzonderlijk een impactscore te worden bereken.
    • De VITO-studie kan enkel gebruikt worden voor puntbronnen in de aanlegfase en houdt geen rekening met het gegenereerde conventionele wegverkeer. Voor verkeer kan de VITO-studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer(PDF bestand opent in nieuw venster)’ gebruikt worden. Beide tabellen kunnen gecombineerd worden onder volgende voorwaarden:
      • de emissies van het project in de aanlegfase bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit tabel 1 van de VITO studie omtrent de aanlegfase; EN
      • het aantal voertuigen van het project, voor zowel lichte als zware voertuigen, bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit de tabellen 3 en 4 van de VITO studie omtrent verkeer; EN
      • de som van bovenstaande % is niet groter dan 100%.

    Voorbeeld: een industrieel gebouw bouwen op 600 meter van habitatrichtlijngebied met alleen
    emissies in de aanlegfase.

    • Stap 1

      De emissies van de aanlegfase worden begroot a.d.h.v. het rekenblad en bedraagt
      145 kg NOX/jaar (puntbron). Tijdens de aanlegfase worden er ook 175 verkeersbewegingen van zware voertuigen uitgevoerd (lijnbron).

    • Stap 2

      Puntbronnen: de emissies van de aanlegfase worden vergeleken met de emissies in de VITO-tabel op afstand 500 m en KDW = 6 kg N/(ha.jaar)

      Tabel 1: 702 kg NOx/jaar → het project neemt hiervan 21% in (= (145/702)*100)

      Lijnbronnen: voor de verkeersbewegingen wordt naar tabel 4 van de VITO-studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer(PDF bestand opent in nieuw venster)’ gekeken. Hierbij wordt eerst afstand = 0 en KDW = 6 kg N/(ha.jaar) genomen

      Tabel 4: 9.000 zware voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 2% in (= (175/9.000)*100)

      De tabellen uit de VITO-studie kunnen gecombineerd worden op voorwaarde dat deze een % van de cijfers bedragen EN de som ervan < 100%:

      21% + 2% = 23% < 100%

      Er kan geconcludeerd worden dat de impactscore van het project in de aanlegfase lager is dan 1% en een verdere passende beoordeling voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via lucht voor de aanlegfase niet nodig zijn.

  • Voor het bepalen van de impactscore voor mobiliteit is een drietrapsbenadering uitgewerkt.

    1. In eerste instantie dient gebruik gemaakt te worden van de VITO studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer’ en daar bijhorende tabellen.
    2. Indien op basis daarvan niet met zekerheid kan aangetoond worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% de minimis-drempel dient in de impactscoretool de wegenis ingetekend worden.
    3. Indien het resultaat van de impactscoretool voor mobiliteit boven 1% uitkomt of bij MER-plichtige projecten met lucht als sleuteldiscipline dient tot slot gemodelleerd worden in IMPACT.

    Hieronder wordt deze drietrapsbenadering verder geduid, waarbij de focus ligt op de eerste trap.

    • Om eenvoudige dossiers met verkeer te toetsen aan het Stikstofdecreet, kan beroep gedaan worden op de recente VITO-studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer(PDF bestand opent in nieuw venster)’.

      Het rapport bevat drie tabellen:

      • Tabel 2: emissies van een wegsegment (in kg NOX/(km/u)) waarbij geen overschrijding optreedt van de 1% de minimisdrempel
      • Tabel 3: aantal lichte voertuigen14 per jaar waarbij geen overschrijding optreedt van de 1% de minimisdrempel
      • Tabel 4: aantal zware voertuigen per jaar waarbij geen overschrijding optreedt van de 1% de minimisdrempel

      In de tabellen worden de maximale emissies (tabel 2) of aantal voertuigen per jaar (tabellen 3 en 4) weergegeven per kritische depositiewaarde (KDW) (in kg N/(ha.jaar)) en afstand (in meter) tot het habitattype waarbij de 1% de minimisdrempel niet zal worden overschreden. De tabellen zijn opgemaakt op basis van worst-case aannames.

      Indien de verkeersemissies of het aantal voertuigen per jaar van een project onder de waarden weergegeven in de tabellen blijven, kan worden gesteld dat de impactscore van het project onder de 1% de minimis-drempel blijft en er aldus geen verdere passende beoordeling nodig is. Hierbij dienen enkel de netto (extra gegenereerde) voertuigenbewegingen afkomstig van het project afgetoetst te worden. Indien een project alsnog de maximale emissies of jaarlijkse verkeersbewegingen opgenomen in de tabellen overschrijdt, betekent dit niet noodzakelijk dat de 1% de minimis-drempel overschreden wordt. De impact van het project moet dan verder onderzocht worden in de impactscoretool waarbij gerekend wordt met de projectspecifieke parameters (zie verder onder “Intekenen wegenis in impactscoretool”).

      Het gebruik van de tabellen wordt geduid op basis van onderstaand stappenplan.

      • Stap 1: Per project dient er bepaald te worden hoeveel verkeersbewegingen het project zal genereren en de aard van deze verkeersbewegingen (licht of zwaar verkeer of een combinatie).
      • Stap 2: Toets de voertuigbewegingen van het project af aan de respectievelijke VITO-tabel (tabel 3 of 4) met afstand = 0 en KDW = 6 kg N/(ha.jaar) (= absolute worst-case aannames, alsof het project ter hoogte van het meest gevoelige habitat geëxploiteerd wordt). Indien er aangetoond kan worden dat de voertuigbewegingen van het project lager zijn dan de waarde uit de VITO-tabellen kan met zekerheid gesteld worden dat de impactscore van het project niet > 1% zal bedragen.
      • Stap 3: Indien de voertuigbewegingen van het project hoger zijn dan de waarde uit de VITOtabel in stap 2 kan vervolgens rekening gehouden worden met de afstand tussen het meest nabijgelegen habitatrichtlijngebied en het meest nabijgelegen wegsegment gerelateerd aan voorliggend project. Hierbij wordt enkel de afstand aangepast, de KDW wordt op 6 kg N/(ha.jaar) behouden (worst case aanname).

      Indien de voertuigbewegingen van het project hoger zijn dan de waarde uit de VITO-tabel in stap 3 kan vervolgens gebruik gemaakt worden van de impactscoretool, waarbij de weg ingetekend wordt (zie verder onder “Intekenen wegenis in impactscoretool”).

      Aandachtspunten

      • De maximale afstand in de tabellen 2, 3 en 4 van de VITO-studie bedraagt 2000 m. Indien uw project en het meest nabijgelegen wegsegment dat door het project gebruikt wordt verder ligt dan 2000 m moet als worst-case 2000 m genomen worden.
      • Om tot een uitspraak van de impact van zowel lichte voertuigen als zware voertuigen samen te komen, mogen deze cijfers gecombineerd worden, maar slechts onder volgende voorwaarden:
        • het aantal voertuigen van het project, voor zowel lichte als zware voertuigen, bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit de tabellen 3 en 4; EN
        • de som van beide % is niet groter dan 100%.

      Op eenzelfde manier kan ook de impact van de emissies in de aanlegfase gecombineerd worden met lichte en of zware voertuigbewegingen. Ook hier geldt:

      • het aantal voertuigen van het project( lichte/zware voertuigen of een combinatie) bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit de tabellen 3 en 4 voor mobiliteit; EN
      • de emissies van de aanlegfase bedragen een % van de cijfers (< 100%) uit tabel 1 aanlegfase; EN
      • de som van de % is niet groter dan 100%.

      Ook de in impactscoretool gemodelleerde impactscore van bijvoorbeeld stookinstallaties (zie 6.1. NOx STATIONAIRE BRONNEN) kan op basis van bovenstaande logica gecombineerd worden met de VITO-tabellen. Hierbij geldt:

      • het aantal voertuigen van het project, (lichte/zware voertuigen of een combinatie), bedraagt een % van de cijfers (< 100%) uit de tabellen 3 en 4 voor mobiliteit; EN
      • de emissies van de aanlegfase bedragen een % van de cijfers (< 100%) uit tabel 1 aanlegfase; EN
      • (de impactscore / de drempelwaarde)* 100 < 100%
      • De som van de % is niet groter dan 100%

      Hieronder worden enkele voorbeelden uitgewerkt om bovenstaande werkwijze te duiden. In deze voorbeelden wordt echter niet ingegaan op de aanlegfase.

      Voorbeeld 1: Een eengezinswoning

      • Stap 1: Voor een eenvoudige eengezinswoning: 4 personen*2 voertuigbewegingen/persoon*365 dagen/jaar = 2.920 jaarlijkse voertuigbewegingen.
      • Stap 2: Voor een woning waarbij licht vervoer wordt gegenereerd, kan er gebruik gemaakt worden van VITO tabel 3. Onder KDW = 6 kg N/(ha.jaar) en afstand = 0 m worden 70.000 jaarlijkse voertuigbewegingen bekomen. Dit is het maximaal aantal lichte voertuigen per jaar waarbij geen overschrijding optreedt van de 1%-de minimis-drempel. Het project genereert er minder, namelijk 2.920. Er kan geconcludeerd worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% en geen passende beoordeling, voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via lucht, nodig is.

      Voorbeeld 2: Een bedrijf met vrachtverkeer en licht verkeer, gelegen op 1700 m van het
      habitatrichtlijngebied.

      • Stap 1: De verkeersgeneratie tijdens de exploitatiefase bedraagt:
        • Voor auto’s: ((25x2/dag) * 5/week) * 48 weken/jaar = 12.000 voertuigen/jaar
        • Voor vrachtwagens: ((18x2/dag) * 5/week) * 48 weken/jaar = 8.640 voertuigen/jaar
      • Stap 2: het aantal jaarlijkse voertuigbewegingen wordt bepaald op basis van KDW = 6 kg N/(ha.jaar) en afstand = 0 m, dit voor zowel licht verkeer (tabel 3) als voor zwaar verkeer (tabel 4):

      Tabel 3: 70.000 lichte voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 17% in (=
      (12.000/70.000)*100)

      Tabel 4: 9.000 zware voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 96% in (=
      (8.640/9.000)*100)
      > 17% + 96% = 113% > 100% en bijgevolg kan op basis hiervan de overschrijding van de
      1%-de minimis-drempel niet uitgesloten worden.

      • Stap 3: het aantal jaarlijkse voertuigbewegingen wordt bepaald op basis van KDW = 6 kg N/(ha.jaar) en afstand = 1.500 m, dit voor zowel licht verkeer (tabel 3) als voor zwaar verkeer (tabel 4). De afstand wordt op 1.500 m genomen omdat het project en meer bepaald het gegenereerde verkeer zich situeert op 1700 m van het meest nabijgelegen habitatrichtlijngebied

      Tabel 3: 6.431.000 lichte voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 0,19% in (=
      (12.000/6.431.000)*100)
      Tabel 4: 874.000 zware voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 0,99% in (=
      (8.640/874.000)*100)
      > 0,19% + 0,99% = 1,18% < 100%

      Er kan geconcludeerd worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% en een
      verdere passende beoordeling voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via lucht niet
      nodig zijn.

      Voorbeeld 3: Het bedrijf uit voorbeeld 2 heeft nu ook stookinstallaties.

      Hiervoor werd de
      impactscore reeds gemodelleerd met de impactscoretool, deze bedraagt 0,12%. Om na te gaan of
      de impactscore van verkeer en de stookinstallaties samen minder dan 1% bedraagt gaan we verder
      op stap 3 van voorbeeld 2.

      Tabel 3: 6.431.000 lichte voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 0,19% in
      (=(12.000/6.431.000)*100)

      Tabel 4: 874.000 zware voertuigen/jaar → het project neemt hiervan 0,99% in
      (=(8.640/874.000)*100)
      Impactscore voor de stookinstallaties bedraagt 0,12% → het project neemt 12%
      (=(0,12/1)*100) in ten opzichte van de drempelwaarde van 1%
      > 0,19% + 0,99% + 12% = 13,18% < 100%

      Er kan geconcludeerd worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% en een
      verdere passende beoordeling voor wat betreft de effecten van stikstofdepositie via lucht niet
      nodig zijn.

    • In de impactscoretool is het mogelijk om wegenis als lijnbron in te voeren. De emissies voor deze lijnbron kunnen berekend worden aan de hand van een rekenblad(Excel bestand opent in nieuw venster) opgemaakt door VITO. In de Excel dienen in het tabblad ‘Input en resultaten’ de blauwe vakken ingevuld of geselecteerd te worden. Deze bestaan uit:

      • Jaar: dit is het jaar waarin het project operationeel zal zijn
      • Wegtype: keuze tussen andere (lokaal), gewestweg of snelweg
      • Polluent: keuze tussen NOX of NH3
      • Snelheid (km/h): maximale snelheid
      • Aantal voertuigbewegingen/jaar.

      Snelheid en aantal voertuigbewegingen/jaar dienen ingevuld te worden voor zowel licht als zwaar verkeer. Jaar en wegtype kan niet verschillen voor licht en zwaar verkeer. Het resultaat is de totale emissie voor zwaar en licht verkeer in kg/(km/u).

      In de impactscoretool moeten naast de emissies ook de hoogte en breedte van de weg ingevoerd worden. De hoogte is gelijk aan hoogte van de weg + 2 meter omwille van verkeersgeïnduceerde turbulentie (traffic induced turbulence). In de impactscoretool staat de hoogte bijgevolg standaard op 2 m. Enkel wanneer de weg hoger ligt dan de omgeving, zoals bij het intekenen van een brug, dient de hoogte gewijzigd te worden naar de hoogte van de brug + 2m.

      De afstand tot waar een weg ingetekend moet worden in impactscoretool dient steeds volgens worstcase aannames te gebeuren. Per project dient de weg ingetekend te worden tot het eerstvolgende kruispunt van hogere verkeersintensiteit. Vanaf een hogere verkeersintensiteit is het namelijk niet meer mogelijk om het verkeer afkomstig van het project te onderscheiden van het overige verkeer. De verkeersintensiteit kan bepaald worden aan de hand van de wegcategorisering die op 7 oktober 2020 werd goedgekeurd door het Vlaams Parlement.

      Indien afgeweken wordt van deze werkwijzer dient dit gemotiveerd te worden. De maximale afstand van de ingetekende wegen in impactscoretool moet kleiner zijn dan 5 km. Indien het gaat om een project met een grotere totale afstand wegen moet gebruik gemaakt worden van een daartoe geschikt model zoals IMPACT-traffic. Deze toepassing is enkel voor erkende MER-deskundigen toegankelijk.