Vraag en antwoord vergunningsprocedure
Vergunningsprocedure
Het Stikstofdecreet is niet van toepassing indien stikstofemissies enkel vrijkomen door verkeer tijdens de aanlegfase of door het inzetten van niet-stationaire bronnen tijdens de aanlegfase. Zie ook volgend schema.
Als stikstofemissies daarentegen vrijkomen door extra verkeer na de aanlegfase en de aanvraag uitsluitend een stedenbouwkundige handeling betreft, dan is het beoordelingskader mobiliteits-gerelateerde projecten van toepassing. De stikstofemissies van alle verkeer worden in rekening gebracht en getoetst aan de drempelwaarde van 1%. Voor het bepalen van de impactscore voor mobiliteit is een drietrapsbenadering uitgewerkt in de praktische wegwijzer.(opent in nieuw venster)
De bouw van een loods is normaal gezien een verkeersgenererend project omdat deze meer stikstofemissiegenererende vervoersbewegingen zal veroorzaken, aangezien er meer aan- en afvoer naar de loods komt.
Als de aanvraag evenwel ook betrekking heeft op een vergunningsplichtige IIOA en de IIOA omvat een stationaire bron met stikstofoxiden die is ingedeeld (vergunnings- of meldingsplichtig), dan is het beoordelingskader voor stationaire bronnen van toepassing. Dit geldt ook als de stationaire bron geen voorwerp uitmaakt van de aanvraag. Overeenkomstig artikel 22 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) moet het geheel van de stikstofdeposities (verkeer + stationaire bronnen in aanlegfase en exploitatiefase), van het project in kaart worden gebracht.
Als stationaire bronnen van stikstofoxiden worden enkel beschouwd de ingedeelde inrichtingen of activiteiten (cf. bijlage 1 van VLAREM II) die stikstofoxiden emitteren.
Stationaire motoren en andere stookinstallaties zijn ingedeeld vanaf een nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW. Werfmachines zoals graafmachines, bouwkranen, bulldozers e.d. zijn niet ingedeeld.
Niet-stationaire motoren en motoren die opgesteld zijn op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw-, sloop- of wegenwerken zijn (conform de uitzonderingen in rubrieken 12.1 en 31.1) eveneens niet ingedeeld. Deze worden bijgevolg niet beschouwd als stationaire bronnen die stikstofoxiden emitteren.
Volledige vraag: Een varkenshouder wenst een tijdelijke verlenging van zijn vergunning tot 31 december 2030. Het betreft een loutere verderzetting van de activiteiten. Hoe moet onderstaande paragraaf uit het geurbeoordelingskader (februari 2024) worden geïnterpreteerd? Wat wordt begrepen onder een onmiddellijke verbetering van de geurproblematiek?
Antwoord:
Info bij de vraag: Het gaat over volgende paragraaf uit de nota ‘Beoordeling geurhinder veehouderijen’(opent in nieuw venster). (p. 4)
Voor een vergunningsaanvraag met een gevraagde vergunningstermijn tot 31 december 2030 en waarbij geen ammoniakemissiereducties doorgevoerd worden, betekent het saneringsplan dat er enkel voorzien wordt in een onmiddellijke verbetering van de geurproblematiek op basis van erkende technieken zonder dat die evenwel gekwantificeerd wordt.
Bij vergunningsaanvragen van veehouderijen moet een beoordeling van de geurhinder uitgevoerd worden.
Naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Stikstofdecreet op 23 februari 2024, zijn de kaders voor de beoordeling van geurhinder afkomstig van veehouderijen aangepast.
Gelet op de mogelijkheden die het Stikstofdecreet biedt om vergunningen van bepaalde duur af te leveren voor (tijdelijke) verderzetting van het huidige bedrijfsvoering (in casu tot 31 december 2030), zonder investeringen in bijkomende bronmaatregelen voor ammoniakemissiereductie, wordt de toepassing van dit geurkader en het uitvoeren van eventuele geursaneringsmaatregelen op deze mogelijkheden afgestemd. Hierdoor is een integrale aanpak op bedrijfsniveau mogelijk. In dit geval moet uit dit saneringsplan blijken dat er een onmiddellijke verbetering optreedt van de geurproblematiek. Elke onmiddellijke verbetering van de geursituatie is voldoende, hoe beperkt die verbetering ook is (bv. een daling van het vergunde dieraantal met 1 dier).
Ja, het Stikstofdecreet is ook van toepassing op aanvragen waarover de bevoegde overheid nog geen beslissing heeft genomen op 23 februari 2024 (datum van inwerkingtreding van het Stikstofdecreet) en die met andere woorden nog lopende zijn. (artikel 90 Stikstofdecreet)
Onder lopende omgevingsvergunningsaanvragen wordt begrepen:
- alle aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van dit decreet waarover de bevoegde overheid nog geen vergunningsbeslissing heeft genomen op 23 februari 2024, de datum van inwerkingtreding van het Stikstofdecreet
- vergunningsaanvragen die opnieuw moeten worden behandeld na een vernietigingsarrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
Voor de behandeling van die dossiers kan de bevoegde overheid beslissen om de beslissingstermijn te verlengen met:
- 60 dagen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is
- 120 dagen als een advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.
De termijnverlenging wordt vóór de einddatum van de beslissingstermijn meegedeeld aan de aanvrager en desgevallend de beroepsindieners.
Die verlengingstermijn maakt het mogelijk dat:
- de exploitant indien nodig, zijn aanvraag wijzigt of aanvult
- er een openbaar onderzoek wordt georganiseerd over de gewijzigde aanvraag
- de bevoegde overheid opnieuw het advies van de omgevingsvergunningscommissie of de betrokken adviesinstanties inwint.
Het Omgevingsvergunningendecreet noch het Stikstofdecreet voorzien een administratief beroep bij loutere meldingen. Een aanpassingsmogelijkheid is dan ook niet aan de orde.
Het kan wel dat een vergunningsaanvraag meldingsplichtige elementen omvat of zou moeten omvatten. In dat geval is er administratief beroep mogelijk tegen de beslissing over de vergunningsaanvraag.
Het Stikstofdecreet wijzigde artikel 64 van het Omgevingsvergunningendecreet, waardoor in administratief beroep documenten aan het aanvraagdossier kunnen worden toegevoegd.
Door de wijziging aan artikel 13 van het Omgevingsvergunningendecreet, doorgevoerd door artikel 83 van het Stikstofdecreet, kan de bevoegde overheid de administratieve lus ook in beroep toepassen. Waar nodig kunnen dus ook meldingsplichtige elementen in beroep worden toegevoegd aan de aanvraag.
Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, kortweg DBRC-decreet(opent in nieuw venster), voorziet geen mogelijkheid om lopende de procedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen een dossier aan te passen.
Voor een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij is geen passende beoordeling (van de effecten van stikstofdepositie t.a.v. SBZ-H) vereist als de impactscore kleiner of gelijk is aan de drempelwaarde van 0.025% (art. 36, 1ste lid).
Artikel 5, tweede lid, van het Stikstofdecreet bepaalt:
“Een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij kan, in afwijking van het eerste lid [de PAS-referentie 2030], uitsluitend een hogere maximale ammoniakemissie dan de PAS-referentie 2030 verkrijgen op basis van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 36 of 38, derde lid.”
Bijgevolg is het voor vergunningsaanvragen waarbij de impactscore in de aangevraagde situatie kleiner of gelijk is aan de drempelwaarde (0.025%) mogelijk om een hogere maximale ammoniakemissie dan de PAS-referentie 2030 vergund te krijgen.
Het is in die gevallen niet nodig om beroep te doen op de vrijstellingsregeling die is opgenomen in artikel 12, §1, eerste lid, 1°, van het Stikstofdecreet.
Zolang de impactscore in de aangevraagde situatie kleiner of gelijk is aan de drempelwaarde van 0.025% (bijgevolg voldaan aan artikel 36, eerste lid, van het Stikstofdecreet) kan een hernieuwing of een uitbreiding (waarbij impactscore ≤ drempelwaarde) worden aangevraagd waarbij niet wordt voldaan aan de PAS-referentie 2030 (toepassing van artikel 5, tweede lid, Stikstofdecreet).
Concreet voor dit voorbeeld is voor wat betreft het aspect Natuurtoets een hernieuwing voor onbepaalde duur mogelijk als de impactscore in de aangevraagde situatie ≤ 0.025%.
Er dient geen beroep gedaan op de vrijstellingsregeling.
De verlenging van de beslissingstermijn van artikel 90, §3, van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) kan inderdaad cumulatief toegepast worden met de huidige verlenging via wijzigingslus, vermeld in artikel 32 OVD(opent in nieuw venster).
Het is de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 of 52 van het OVD, die de beslissing over de termijnverlenging kan nemen wanneer zij oordeelt dat dit nuttig is voor de toepassing van de beoordelingskaders.
Dit wordt ook zo uiteengezet in de toelichting:
“In de derde paragraaf van dit artikel wordt voorzien in de mogelijkheid voor de bevoegde overheid om een verlenging van de beslissingstermijn te voorzien voor hangende omgevingsvergunningsaanvragen als zij dit nuttig acht voor de toepassing van de beoordelingskaders van dit decreet. Dit kan zowel toegepast worden in eerste aanleg als in beroep. De toepassing van de beoordelingskaders van dit decreet kan vereisen dat de omgevingsvergunningsaanvraag wordt aangepast of aangevuld. Dikwijls zal de aanpassing van een passende beoordeling of MER vereist zijn en zullen opnieuw adviezen gevraagd moeten worden. Aangezien de kaders onmiddellijk van toepassing zijn, kan de bevoegde overheid zich bijvoorbeeld voor een dossier dat zich in een eindfase van de procedure bevindt, geconfronteerd zien met de situatie dat niet alle elementen in het dossier aanwezig zijn om de nieuwe beoordelingskaders te kunnen toepassen. In dat geval zal een, desgevallend bijkomende, termijnverlenging nuttig zijn voor de toepassing van de nieuwe beoordelingskaders. De bevoegde overheid krijgt aldus de mogelijkheid tot termijnverlenging en zij brengt de aanvrager en desgevallend de beroepsindiener hiervan op de hoogte.
Alle nodige stappen voorzien in het omgevingsvergunningsdecreet kunnen tijdens deze verlenging toegepast worden. Zelfs als in het dossier al één of meerdere lussen werden toegepast (administratieve lussen of zogenaamde wijzigingslussen) biedt dit decreet zo een rechtsgrond voor een termijnverlenging waardoor een bijkomende lus in de hangende procedure kan worden ingepast. Evenwel is het duidelijk dat deze derde paragraaf enkel kan gebruikt worden in functie van de toepassing van de nieuwe beoordelingskaders. Er wordt hiermee geen rechtsgrond gecreëerd om een bijkomende lus te voorzien los van de toepassing van de nieuwe beoordelingskaders. Om eventuele twijfel of nieuwe adviezen gevraagd kunnen worden weg te nemen, wordt dit uitdrukkelijk bepaald in het tweede lid. Dit verhindert dus niet dat andere procedurele bepalingen van het omgevingsvergunningsdecreet eveneens worden toegepast. Door gebruik van de bewoording “met behoud van de toepassing” in het derde lid van deze paragraaf, wordt beoogd te verduidelijken dat deze termijnverlenging in functie van toepassing van de beoordelingskaders, naast de overige door het omgevingsvergunningsdecreet voorziene verlengingen wordt voorzien. De termijn van de verlenging is gedifferentieerd in overeenstemming met de hangende procedure. Een voorbeeld is dat het MER aangepast wordt, dat is een situatie waarin een advies van de omgevingsvergunningscommissie vereist is; dergelijke aanpassing vraagt enige tijd en daarnaast moeten alle nodige formele stappen herhaald worden, daarom wordt hier voorzien in een verlenging van 120 dagen. Waar nodig zal ook een nieuw openbaar onderzoek georganiseerd moeten worden. Daarvoor kan de geldende regelgeving van het omgevingsvergunningsdecreet en -besluit toegepast worden binnen de voorziene termijnverlenging. De termijnverlenging is uiteraard een maximum, de bevoegde overheid hoeft deze niet volledig uit te putten.”
Wanneer een landbouwer nu zijn vergunning moet hernieuwen en nog wat tijd wil kopen, kan hij een tijdelijke vergunning krijgen tot eind 2030. Wanneer hij uiteindelijk beslist om toch een vergunning van onbepaalde duur aan te vragen en de vereiste maatregelen toch wil uitvoeren, moet hij de vergunning dan ook op zak hebben tegen 30 september 2029? Of mag hij de vergunning aanvragen een jaar vóór het verval van zijn vergunning?
Als een landbouwer wil verder exploiteren na 31 december 2030, dient hij tegen 30 september 2029 over een vergunning te beschikken die conform zijn PAS-ref 2030 is of met toepassing van de depositietool (dalende depositietrend van NH3 niet hypothekeren). Dit is beide in het geval de impactscore >0.025%.
Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds bedrijven die meteen een vergunning onbepaalde duur aanvragen en anderzijds bedrijven die dit doen in 2 stappen (eerst een tijdelijke vergunning tot 31 december 2030 en nadien een vergunning onbepaalde duur).
Het is immers de bedoeling dat de voorziene maatregelen om de emissie/depositie te doen dalen effectief in uitvoering zijn vanaf 1 januari 2031.
Voor de aanvragen die bij het College van Burgemeester en Schepenen (CBS) of de deputatie worden ingediend, moet gekeken worden naar de reglementen van de gemeente of provincie in kwestie om na te gaan welke dossiertaks verschuldigd is.
Artikel 12 van het Omgevingsvergunningendecreet bepaalt de dossiertaks(opent in nieuw venster) voor de aanvragen die bij op Vlaams niveau worden ingediend (en ook voor beroepen op Vlaams of provinciaal niveau).
Dat geldt voor alle aanvragers. Er zijn geen uitzonderingen voor bepaalde aanvragen of aanvragers.
Noch het Stikstofdecreet noch het Omgevingsvergunningendecreet voorzien in uitzonderingen op de hierboven vermelde algemene regeling.
Volgens artikel 394/2 van het Omgevingsvergunningsdecreet(opent in nieuw venster) volstaat het voor het behoud van het recht op exploitatie tijdens de procedure dat de hernieuwingsaanvraag uiterlijk op de einddatum van de vergunning ingediend wordt. Dat geldt voor de hernieuwing van alle ingedeelde inrichtingen of activiteiten die stikstofemissies veroorzaken.
De regeling van artikel 394/2 van het Omgevingsvergunningendecreet wijkt af van de algemene regeling van artikel 70, §1, tweede lid van het decreet die voor het behoud van het recht op verdere exploitatie tijdens de procedure vereist dat de hernieuwingsaanvraag 12 maanden voor het einde van de vergunning wordt ingediend. Dat neemt niet weg dat hernieuwingsaanvragen die niet onder artikel 394/2 vallen, ook later kunnen worden ingediend. In dat geval is er evenwel geen recht op verdere exploitatie meer tijdens de procedure.
Wanneer de vergunningstermijn verstreken is, kan in ieder geval geen vraag tot hernieuwing van de vergunning meer worden ingediend en verliest de ingedeelde inrichting of activiteit haar karakter van bestaande ingedeelde inrichting of activiteit.
Volgens artikel 90, §3, van het Stikstofdecreet is het de bevoegde overheid die moet beslissen over een termijnverlenging. Er is geen delegatie voorzien naar de Omgevingsambtenaar.
In het omgevingsloket kan je enerzijds de actie doen “ingeven of aanpassen van de uiterste beslissingstermijn” en eventueel verwijzen naar artikel 90,§3 van het stikstofdecreet EN vervolgens via een bericht aan de aanvrager (in voorkomend geval de beroepsindiener) de ondertekende brief opladen.
Overeenkomstig artikel 37 van het Stikstofdecreet moet er een passende beoordeling worden opgemaakt als de impactscore hoger is dan 0,025%.
In dit geval kan – als er uitvoering wordt gegeven aan artikel 8 (ammoniakemissiereducerende maatregel met een minimaal rendement van 5 %) – de passende beoordeling bestaan uit de impactscore -berekening en een toetsing aan de voorwaarden van artikel 38 en 11 van het Stikstofdecreet, zijnde:
- de IIOA is geen piekbelaster: de impactscore is lager dan 50 %
- er is geen stijging van de stikstofemissies ten opzichte van de huidige vergunde situatie
- er is geen stijging van de stikstofdeposities veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie
Er zal dus ook een advies aan Agentschap voor Natuur en Bos gevraagd moeten worden en een openbaar onderzoek georganiseerd moeten worden.
Het houden van paarden valt onder de definitie ‘veehouderij’, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, 39° van het Stikstofdecreet.
“39° veehouderij: een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, §1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;”
De ligging van de exploitatie speelt geen rol bij het beoordelen of een activiteit valt onder veehouderijen of industrie; wel de concrete activiteit en de emissies die daarbij vrijkomen.
Zodra het beoordelingskader voor veehouderij van toepassing is voor een omgevingsvergunnings-aanvraag, wordt de totale stikstofdepositie volgens dat kader beoordeeld, ook als de exploitatie stationaire bronnen van stikstofoxiden (zijnde stookinstallaties) bevat.
Voor runderen, varkens en pluimvee zijn reductiedoelstellingen opgenomen in het Stikstofdecreet. Voor andere diersoorten, waaronder paarden, wordt geen daling van de ammoniakuitstoot gevraagd.
Echter moet bij een vergunningsaanvraag (hernieuwing, uitbreiding, wijziging) van een paardenhouderij een passende beoordeling gevoegd worden van de effecten van stikstofdepositie via de lucht als de impactscore groter is dan de drempelwaarde van 0,025%.
De impactscore van een exploitatie kan worden berekend met de impactscoretool.
De conclusie van deze passende beoordeling is gunstig (zijnde: er is geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk) als de impactscore lager is dan 50% en er geen stijging is van de depositie ten opzichte van de huidige vergunde situatie.
Als niet kan worden voldaan aan bovenstaande voorwaarden, zal moeten worden aangetoond dat het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak in die SBZ-H niet hypothekeert. Enkel dan kan de passende beoordeling alsnog gunstig worden beoordeeld.
De beoordelingskaders van het Stikstofdecreet zijn niet van toepassing op louter meldingsplichtige projecten.
Indien het echter gaat om een vergunningsplichtig project dan zal men de stikstofemissies van het volledige project in kaart moeten brengen inclusief deze van meldingsplichtige onderdelen (art. 22 van Stikstofdecreet).
Het betreft een vergunde rundveehouderij en de uitbreiding met de externe opslag van mengmest zorgt voor een uitbreiding van de ammoniakemissies van de veehouderij.
Conform art. 22 van het stikstofdecreet moet bij een verandering van de IIOA steeds het geheel van de stikstofdepositie van de al vergunde IIOA en de stikstofdepositie van de verandering in rekening worden gebracht.
Bijgevolg moet de impactscore van de volledige IIOA bepaald worden. Dit is van de reeds vergunde veehouderij en de verandering met de aangevraagde externe opslag van mengmest.
Ga naar de ‘Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijnstof(PDF bestand opent in nieuw venster)’ om de emissiefactor voor de externe opslag van mengmest terug te vinden. Als de impactscore van de volledige IIOA > 0,025 %, is een passende beoordeling noodzakelijk.
Conform art. 38, 1ste lid is een gunstige passende beoordeling mogelijk indien voldaan aan volgende voorwaarden:
- voldaan aan PAS-referentie 2030
- geen stijging van stikstofdepositie t.o.v. huidig vergunde situatie
- impactscore < 50%.
Aangezien er een vergunning wordt aangevraagd voor de mestopslag tot 2035 (basisvergunning) voor de IIOA en onbepaalde duur voor de stedenbouwkundige handelingen, moet worden voldoen aan de PAS-referentie 2030. Indien de aanvraag hier niet aan voldoet, kan de vergunning niet worden verleend.
Een andere mogelijkheid is dat de aanvrager zijn vergunningstermijn voor de volledige IIOA beperkt tot:
- 31 december 2025 indien hij geen reductie van 5% wenst te realiseren (art. 10)
- 31 december 2030 indien hij niet wenst te voldoen aan PAS-referentie 2030 (art. 11)
op voorwaarde dat:
- geen piekbelaster
- geen stijging van stikstofemissie en -depositie t.o.v. huidig vergunde situatie.
Die laatste voorwaarde zal enkel haalbaar zijn als de toename van de ammoniakemissie als gevolg van de externe opslag van mengmest wordt gecompenseerd door een andere maatregel waardoor de ammoniakemissies in totaal toch niet stijgen.
Volledige vraag: Artikel 90, §3. Stikstofdecreet voorziet dat de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 of 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, bij de behandeling van een vergunningsaanvraag, vermeld in paragraaf 1 van artikel 90, kan beslissen om de beslissingstermijn te verlengen wanneer zij oordeelt dat dit nuttig is voor de toepassing van de beoordelingskaders, vermeld in dit decreet. Kan deze verlengingsmogelijkheid meerdere keren worden toegepast voor 1 dossier?
De verlengingsregeling in artikel 90 van het stikstofdecreet kan meerdere keren toegepast worden. Er werd hier in de regelgeving geen beperking op gesteld. De toepassing moet uiteraard gebeuren conform artikel 90 van het stikstofdecreet, zo is dit artikel enkel van toepassing op dossiers die op 23 februari 2024 reeds ‘hangende’ waren (zoals omschreven in de eerste paragraaf).
Uitgebreide vraag: Een melkveebedrijf wil in het omgevingsloket een aanvraag indienen voor de bouw van een loods (voor landbouwvoertuigen), als verandering bij de bestaande vergunning (einddatum 2036). Er wordt in de vergunningsaanvraag niets gewijzigd aan de veebezetting, dierplaatsen etc. Kan deze bouwaanvraag eerst ingediend worden en in een volgende fase de melding tussentijdse inspanning tegen 31 december 2025 voor rundveehouderijen? Of moet de melding tussentijdse inspanning in elk geval voor enige andere aanvraag in het loket gedaan te worden?
Antwoord: Als de loods louter in functie staat van de landbouwvoertuigen en niet gebruikt wordt voor het huisvesten van dieren noch voor de opslag van dierlijke mest, kan de aanvraag voor de bouw onmiddellijk worden aangevraagd. Nadien moet de melding tussentijdse inspanning voor rundveehouderijen tijdig ingediend worden (31 december 2025).
Het Stikstofdecreet is niet van toepassing indien stikstofemissies enkel vrijkomen door verkeer tijdens de aanlegfase of door het inzetten van niet-stationaire bronnen tijdens de aanlegfase. Zie ook het schema op de webpagina ‘Stikstof en vergunningen’.
Indien stikstofemissies daarentegen vrijkomen door extra verkeer na de aanlegfase en de aanvraag uitsluitend een stedenbouwkundige handeling betreft, dan is het beoordelingskader mobiliteitsgerelateerde projecten van toepassing. De stikstofemissies van alle verkeer worden in rekening gebracht en getoetst aan de drempelwaarde van 1%. Voor het bepalen van de impactscore voor mobiliteit is een drietrapsbenadering uitgewerkt in de praktische wegwijzer stikstofdepositie(PDF bestand opent in nieuw venster).
De bouw van een loods is normaal gezien een verkeersgenererend project omdat deze meer stikstofemissiegenererende vervoersbewegingen zal veroorzaken, aangezien er meer aan- en afvoer naar de loods komt.
Als de aanvraag evenwel ook betrekking heeft op een vergunningsplichtige IIOA en de IIOA omvat een stationaire bron met stikstofoxiden die is ingedeeld (vergunnings- of meldingsplichtig), dan is het beoordelingskader voor stationaire bronnen van toepassing. Dit geldt ook als de stationaire bron geen voorwerp uitmaakt van de aanvraag. Overeenkomstig artikel 22 van het Stikstofdecreet moet het geheel van de stikstofdeposities (verkeer + stationaire bronnen in aanlegfase en exploitatiefase), van het project in kaart worden gebracht.
Als stationaire bronnen van stikstofoxiden worden enkel beschouwd de ingedeelde inrichtingen of activiteiten (cf. bijlage 1 van VLAREM II) die stikstofoxiden emitteren. Stationaire motoren en andere stookinstallaties zijn ingedeeld vanaf een nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW. Werfmachines zoals graafmachines, bouwkranen, bulldozers e.d. zijn niet ingedeeld. Niet-stationaire motoren en motoren die opgesteld zijn op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw-, sloop- of wegenwerken zijn (conform de uitzonderingen in rubrieken 12.1 en 31.1) eveneens niet ingedeeld. Die worden bijgevolg niet beschouwd als stationaire bronnen die stikstofoxiden emitteren.