Vraag en antwoord impactscore
Impactscore
Indien de bronbemaling enkel ingezet wordt in functie van de aanlegfase van een project, zijn de bijhorende generatoren conform de uitzondering in rubriek 31.1 (en rubriek 12.1) niet ingedeeld. Deze zijn bijgevolg niet te beschouwen als “stationaire bronnen van stikstofoxiden”.
Indien er geen andere stikstofemissies vrijkomen dan door verkeer tijdens de aanlegfase of door het inzetten van ‘andere dan stationaire’ bronnen (inclusief dus de generatoren van de bronbemaling), is in het schema het antwoord op vraag II “ja” en is het Stikstofdecreet niet van toepassing. Bijgevolg dient voor deze aanvragen geen impactscore bepaald te worden.
Let wel: indien de bronbemaling niet ingezet wordt in functie van bouw- of wegenwerken (dit omvat dus ook de aanleg van nutsvoorzieningen) maar een permanent karakter heeft (rubrieken 53.3, 53.4 of 53.5), zijn de bijhorende generatoren wel ingedeeld in de rubriek 31.1. Deze zijn wel te beschouwen als stationaire bronnen van stikstofoxiden. Als deze deel uitmaken van de aanvraag is het antwoord op vraag II “nee” en dient men het schema verder te doorlopen om tot het juiste beoordelingskader te komen. Voor vraag IV dient u alle rubrieken van de vergunningsaanvraag in beschouwing te nemen, niet louter de rubriek die mogelijk een impact heeft op de stikstofemissies. Wanneer het Stikstofdecreet van toepassing is, dient steeds een impactscore berekend en toegevoegd te worden aan de aanvraag.
Het stikstofdecreet is van toepassing op windturbines omdat er strikt genomen extra verkeer gegenereerd wordt na de aanlegfase.
Het is dan wel weinig verkeer (onderhoudswerken) maar toch is het aangewezen om de berekening te doen, zowel voor aanlegfase als voor exploitatiefase en aan te tonen dat men steeds onder de drempel van 1% zit.
Dit kan eenvoudig via de VITO-tabellen. Voor meer uitleg en een voorbeeld hierover, zie ‘Stikstof en vergunningen’.
Men moet ook steeds de cumulatieve effecten van de puntbronnen en de lijnbronnen berekenen en de som ervan moet kleiner zijn dan 100%.
Het gebruik van een alternatief instrument wordt enkel toegestaan indien de impactscoretool, omwille van bijvoorbeeld specifieke projecteigenschappen, niet geschikt blijkt te zijn.
Voorwaarde is dat de principes die in de impactscoretool worden gehanteerd – zie artikel 3 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) en de bijbehorende toelichting – worden gerespecteerd.
Zowel op de startpagina als bij het rapport van de impactscoretool wordt een overzicht gegeven van de te hanteren datalagen en versies.
Voor meer info, zie praktische wegwijzer stikstofdepositie(PDF bestand opent in nieuw venster).
Voor het bepalen van de impactscore voor mobiliteit werd een drietrapsbenadering uitgewerkt. Op die manier hoeft u voor mobiliteit niet onmiddellijk in de impactscoretool te werken.
- In eerste instantie kan er gebruik gemaakt worden van de VITO-studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer(PDF bestand opent in nieuw venster)’ en bijhorende tabellen. Aan de hand van een stappenplan wordt geduid hoe de impact van mobiliteit ten gevolge van een project dient beoordeeld te worden. Aan de hand van een voorbeeld wordt ook geïllustreerd welke werkwijze dient gevolgd te worden bij projecten met gecombineerde stikstofbronnen (bv. mobiliteit en stookinstallaties)
- Indien op basis daarvan niet met zekerheid kan aangetoond worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% drempelwaarde kan in de impactscoretool wegenis ingetekend worden. De emissies voor deze lijnbron kunnen berekend worden aan de hand van een rekenblad(Excel bestand opent in nieuw venster) opgemaakt door VITO. In de impactscoretool kunnen zowel wegenis als stookinstallaties, puntbronnen uit de aanlegfase of andere stikstofbronnen gecombineerd worden.
- Indien het resultaat van de impactscoretool voor mobiliteit boven de 1% drempelwaarde uitkomt of bij MER-plichtige projecten waarbij lucht een sleuteldiscipline is, moet gemodelleerd worden in IMPACT. Deze tool is enkel toegankelijk voor experten inzake luchtkwaliteitsmodellering.
Het aantal uren per jaar is een criterium dat is overgenomen uit VLAREM.
Cf. de toelichting bij artikel 3 van het Stikstofdecreet:
De toetszone die gehanteerd wordt bij de berekening van de impactscore bestaat uit het geheel van de actueel aanwezige habitats, de tot doel gestelde habitats op terreinen onder passend beheer en de zoekzones voor het realiseren van de openstaande taakstelling aan instandhoudingsdoelstellingen voor de tot doel gestelde habitats, alle gelegen binnen SBZ-H en binnen 20 km afstand tot de emissiebron(nen).
Voor de bepaling van de impactscore moet van de hele plant worden uitgegaan.
Artikel 22 van het Stikstofdecreet stelt immers het volgende:
Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 2, 3 en 4, is bij een verandering van een IIOA de totale stikstofdepositie, vermeld in artikel 3, §1, eerste lid, het geheel van de stikstofdepositie van de al vergunde of gemelde IIOA en de stikstofdepositie van de verandering.
Die totale stikstofdepositie is nodig ter bepaling van de impactscore.
Dat wordt ook verduidelijkt in de toelichting bij het Stikstofdecreet:
Dit artikel bevestigt de bestaande praktijk dat in het geval van een aanvraag voor een verandering bij de beoordeling rekening gehouden wordt met de effecten van de totale vergunde of gemelde situatie die ontstaat na de verandering. Het is dus niet enkel de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt door de verandering op zich die beoordeeld wordt. De beoordeling van de stikstofdepositiebijdrage in de in dit hoofdstuk opgenomen beoordelingskaders betreft de totale stikstofdepositie die te verwachten is van de vergunde of gemelde IIOA na de vergunning/melding van de verandering.
De impactscoreberekening hoeft niet door een erkend deskundige te worden uitgevoerd.
Voor elke aanvraag van een veehouderij/mestverwerkingsinstallatie moet eerst de impactscore berekend worden met de nieuwe impactscoretool. Daarbij worden ammoniak van dieren/mestverwerking en NOx van eventuele stookinstallaties samen in rekening gebracht.
Is de impactscore lager of gelijk aan 0,025%, dan is geen passende beoordeling nodig. Dat geldt voor nieuwe en bestaande inrichtingen.
Als de impactscore > 1% is, moet er een passende beoordeling worden opgemaakt.
Overeenkomstig artikel 34 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) zal de passende beoordeling positief zijn indien:
- het project geen bijkomende stikstofdepositie veroorzaakt ten opzichte van de bestaande situatie EN het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H niet hypothekeert
- het project tot een stijging van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie leidt MAAR het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H niet hypothekeert
De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend wordt bepaald door de vermindering van de depositie van stikstofoxiden, die beoogd wordt door de realisatie van de doelstelling (een reductie van 45% NOx), systematisch in aanmerking te nemen voor een specifiek SBZ-H. Dus in geen enkel geval mag de dalende trend worden gehypothekeerd.
Om te bepalen of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H al dan niet gehypothekeerd wordt, werd de depositietrendtool(opent in nieuw venster) ontwikkeld.
Aangezien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op activiteiten die stikstofemissies veroorzaken, zal de exploitant de impactscore moeten berekenen om af te toetsen aan de drempelwaarde van 1%.
De impactscore moet berekend worden op het geheel van de runderen en de varkens, ook al is het aantal varkens in deze geval lager dan de indelingsdrempel.
De aftoetsing moet door de aanvrager aangeleverd worden. De omgevingsvergunningsaanvraag moet immers de relevante potentiële effecten op mens en milieu bevatten.
Voor de projecten die vallen onder de beoordelingskaders van het Stikstofdecreet is in de aanvraag in het bijzonder een passende beoordeling vereist of de motivatie conform het Stikstofdecreet dat geen passende beoordeling nodig is. Als deze informatie ontbreekt, is de aanvraag onvolledig.
Het toepassingsgebied van het beoordelingskader voor stationaire bronnen is bepaald in artikel 27 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster). Het moet gaan om een vergunningsprocedure voor de exploitatie van een IIOA met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden.
Particuliere nieuwbouwwoningen zullen onder toepassing van het stikstofdecreet komen doordat zij onder het beoordelingskader voor mobiliteitsgerelateerde projecten vallen, maar geen exploitatie van een IIOA met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden inhouden. De impactscore van de stookinstallaties van deze woningprojecten hoeft dus niet berekend te worden.
De tabellen zijn inderdaad gelimiteerd tot 2 km. Dat wil echter niet zeggen dat er boven de 2 km verwacht wordt dat de impactscore altijd lager zal zijn dan 1%.
De tabel voor lichte voertuigen geeft aan dat op een afstand van 2 km tot een habitat met KDW 6 (meest gevoelige) er bijkomend meer dan 9 miljoen vervoersbewegingen per jaar moeten gegenereerd worden om de 1% drempel te overschrijden.
In de Praktische Wegwijzer(PDF bestand opent in nieuw venster) staan enkele voorbeelden.
Voor eengezinswoningen en verkavelingen kan deze lijst geraadpleegd worden van vergunningsplichtige handelingen waarbij kan gesteld worden dat bij worst case benadering de impactscore kleiner is of gelijk is aan 1%.
De Vlaamse overheid publiceerde een lijst van vergunningsplichtige handelingen (eengezinswoningen en verkavelingen) waarbij kan gesteld worden dat bij worst case benadering de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan 1%.
Voor een ééngezinswoning op meer dan 150 meter van een Habitatrichtlijngebied is er een berekening en motivering zowel voor de aanlegfase als de fase na aanleg.
Indien het zou gaan om de nieuwbouw van een ééngezinswoning op minder dan 150 meter van Habitatrichtlijngebied, kan verwezen worden naar het stappenplan en de info uit de praktische wegwijzer(PDF bestand opent in nieuw venster).
Hier bestaat geen opgelegd formulier voor. Je kan een impactscore berekenen via de impactscoretool.
De berekening van een impactscore kan je als rapport toevoegen aan de omgevingsvergunningsaanvraag.
Als je geen gebruik maakt van de onlinetoepassing en aan de hand van de VITO tabellen de impact van uw project uitsluit, dan doe je dit best in een korte nota die je toevoegt aan de omgevingsvergunningsaanvraag.
Let wel: in een omgevingsvergunningsaanvraag is het van belang om alle stiktofemissies op te nemen in de impactscore. Die emissies kunnen zowel in de aanlegfase als erna voorkomen. Indien de aanlegfase en de exploitatiefase volledig gescheiden zijn in tijd, dan kan je hiervoor twee aparte impactscores opmaken.
Uitleg omtrent de KDW kan je terugvinden in de praktische wegwijzer stikstofdepositie(PDF bestand opent in nieuw venster).
Indien je voor het gebruik van de tabellen in de VITO-studie volgend stappenplan volgt, zal u slechts bij zeer grote verkeersgenererende projecten en/of projecten dicht bij SBZ de KDW moeten bepalen.
- Stap 1: Per project dient er eerst bepaald te worden hoeveel verkeersbewegingen dit zal genereren en of dit enkel licht of ook zwaar verkeer betreft.
- Stap 2: Toets deze verkeersbewegingen eerst af aan afstand = 0 en KDW = 6 (= absolute worst case aannames, alsof het project op het meest gevoelige habitat uitgevoerd wordt). Indien er aangetoond kan worden dat de vervoersbewegingen van het project lager zijn dan de waarde uit de VITO-tabellen kan met absolute zekerheid gesteld worden dat de impactscore van het project nooit meer dan 1% zal bedragen.
- Stap 3: Indien de vervoersbewegingen van het project toch hoger zijn dan de waarde uit de VITO-tabel bekomen in stap 1, kan vervolgens rekening gehouden worden met de afstand tussen SBZ en het dichtsbij gelegen wegsegment dat door het project gebruikt wordt. Hierbij wordt enkel afstand aangepast, KDW behoud je op 6. Op die manier sluit je uit dat je de verkeerde KDW gebruikt, want je rekent met worst case voor wat de KDW van de habitats betreft.
Indien de aanleg- en exploitatiefase in tijd gescheiden zijn, dan kunnen de emissies van beide fases begroot worden en 2 aparte impactscores bepaald worden per fase. Indien een van de 2 fases duidelijk meer emissies veroorzaakt, is het ook mogelijk om enkel van deze fase (met de grootste emissies = worst case fase) de impactscore te bepalen. In de vergunningsaanvraag wordt dit dan wel best gemotiveerd, dat de ene fase beduidend meer emissies heeft en omwille daarvan enkel die fase gemodelleerd werd.
Indien de aanleg- en exploitatiefase gelijktijdig zijn, dan dient er een impactscore bepaald te worden met het totaal van deze emissies. Het klopt dat de procentuele aandelen van deze fases alle samen dan onder 100% (van de VITO-tabellen) moeten blijven.
Er worden geen dieren meer gehouden, er blijft enkel een mestsilo (klasse 3), voor de opslag van aangevoerde mest die wordt uitgereden op de akkers.
Het bedrijf is in zijn geheel een klasse 2 inrichting o.w.v. de grondwaterwinning (voor het huishouden, geen leidingwater aanwezig). Alle overige rubrieken zijn louter meldingsplichtig.
Het stikstofdecreet omschrijft veehouderijen als:
“39° veehouderij: een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, §1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.”
Rubriek 9 is niet meer van toepassing op het bedrijf. Het bedrijf wordt dus niet beschouwd als een veehouderij.
Een mestverwerkingsinstallatie heeft in het stikstofdecreet de definitie:
“23° mestverwerkingsinstallatie: een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in artikel 23, §1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, met uitzondering van de inrichtingen voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest als vermeld in rubriek 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst die opgenomen is in bijlage 1 bij titel II van het VLAREM.”
Het vermelde artikel uit het mestdecreet stelt:
“3° de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, met een bewerkings- of verwerkingscapaciteit voor dierlijke mest of andere meststoffen groter dan of gelijk aan 300 kg P2O5 per jaar. “
De aanvoer, opslag en het uitrijden van mest op de eigen gronden wordt niet beschouwd als het bewerken of verwerken van mest. Bijgevolg wordt het bedrijf ook niet beschouwd als een mestverwerkingsinstallatie. Het project gaat wel gepaard met verkeer (van de exploitatie, de werffase en het dagelijkse verkeer van het gezin dat ter plaatse woont).
Het project wordt nog enkel beschouwd als een verkeersgenererend project bijgevolg moet de stikstofdepositie worden afgetoetst aan de drempelwaarde van 1% (en niet 0,025%).
Als er enkel een stationaire bron is tijdens de aanlegfase en de stikstofuitstoot tijdens de aanlegfase groter is dan tijdens de exploitatiefase, is overeenkomstig artikel 26, 2°, van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) het beoordelingskader voor stationaire bronnen van toepassing voor het geheel. Er is steeds maar één beoordelingskader van toepassing.
Bij de vragen vult u de hoogste impactscore in van één van beide fasen als deze niet overlappen. In de motivering kunt u meer uitleg geven over de berekening van de twee fasen. Aangezien men steeds de totale stikstofdepositie moet beoordelen, moet men alles samen nemen en dus niet opsplitsen voor stedenbouwkundige handelingen en IIOA.
Opmerking: als stationaire bronnen van stikstofoxiden worden enkel beschouwd de inrichtingen of activiteiten zoals opgenomen op de indelingslijst (bijlage 1 van VLAREM II) die stikstofoxiden emitteren. Werfmachines zoals graafmachines, bouwkranen, bulldozers e.d. zijn niet ingedeeld. Motoren die opgesteld zijn op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw-, sloop- of wegenwerken zijn (conform de uitzonderingen in rubrieken 12.1 en 31.1) eveneens niet ingedeeld. Enkel als de aanvraag een vergunningsplichtige IIOA bevat met een stationaire bron met stikstofoxiden die is ingedeeld (vergunnings- of meldingsplichtig) dan is het beoordelingskader voor stationaire bronnen mogelijk van toepassing (zie hiervoor art. 26 van het Stikstofdecreet).
Compenseren voor achtergrond is een stap voor bestaande bedrijven waarbij een project dat (deels) vergund was en aldus de deposities van het project onderdeel uitmaken van de VLOPS-achtergrondkaart, te corrigeren. De impactscoretool gebruik de VLOPS-achtergrondkaart, samen met de deposities afkomstig van het project, om na te gaan of de kritische depositiewaarde van habitats gelegen binnen Habitatrichtlijngebied overschreden worden. Van de overschreden habitats wordt vervolgens de impactscore bepaald.
De huidige VLOPS-achtergrondkaart werkt met emissies van het jaar 2022. Bijgevolg moet een bestaand bedrijf zijn emissies van het jaar 2022 ingeven. Zoals aangegeven in de impactscoretool betreft dit:
- Voor industriële bedrijven betreft het deze bedrijven die via hun IMJV (Integraal Milieujaarverslag) voor het jaar 2022 een emissiebijdrage voor de polluenten NH3, NO2 en/of SO2 hebben gerapporteerd: gebruik deze gerapporteerde emissiedata.
- Voor veeteeltbedrijven: de data van de mestbankaangifte 2022, ingediend in voorjaar 2023.
Het Stikstofdecreet is niet van toepassing indien stikstofemissies enkel vrijkomen door verkeer tijdens de aanlegfase of door het inzetten van niet-stationaire bronnen tijdens de aanlegfase. Zie ook het schema op de website ‘Stikstof en vergunningen’.
Indien stikstofemissies daarentegen vrijkomen door extra verkeer na de aanlegfase en de aanvraag uitsluitend een stedenbouwkundige handeling betreft, dan is het beoordelingskader mobiliteitsgerelateerde projecten van toepassing. De stikstofemissies van alle verkeer worden in rekening gebracht en getoetst aan de drempelwaarde van 1%. Voor het bepalen van de impactscore voor mobiliteit is een drietrapsbenadering uitgewerkt in de praktische wegwijzer Stikstofdepositie(PDF bestand opent in nieuw venster).
De bouw van een loods is normaal gezien een verkeersgenererend project omdat die meer stikstofemissiegenererende vervoersbewegingen zal veroorzaken, aangezien er meer aan- en afvoer naar de loods komt.
Als de aanvraag evenwel ook betrekking heeft op een vergunningsplichtige IIOA en de IIOA omvat een stationaire bron met stikstofoxiden die is ingedeeld (vergunnings- of meldingsplichtig), dan is het beoordelingskader voor stationaire bronnen van toepassing. Dit geldt ook als de stationaire bron geen voorwerp uitmaakt van de aanvraag. Overeenkomstig artikel 22 van het Stikstofdecreet moet het geheel van de stikstofdeposities (verkeer + stationaire bronnen in aanlegfase en exploitatiefase), van het project in kaart worden gebracht.
Als stationaire bronnen van stikstofoxiden worden enkel beschouwd de ingedeelde inrichtingen of activiteiten (cf. bijlage 1 van VLAREM II) die stikstofoxiden emitteren. Stationaire motoren en andere stookinstallaties zijn ingedeeld vanaf een nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW. Werfmachines zoals graafmachines, bouwkranen, bulldozers e.d. zijn niet ingedeeld. Niet-stationaire motoren en motoren die opgesteld zijn op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw-, sloop- of wegenwerken zijn (conform de uitzonderingen in rubrieken 12.1 en 31.1) eveneens niet ingedeeld. Deze worden bijgevolg niet beschouwd als stationaire bronnen die stikstofoxiden emitteren.