Gedaan met laden. U bevindt zich op: EPC NR: Types installaties EPC NR: Installaties

EPC NR: Types installaties

Installaties voor het EPC NR worden ingedeeld per type.

Overzicht types

De volgende installaties worden in beschouwing genomen voor het berekenen van de energiescore voor het EPC NR:

  • Installatie voor ruimteverwarming.
  • Installatie voor sanitair warm water.
  • Installatie voor koeling.
  • Installatie voor ventilatie.
  • Installatie voor bevochtiging.
  • Installatie voor verlichting.

Hieronder wordt er dieper ingegaan op installaties voor ruimteverwarming, ventilatie en verlichting. De installaties voor sanitair warm water en koeling zijn gelijkaardig opgebouwd aan deze voor verwarming. Installaties voor bevochtiging worden uitsluitend beschouwd in combinatie met een installatie voor ventilatie.

Installatie voor ruimteverwarming

Zie deel IV.2 in het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster) voor de basisbepalingen over installaties voor ruimteverwarming.

Een installatie voor ruimteverwarming is elke unieke combinatie van:

  • afgiftesysteem: radiatoren, vloerverwarming,…
  • warmtedistributiemedium: water, lucht, koelmiddel,…
  • warmteopwekker(s): ketel, warmtepomp,…
  • regelingsysteem.

U kunt eenzelfde opwekker voor ruimteverwarming aan verschillende systemen voor afgifte-elementen koppelen. Deze verschillende soorten afgifte-elementen kunnen voorkomen in eenzelfde ruimte (bv. een combinatie van luchtverwarming via een naverwarmingsbatterij in de ventilatie én vloerverwarming) of kunnen verschillende ruimtes van de eenheid bedienen (bv. luchtverwarmers/convectoren in de sporthal en radiatoren in de rest van het schoolgebouw, zie ook voorbeeld 3 hieronder).

Sommige afgifte-elementen hebben vergelijkbare prestatiekenmerken. In het inspectieprotocol zijn daarom categorieën van afgiftesystemen gedefinieerd met vergelijkbare prestatiekenmerken waaruit u kunt kiezen. Zo is er bijv. de categorie ‘radiatoren en/of convectoren’ of de ‘combinatie van radiatoren/convectoren en oppervlakteverwarming’.

De bundeling van gelijkaardige elementen maakt de invoer van de installaties eenvoudiger. Zo hoeft u niet steeds voor elk aanwezig type afgifte-element een aparte installatie voor ruimteverwarming aan te maken.

Voor bepaalde ruimtes waar men geen verwarming verwacht (bijvoorbeeld een koelruimte), kunt u een ruimtecluster aanmaken waaraan u een installatie van het type ‘geen’ koppelt. Aangezien verwarming niet nodig of gewenst is, worden op die manier voor deze ruimtecluster geen aanbevelingen geformuleerd.

Voorbeelden

Installatie voor ventilatie

Zie deel IV.6 in het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster) voor de basisbepalingen over installaties voor ventilatie.

Elke combinatie van specifieke componenten (toevoer en afvoer van verse lucht, eventuele warmteterugwinning of regeling van ventilatoren, …) die samen dienen tot de hygiënische ventilatie van (een deel van) de eenheid wordt beschouwd als een installatie voor ventilatie.

De aanwezigheid van verschillende regelsystemen voor eenzelfde ventilatie-unit kan een reden zijn om meerdere installaties voor ventilatie te definiëren.

Installatie voor verlichting

Zie deel IV.7 in het inspectieprotocol(PDF bestand opent in nieuw venster) voor de basisbepalingen over installaties voor verlichting.

Bij installaties voor verlichting wordt bij de invoer van een installatie ook meteen het deel van de eenheid die de installatie bedient ingevoerd. Koppeling met ruimteclusters is niet mogelijk. Een deel van de eenheid kan maar door één verlichtingsinstallatie bediend worden. Indien er toch meerdere regelingen of types verlichting aanwezig zijn, zie het inspectieprotocol voor de richtlijnen over welke installatie u aan maakt.