Standaardtaal - Nieuw en verouderd taalgebruik
Er komen voortdurend nieuwe woorden bij, andere woorden verdwijnen, veranderen van betekenis of krijgen er een betekenis bij.
Wie een tekst van honderd jaar geleden leest, valt het al snel op dat er wat afstand is gegroeid tussen het taalgebruik van toen en dat van nu. De meest in het oog springende veranderingen – de spelling even buiten beschouwing gelaten – hebben met de woordenschat te maken. In de oudere tekst worden woorden gebruikt die we niet meer kennen, die toen een andere betekenis hadden of die we vandaag erg ouderwets vinden.
Woorden verdwijnen niet van de ene dag op de andere, maar vertrekken met stille trom. Van generatie tot generatie worden ze wat minder gebruikt, tot niemand ze nog kent en ze in oude boeken en woordenboeken een soort schimmenbestaan gaan leiden. Vaak blijven ze wat langer in gebruik in schrijftaal. Voorbeelden van woorden die aan het verdwijnen zijn, zijn: aamborstig, baljuw, cassetterecorder, deswege, doch, ganselijk, gene, goedertieren, grammofoonplaat, juffer, kloekmoedig, knapzak, kolenkit, musket, slachtmaand.
Maatschappelijke veranderingen, uitvindingen en nieuwe technologieën brengen nieuwe woorden met zich mee. De opkomst van het internet heeft bijvoorbeeld een hele reeks nieuwe begrippen geïntroduceerd. Nieuwe woorden die een tijdje algemeen worden gebruikt, komen in de woordenboeken terecht. Na verloop van tijd zijn ze ingeburgerd en worden ze niet meer als nieuwe woorden beschouwd. Voorbeelden van woorden die dertig jaar geleden (vrijwel) onbekend waren, zijn: aquarobics, breedbeeldtelevisie, computeranimatie, downloaden, e-mail, houseparty, leaseauto, mp3-speler, sms’en, telewerken, zappen.
Veranderingen in de woordenschat gaan over het algemeen veel sneller dan grammaticale veranderingen. Grammatica en zinsbouw veranderen met het geduld van een gletsjer: die veranderingen zijn veel diepgaander en nemen decennia en zelfs eeuwen in beslag. Vroeger werden wassen en lachen bijvoorbeeld sterk vervoegd: hij wies zich en zij loech. Tegenwoordig zijn in de verleden tijd de zwakke vervoegingen gewoon: hij waste zich en zij lachte. Constructies als dat is mij vergeten (‘ik ben dat vergeten’), mij lust dat niet (‘ik lust dat niet’) en mij verlangt naar jou (‘ik verlang naar jou’) klinken ons vandaag erg vreemd in de oren, maar enkele eeuwen geleden waren zulke constructies gewoon.
Een levende taal is dus geen in steen gebeitelde verzameling woorden, regels, geboden en verboden. Integendeel, het is een voortdurend veranderende verzameling klanken, woorden, uitdrukkingen en grammaticale constructies. Omdat taal van de mensen is, omdat geen twee mensen gelijk zijn en omdat mensen in een veranderende maatschappij leven, zijn taalvariatie en -verandering eigenlijk de gewoonste zaak ter wereld. Toch roepen variatie en veranderingen soms wrevel op, omdat ze botsen met wat mensen op school hebben geleerd. Jong geleerd is niet altijd oud gedaan. Taalgebruikers vragen zich wel eens af waar al die veranderingen goed voor zijn. Ze ervaren ze als storend en ongewenst, en bestempelen ze als ‘fout’. Zulke klachten en verzuchtingen zijn van alle tijden. Het verzet tegen taalveranderingen is al net zo gewoon als de taalveranderingen zelf.
Toch worden heel wat woorden, combinaties en constructies die op een bepaald ogenblik als fout worden beschouwd, na verloop van tijd standaardtaal. Het werkwoord veronderstellen, bijvoorbeeld, zou ontstaan zijn als een verhaspeling van vermoeden en onderstellen, maar wordt al lang niet meer als fout ervaren. Andere voorbeelden van woorden die vandaag niet meer als fout worden beschouwd, zijn: beduidend, begeesterd, garagist, grootstad, opendeurdag, parking, voorwoord.
Dat betekent niet dat alle fouten na verloop van tijd correct worden. Het is eigenlijk niet te voorspellen welke woorden op den duur tot de standaardtaal zullen gaan behoren en welke niet. De veelgebruikte constructie ik ben groter als hij werd in de achttiende eeuw afgekeurd en wordt vandaag nog altijd niet zonder meer als standaardtaal aanvaard.