Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23085 - Beding van aanwas effectenportefeuilles Vlaamse Belastingdienst

VB 23085 - Beding van aanwas effectenportefeuilles

Voorafgaande beslissing
Nummer
23085
Datum beslissing
16 januari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Bij wege van huidig schrijven wensen de ‘Partijen’ te vernemen of een voorafgaande beslissing overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit kan worden bekomen met betrekking tot de fiscale gevolgen van een beding van aanwas welk door de ‘Partijen’ werd afgesloten.

2. De aanvraag betreft de toepassing van de bepalingen van de Vlaamse Codex Fiscaliteit op de voorgelegde overeenkomst van aanwas die de ‘Partijen’ op xx.xx.2023 hebben afgesloten.

Meer bepaald wensen de ‘Partijen’ de bevestiging te bekomen dat: de voorgelegde overeenkomst van aanwas niet kwalificeert als een schenking;

  • in geval de overeenkomst van aanwas in België geregistreerd zou worden alleen het federaal vast recht verschuldigd zal zijn en er geen schenkingsrechten verschuldigd zijn en dat de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1, §2 VCF niet van toepassing zijn;
  • ingeval van overlijden van de eerststervende de in de overeenkomst opgenomen roerende goederen, evenals hun vruchten, meerwaarden en andere opbrengsten en alle zaken die worden verkregen in vervanging van voormelde tegoeden niet onderworpen zullen zijn aan de erfbelasting, en dat de artikelen 2.7.1.0.3, 3° VCF en 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing zijn;
  • deze verrichting geen fiscaal misbruik vormt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

3. De ‘Partijen’ verzoeken uitdrukkelijk dat de voorafgaande beslissing die terzake zal genomen worden, een geldigheidsduur zal hebben tot het overlijden van de eerststervende van de ‘Partijen’.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door […], advocaat aan de balie te […], met kantoor te […].

De aanvraag wordt ingediend in naam van volgende ‘Partijen’:

4.1 de heer X, nationaal nummer […], geboren te […] op xx.xx.1962:

4.2 mevrouw Y, nationaal nummer […], geboren te […]l op xx.xx.1960

De ‘Partijen’ wonen sinds xx.xx.2014 feitelijk samen in de woning gelegen te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Cliënten ontvingen in de loop van 2020-2021 verschillende schenkingen bij bankgift vanwege de heer Z, de neef van mijnheer.

Met het oog op het ontvangen van deze schenkingen hebben cliënten drie beleggingsportefeuilles geopend bij […], nl.:

  • een portefeuille bij […] met contractnummer […], bestaande uit een effectenrekening met nummer […] en een zichtrekening met […];
  • een portefeuille bij […] met contractnummer […], bestaande uit een effectenrekening met nummer […] en een zichtrekening met […];
  • een portefeuille bij […] met nummer […], bestaande uit een effectenrekening met nummer […] en een […] met […].

In de daaropvolgende periode werden gelden en effecten overgeschreven vanop de rekeningen op naam van de heer Z naar rekeningen op naam van cliënten, nl.

- Enerzijds werden op xx.xx.2020 2 effecten overgeschreven vanop 2 effectenrekeningen op naam van de heer Z bij […] naar de 2 op naam van cliënten bij dezelfde bankinstelling geopende effectenrekeningen (bijlage d en e), nl.:

Voorwerp

Waarde

Gedebiteerde rekening

Gecrediteerde rekening

2.227,748 delen van het fonds […]

250.666,20 EUR

[…]

[…]

7.264,551 delen van het fonds […]

732.993,20 EUR

[…]

[…]

Betreffende deze bankgiften werden op xx.xx.2020 4 erkenningsdocumenten ondertekend (bijlage g).

- Anderzijds werden op xx.xx.2021 een geldsom en twee effecten overgeschreven vanop rekeningen op naam de heer Z bij […] naar de op naam van cliënten bij dezelfde bankinstelling geopende rekeningen (bijlage c en f), nl.:

Voorwerp

Waarde

Gedebiteerde rekening

Gecrediteerde rekening

geldsom van 130.519,78 EUR

130.519,78 EUR

[…]

[…]

689 delen van het fonds […]

844.941,37 EUR

[…]

[…]

14 delen van het fonds […]

12.033,62 EUR

[…]

[…]

Betreffende deze bankgiften werd op xx.xx.2021 een erkenningsdocument ondertekend (bijlage h).

De erkenningsdocumenten werden allen geregistreerd, waarna cliënten van de Vlaamse Belastingdienst elk verschillende aanslagbiljetten inzake de registratiebelasting ontvingen.

6. Na ontvangst van deze bankgiften hebben cliënten alle ontvangen effecten verkocht en hebben zij met de ontvangen verkoopprijzen nieuwe effecten aangekocht (bijlage a, b en c).

Tevens hebben zij twee geldsommen overgeschreven vanop de […] met IBAN […] naar twee rekeningen op hun naam bij dezelfde bank:

  • op xx.xx.2022 20.000 EUR naar de rekening met IBAN […];
  • op xx.xx.2023 110.000 EUR naar de rekening met IBAN […].

7. Op xx.xx.2023 waren de ‘Partijen’ aldus, elk voor de helft, onverdeeld eigenaar van gelden en effecten die aangehouden worden in drie effectenportefeuilles, nl. (bijlage i):

  • een portefeuille bij […] met contractnummer […], bestaande uit:
    • de effectenrekening met nummer […], waarop 7.273,23 delen van het fonds […] aangehouden worden;
    • de zichtrekening met […], waarop een geldsom van 12.867,42 EUR aangehouden wordt;
  • een portefeuille bij […] met contractnummer […], bestaande uit:
    • de effectenrekening met nummer […], waarop 2.077,12 delen van het fonds […] aangehouden worden;
    • de zichtrekening met […], waarop een geldsom van 4.161,84 EUR aangehouden wordt;
  • een portefeuille bij […] met nummer […], bestaande uit:
    • de effectenrekening met nummer […], waarop 300 delen van het fonds […] en 375 delen van het fonds […] aangehouden worden;
    • de […] met IBAN […], waarop een geldsom van 6.369,17 EUR aangehouden wordt.

De voormelde gelden en effecten worden hierna samen genoemd de ‘tegoeden’.

8. De ‘Partijen’ wensen de langstlevende onder hen zo goed als mogelijk te beschermen bij overlijden van de eerststervende, teneinde ervoor te zorgen dat de langstlevende van hen beiden zijn levensstandaard kan behouden bij een overlijden van de eerststervende.

De ‘Partijen’ wensen zekerheid te bekomen dat de langstlevende van hen de ‘tegoeden’ zal verwerven, zonder dat één van hen deze regeling eenzijdig kan wijzigen/herroepen en zonder dat bij het overlijden van de eerststervende rekening dient gehouden te worden met de wettelijke reserve van de kinderen.

Een beding van aanwas ten bezwarende titel, dat niet beperkt is in de tijd, vormt het meest geschikte instrument om bovengenoemde doelstellingen van de ‘Partijen’ te bereiken, aangezien:

  • de overeenkomst slechts kan worden gewijzigd/herroepen/ontbonden als beide partijen hiervoor hun akkoord geven;
  • hiermee de mogelijke gevolgen van de wettelijke reserve van de eigen kinderen kunnen worden uitgesloten.

Voormelde doelstellingen kunnen niet gerealiseerd worden door middel van een testament of schenking aangezien:

  • een testament steeds eenzijdig te allen tijde en zonder enige motivering door de testator herroepen kan worden (artikel 4.132, §3 nieuw BW);
  • bij zowel een testament als bij een schenking bij het overlijden van de eerststervende rekening dient te worden gehouden met de wettelijke reserve van de kinderen.

De ‘Partijen’ hebben daarom aan de ‘tegoeden’ bij overeenkomst d.d. xx.xx.2023 een beding van aanwas gekoppeld ten voordele van de langstlevende onder hen, waarbij overeengekomen werd dat het onverdeelde aandeel in de ‘tegoeden’ van de eerststervende in volle eigendom, onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de eerststervende, verkregen zal worden door de langstlevende van hen beiden.

De ‘Partijen’ wensen de langstlevende onder hen zo goed als mogelijk te beschermen bij overlijden van de eerststervende, teneinde ervoor te zorgen dat de langstlevende van hen beiden zijn levensstandaard kan behouden bij een overlijden van de eerststervende.

De ‘Partijen’ wensen zekerheid te bekomen dat de langstlevende van hen de ‘tegoeden’ zal verwerven, zonder dat één van hen deze regeling eenzijdig kan wijzigen/herroepen en zonder dat bij het overlijden van de eerststervende rekening dient gehouden te worden met de wettelijke reserve van de kinderen.

Een beding van aanwas ten bezwarende titel, dat niet beperkt is in de tijd, vormt het meest geschikte instrument om bovengenoemde doelstellingen van de ‘Partijen’ te bereiken, aangezien:

  • de overeenkomst slechts kan worden gewijzigd/herroepen/ontbonden als beide partijen hiervoor hun akkoord geven;
  • hiermee de mogelijke gevolgen van de wettelijke reserve van de eigen kinderen kunnen worden uitgesloten.

Voormelde doelstellingen kunnen niet gerealiseerd worden door middel van een testament of schenking aangezien:

  • een testament steeds eenzijdig te allen tijde en zonder enige motivering door de testator herroepen kan worden (artikel 4.132, §3 nieuw BW);
  • bij zowel een testament als bij een schenking bij het overlijden van de eerststervende rekening dient te worden gehouden met de wettelijke reserve van de kinderen.

De ‘Partijen’ hebben daarom aan de ‘tegoeden’ bij overeenkomst d.d. xx.xx.2023 een beding van aanwas gekoppeld ten voordele van de langstlevende onder hen, waarbij overeengekomen werd dat het onverdeelde aandeel in de ‘tegoeden’ van de eerststervende in volle eigendom, onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de eerststervende, verkregen zal worden door de langstlevende van hen beiden.

9. De overeenkomst van aanwas luidt als volgt (zie bijlage i):

“TUSSEN:

1. De heer X, nationaal nummer […], wonende te […], geboren te […] op xx.xx.1962;

2. Mevrouw Y, nationaal nummer […], wonende te […], geboren te […] op xx.xx.1960.

De partijen hogervernoemd worden hierna gezamenlijk genoemd de ‘Partijen’.

MAKEN VOORAF DE VOLGENDE OPMERKING:

De ‘Partijen’ wonen sinds xx.xx.2014 feitelijk samen in de woning gelegen te […].

Zij zijn, elk voor de helft, onverdeeld eigenaar van gelden en effecten die aangehouden worden in drie beleggingsportefeuilles, nl.:

  • een portefeuille bij […] met contractnummer […], bestaande uit de effectenrekening met nummer […] en de zichtrekening met IBAN […], waarvan een overzicht als bijlage 1 aan deze overeenkomst wordt gevoegd;
  • een portefeuille bij […] met contractnummer […], bestaande uit de effectenrekening met nummer […] en de zichtrekening met […], waarvan een overzicht als bijlage 2 aan deze overeenkomst wordt gevoegd;
  • een portefeuille bij […] met nummer […], bestaande uit de effectenrekening met nummer […] en de […] met IBAN […], waarvan een overzicht als bijlage 3 aan deze overeenkomst wordt gevoegd.

De voormelde gelden en effecten worden hierna samen genoemd de ‘tegoeden’.

Voormelde ‘tegoeden’ zijn afkomstig van bankgiften die door de heer Z (nationaal nummer […]) aan de ‘Partijen’ in onverdeeldheid gedaan werden. Betreffende deze bankgiften werden op xx.xx.2020 (voor wat betreft de tegoeden bij […]) en xx.xx.2021 (voor wat betreft de tegoeden bij […]) bevestigingsdocumenten opgesteld, waarbij verschillende voorwaarden/lasten gekoppeld werden aan de bankgiften, waaronder een optioneel beding van terugkeer en financiële lasten. Deze bankgiften werden ter registratie aangeboden en de verschuldigde schenkbelasting werd door de ‘Partijen’ betaald.

De ‘Partijen’ wensen de langstlevende onder hen bij overlijden van de eerststervende zo goed als mogelijk op een onherroepelijke wijze te beschermen, teneinde ervoor te zorgen dat de langstlevende van hen twee een financieel zorgeloze oude dag kan beleven, waarbij er geen rekening dient te worden gehouden met de wettelijke reserve van de kinderen.

De ‘Partijen’ wensen daarom aan de onverdeelde ‘tegoeden’ een aanwasbeding te koppelen ten voordele van de langstlevende onder hen, waarbij overeengekomen wordt dat het onverdeelde aandeel van de eerststervende in volle eigendom, onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de eerststervende, van rechtswege zal aanwassen en dus verkregen zal worden door de langstlevende van hen beiden.

De modaliteiten en voorwaarden worden gespecifieerd in onderhavige overeenkomst.

WERD OVEREENGEKOMEN:

Artikel 1 – Algemeen

De ‘Partijen’ wensen dat de ‘tegoeden’ aan de langstlevende hunner toekomen; het betreft hier een doelvermogen met inbegrip van meerwaarden, vruchten en toebehoren en bij wederbelegging of zaakvervanging verkregen zaken.

Ingeval van beëindiging van de onverdeeldheid met betrekking tot de ‘tegoeden’, door het overlijden van één der ‘Partijen’ zal het aandeel van de overledene in volle eigendom aangroeien bij dat van de langstlevende, behoudens in de hypotheses voorzien in artikel 2.

Deze aanwas is tussen partijen overeengekomen ten titel van kanscontract en dus onder bezwarende titel. Aldus staat elk der ‘Partijen’ zijn onverdeeld aandeel in de ‘tegoeden’ af aan de andere onder de opschortende voorwaarde van zijn vooroverlijden, behoudens in de hypotheses voorzien in artikel 2. Als tegenprestatie voor deze afstand verkrijgt degene die afstaat een gelijke kans om het aandeel van de andere te verwerven indien hij het langst leeft.

Artikel 2 – Voorbehoud

De ‘Partijen’ bevestigen dat de ‘tegoeden’ afkomstig zijn van schenkingen bij bankgift vanwege de heer Z en dat deze overeenkomst geen afbreuk doet aan de voorwaarden en modaliteiten voorzien bij deze schenkingen.

Dit betekent dat huidige overeenkomst geen uitwerking zal krijgen in de mate dat de schenkingen ontbonden of vernietigd zouden worden, aangezien in die hypothese de ‘tegoeden’ zullen terugkeren naar de schenker.

Dit betekent dat ingeval van beëindiging van de onverdeeldheid met betrekking tot de ‘tegoeden’, door het overlijden van één der ‘Partijen’ het aandeel van de overledene slechts in volle eigendom zal aangroeien bij dat van de langstlevende indien de schenking op dat ogenblik of voordien niet ontbonden of vernietigd werd, bijvoorbeeld wanneer de heer Z op het ogenblik van het overlijden van de eerstervende nog in leven is en de terugkeer inroept, in welk geval de ‘tegoeden’ zullen terugkeren naar de heer Z en niet zullen aangroeien bij het aandeel van de langstlevende.

Artikel 3 – Vruchten en meerwaarden

‘Partijen’ komen overeen dat de vruchten, de meerwaarden en andere opbrengsten die door de ‘tegoeden’ gerealiseerd worden, integraal deel uitmaken van de ‘tegoeden’. Bijgevolg zal onderhavige overeenkomst van aanwas tevens van toepassing zijn op deze vruchten, meerwaarden en andere opbrengsten.

Artikel 4 – Zaakvervanging

Alle zaken die worden verkregen in vervanging van de oorspronkelijke ‘tegoeden’, hun vruchten, meerwaarden en andere opbrengsten, vallen eveneens onder dit beding van aanwas.

Artikel 5 - Vervreemdingsverbod

Teneinde de uitvoering van onderhavige overeenkomst te garanderen verbinden de ‘Partijen’ zich ertoe, gedurende de gehele looptijd van deze overeenkomst, hun onverdeeld aandeel in de ‘tegoeden’, niet te vervreemden (ten bezwarende titel en om niet), in pand te geven of er eender welk ander recht op toe te staan, zonder de uitdrukkelijke toestemming van de andere, en dit zolang deze overeenkomst van kracht blijft tussen hen.

Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van partijen om gezamenlijk schenkingen te doen met betrekking tot de ‘tegoeden’ of een deel ervan.

Deze overeenkomst doet tevens geen afbreuk aan de verplichting van de ‘Partijen’ om aan de heer Z gedurende zijn leven de lijfrente te betalen die voorzien is in de bevestigingsdocumenten van voormelde bankgiften. De ‘Partijen’ komen overeen dat deze lijfrente betaald kan worden met de ‘tegoeden’.

Tevens verbinden de ‘Partijen’ zich ertoe alle beslissingen aangaande beleggingen en herbeleggingen met betrekking tot de onverdeeldheid gezamenlijk te nemen.

Partijen ontzeggen zich het recht elkaar wederzijdse volmachten toe te staan, behoudens een lastgeving die tot doel heeft om voor de lastgever een buitengerechtelijke bescherming in de zin van artikel 490 van het burgerlijk wetboek te regelen.

Artikel 6 – Duur

Dit contract heeft een onbepaalde duur en kan slechts ontbonden worden met het akkoord van beide ‘Partijen’. Niettemin staat het de partijen vrij om in gemeenschappelijk overleg een einde te stellen aan de overeenkomst van aanwas.

Evenwel wordt onderhavige overeenkomst door de ‘Partijen’ aangegaan onder de uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde van beëindiging van de samenwoning tussen de partijen van zodra zij feitelijk gescheiden leven ingevolge duurzame beëindiging van de relatie.

Artikel 7 – Deelbaarheid

Een eventuele nietigheid van een bepaling van deze overeenkomst betreft enkel die specifieke bepaling die in dat geval voor niet geschreven moet worden gehouden, maar kan, volgens de uitdrukkelijke wil van partijen, niet de nietigheid van het volledige beding van aanwas voor gevolg hebben.

Artikel 8 - Bemiddeling

De partijen komen overeen om ingeval van betwisting deze overeenkomst te onderwerpen aan bemiddeling.

OPGEMAAKT IN DRIE EXEMPLAREN TE KEERBERGEN OP 27 SEPTEMBER 2023, ELK DER PARTIJEN VERKLARENDE EEN ORIGINEEL GETEKEND EXEMPLAAR TE HEBBEN ONTVANGEN”

III. Motivering van de aanvraag

10. De in de overeenkomst van aanwas opgenomen roerende goederen, evenals hun vruchten, meerwaarden en andere opbrengsten en alle zaken die worden verkregen in vervanging van de ‘tegoeden’ zijn niet onderworpen aan de erfbelasting of schenkbelasting.

In haar standpunt nr. 17044 d.d. 17 april 2023 heeft de Vlaamse Belastingdienst de voorwaarden bepaald welke volgens haar voldaan moeten zijn opdat de goederen die het voorwerp uitmaken van een beding van aanwas niet onderworpen zijn aan de erfbelasting of schenkbelasting.

Hierna zal worden aangetoond dat in casu voldaan is aan de in het standpunt nr. 17044 gestelde voorwaarden.

(i) Het beding van aanwas is onder bijzondere titel.

11. In het standpunt wordt vooreerst vereist dat het beding van aanwas “beperkt” moet zijn “via beschikking onder bijzondere titel”.

Verder wordt verduidelijkt dat het beding van aanwas ‘onder bijzondere titel’ is “wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden”.

12. Welnu, in casu heeft het beding van aanwas betrekking op verschillende bijzondere roerende vermogensbestanddelen van de ‘Partijen’ die nauwkeurig in de overeenkomst worden omschreven, evenals op hun vruchten, meerwaarden en andere opbrengsten en alle zaken die worden verkregen in vervanging van de ‘tegoeden’.

Er kan aldus geen twijfel over bestaan dat de overeenkomst onder bijzondere titel is.

13. Er dient erop gewezen te worden dat de effectenportefeuilles beschouwd dienen te worden als een feitelijke universaliteit, waardoor de overeenkomst betrekking heeft op de effectenportefeuilles in hun geheel, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de vereiste dat het contract onder bijzondere titel moet zijn (zie ook VB nr. 21074 d.d. 17 januari 2022; VB nr. 20015 d.d. 25 mei 2020; VB nr. 19010 d.d. 13 mei 2019; VB nr. 19001 d.d. 18 februari 2019).

14. In het het beding van aanwas is voorzien in een clausule van zaakvervanging (artikel 4), evenals in een clausule overeenkomstig dewelke de vruchten, meerwaarden en andere opbrengsten tevens onder het beding van aanwas vallen (artikel 3).

Wat betreft de zaakvervanging en de meerwaarden bevestigt het standpunt nr. 17044 dat dit mogelijk is en dat de vervanggoederen/meerwaarden dan dezelfde regels/bestemming volgen als het goed dat het vervangt.

Voor wat betreft de effectenportefeuilles heeft de aanvaarding van de kwalificatie als feitelijke universaliteit tot gevolg dat er van rechtswege zaakvervanging optreedt. De overeenkomst heeft dus uitwerking op de effectenportefeuilles zoals deze zijn samengesteld op het ogenblik van het overlijden van de eerststervende van de ‘Partijen’ ongeacht de gewijzigde samenstelling hiervan ingevolge opbrengsten en transacties van wederbeleggingen. Dit werd reeds bevestigd in verschillende voorafgaande beslissingen (VB nr. 19010 d.d. 13 mei 2019; VB nr. 19001 d.d. 18 februari 2019).

(ii) Het beding van aanwas is ten bezwarende titel.

15. Daarnaast vereist de Vlaamse Belastingdienst in het standpunt dat het beding van aanwas “ten bezwarende titel” moet zijn.

Er wordt in het standpunt verduidelijkt dat het beding van aanwas wordt aanzien als een kanscontract ten bezwarende titel “wanneer de kansen evenwichtig zijn”. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn.

Er dient conform het standpunt sprake te zijn van:

(1) een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en

(2) een gelijkwaardige inleg.

Conform het standpunt dienen beide voorwaarden beoordeeld te worden “bij het afsluiten van het beding”.

Hierna zal worden aangetoond dat in casu de ‘Partijen’ op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst een gelijkaardige levensverwachting hadden en dat er sprake was van een gelijkwaardige inleg.

De ‘Partijen’ hebben een gelijkaardige levensverwachting.

16. De ‘Partijen’ hadden op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst een gelijkaardige levensverwachting.

Dit wordt enerzijds aangetoond door de gelijkaardige leeftijd (een leeftijdsverschil van 1 jaar en 4 maanden) op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst.

Het beperkte leeftijdsverschil van minder dan 2 jaar kwalificeert onder de vigerende rechtspraak als een kansengelijkheid aangezien deze moet beoordeeld worden in de feiten en niet enkel mag gesteund worden op een objectieve leeftijd, zie onder andere:

  • Antwerpen 10 februari 1988, T.Not. 1989, 320: leeftijdsverschil van ruim 20 jaar;
  • Rb. Turnhout 7 januari 2005, RAGB 2006, nr. 6, 60: leeftijdsverschil van 16 jaar;
  • Antwerpen 4 juni 2012, rolnr. 2010/R/3289, onuitgegeven: leeftijdsverschil van 14 jaar;
  • Antwerpen 30 juni 2015, T.Not. 2016, afl. 5, 364: leeftijdsverschil van 10 jaar .

Ook de Vlaamse Belastingdienst heeft in verschillende voorafgaande beslissingen, waarbij een groter leeftijdsverschil voorlag, bevestigd dat dit leeftijdsverschil geen afbreuk doet aan de kansengelijkheid:

Gezien het leeftijdsverschil minder dan twee jaar bedraagt, kan er geen twijfel zijn over de gelijke kansen in dit kanscontract.

17. Dit wordt anderzijds bevestigd door dezelfde goede gezondheidstoestand van de ‘Partijen’ hetgeen gestaafd wordt met medische attesten.

18. Dus zowel in de concrete feiten als op basis van het beperkte verschil in leeftijd kan men besluiten dat de levensverwachting gelijk(aardig) is.

De inleg is gelijkwaardig.

19. De ‘Partijen’ hebben beiden elk hun onverdeelde helft ingebracht van bepaalde roerende vermogensbestanddelen.

Er kan aldus geen twijfel over bestaan dat de inleg bij het afsluiten van het beding gelijkwaardig was.

(iii) Besluit

20. Noch ingeval van registratie van de overeenkomst, noch bij de realisatie van de overeenkomst, zullen de betrokken roerende goederen, evenals hun vruchten, meerwaarden en andere opbrengsten en alle zaken die worden verkregen in vervanging van voormelde tegoeden, onderworpen zijn aan de schenkbelasting of erfbelasting.

21. Wat betreft de schenkbelasting wensen de ‘Partijen’ de bevestiging te bekomen dat (o.a.) volgende bepalingen niet van toepassing zijn:

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”

  • Artikel 2.8.4.1.1, § 2 VCF

“Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”

22. Wat betreft de erfbelasting wensen de ‘Partijen’ de bevestiging te bekomen dat (o.a.) volgende bepalingen niet van toepassing zijn:

  • Artikel 2.7.1.0.3 VCF

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;

2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

b. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan niet toegepast worden.

23. Artikel 3.17.0.0.2 VCF voorziet het volgende:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

24. De ‘Partijen’ zijn van oordeel dat er in casu geenszins sprake is van ‘fiscaal misbruik’.

Zij brengen door middel van de door hen gestelde rechtshandeling geenszins een verrichting tot stand waarbij zij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van de Vlaamse Codex Fiscaliteit of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatsten noch een verrichting waarbij zij aanspraak zouden maken op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van de Vlaamse Codex Fiscaliteit of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

25. Bovendien leveren zij het bewijs dat de keuze voor hun rechtshandeling verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van de belasting.

Immers, met dit beding van aanwas wensen de ‘Partijen’ de langstlevende onder hen zo goed als mogelijk te beschermen bij overlijden van de eerststervende, teneinde ervoor te zorgen dat de langstlevende van hen beiden zijn levensstandaard kan behouden bij een overlijden van de eerststervende (zie randnummer 7).

26. Besluit

Gelet op het voorgaande kan de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF in casu niet toegepast worden.

27. De ‘Partijen’ zijn aldus van mening dat:

  • de voorgelegde overeenkomst van aanwas niet kwalificeert als een schenking;
  • in geval de overeenkomst van aanwas in België geregistreerd zou worden alleen het federaal vast recht verschuldigd zal zijn en er geen schenkingsrechten verschuldigd zijn en dat de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1, §2 VCF niet van toepassing zijn;
  • ingeval van overlijden van de eerststervende er op de in de overeenkomst opgenomen roerende goederen, evenals hun vruchten, meerwaarden en andere opbrengsten en alle zaken die worden verkregen in vervanging van voormelde tegoeden niet onderworpen zullen zijn aan de erfbelasting, en dat de artikelen 2.7.1.0.3, 3° VCF en 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing zijn;

deze verrichting geen fiscaal misbruik vormt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

28. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

29. De Vlaamse Belastingdienst doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

30. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”;

- Artikel 2.8.4.1.1, §2, VCF dat luidt als volgt:

Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”;

- Artikel 2.7.1.0.3 VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;

2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”;

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

31. Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen niet zijn onderworpen aan de schenkbelasting (maar bij onroerende goederen wel aan het verkooprecht) mits het contract beperkt is, via beschikking onder bijzondere titel, en ten bezwarende titel is.

32. Het contract is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

33. Het contract is in casu onder bijzondere titel aangezien het contract betrekking heeft op de roerende goederen die specifiek in de overeenkomst worden omschreven.

34. Een effectenportefeuille wordt beschouwd als een feitelijke universaliteit. Bijgevolg aanvaardt Vlabel dat het contract m.b.t. de effectenportefeuilles betrekking heeft op elke effectenportefeuille in zijn geheel, zonder dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de vereiste dat het contract onder bijzondere titel moet zijn.

35. De Vlaamse Belastingdienst aanvaardt dat de zakelijke subrogatie speelt als die conventioneel is voorzien of die plaatsheeft uit kracht van de wet, overeenkomstig artikel 3.10 BW.

Het contract zal dus uitwerking krijgen op de effectenportefeuilles zoals deze zijn samengesteld op het ogenblik van het overlijden van één van de partijen ongeacht de gewijzigde samenstelling hiervan ingevolge transacties van wederbelegging.

36. Het contract wordt aanzien als een kanscontract ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

37. Een gelijkaardige levensverwachting kan niet enkel worden beoordeeld op basis van sterftetabellen maar kan ook worden beïnvloed door specifieke factoren zoals de gezondheidstoestand van de partijen, bepaalde activiteiten die ze uitvoeren, een overlijden dat kort volgt op het sluiten van het contract, etc...

38. De gelijkaardigheid van de levensverwachting dient aanwezig te zijn bij het afsluiten van het contract. Het is evenwel mogelijk dat pas bij de realisatie van het contract blijkt dat bij het afsluiten van het contract niet aan deze voorwaarde was voldaan.

39. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat er in casu sprake is van een gelijkaardige levensverwachting. De aanvragers hebben respectievelijk een leeftijd van 61 jaar en 63 jaar. Zij verklaren beiden in dezelfde goede gezondheidstoestand te verkeren conform hun leeftijd wat wordt gestaafd met de voorlegging van medische attesten.

40. De gelijkwaardigheid van inleg wordt beoordeeld bij het afsluiten van het contract, niet bij het realiseren van de opschortende voorwaarde (een goed kan in waarde stijgen of dalen).

41. Uit de gegevens vermeld in het kanscontract gevoegd bij de aanvraag blijkt dat de inleg van de aanvragers gelijkwaardig is. De betrokken effectenportefeuilles behoren de aanvragers elk voor de onverdeelde helft toe.

42. Op basis van de elementen en feiten vermeld in de aanvraag tot voorafgaande beslissing en haar bijlages kan worden besloten dat het in casu om een kanscontract/beding van aanwas gaat en er bijgevolg noch erfbelasting, noch schenkbelasting geheven zal worden in toepassing van de artikelen 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1, §2, VCF.

43. Indien de rechtshandelingen worden gesteld vanaf 1 juni 2012 kunnen ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt in casu geen fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF aangezien er ook niet-fiscale motieven aan het contract ten grondslag liggen, tenzij uit de feiten blijkt dat de kansen uiteindelijk niet gelijkwaardig waren omdat één van de partijen kort na het sluiten van het contract niet onverwacht is komen te overlijden.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de schenk – en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Deze beslissing spreekt zich bovendien niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.