De installatie-eisen, te vinden in bijlage XII van het Energiebesluit, werden op enkele punten verduidelijkt en versoepeld en gaan in voor bouwvergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2025:

• Een analoge gasmeter moet aan dezelfde voorwaarden voldoen als de digitale gasmeter, en moet beschikken over een systeem dat een automatische opneming van de meterstanden toelaat.
• In ruimten waar er oppervlakteverwarming aanwezig is, zoals vloerverwarming of wandverwarming, dient u eventueel aanwezige directe elektrische verwarming voor de installatie-eisen bij renovatie en bij nieuwbouw industrie niet langer in te geven. Let wel: voor nieuwbouwwoningen, nieuwbouw van niet-residentiële gebouwen en ingrijpende energetische renovaties geldt dit niet.
• Als geen informatie over verwarming beschikbaar is, telt de waarde bij ontstentenis, namelijk een afgiftevermogen van 30 W/m².
• De installatie-eisen voor koeling zijn niet van toepassing op EPB-eenheden met een residentiële bestemming.

In sommige gevallen worden nieuwe, EPB-plichtige eenheden aangesloten op een bestaand combilussysteem, bijvoorbeeld bij de uitbreiding van een appartementsgebouw of een ziekenhuis. In dat geval heeft de warmtevraag (tappunten en ruimteverwarming) van het bestaande deel een effect op het rendement van de combilus in de nieuwe EPB-eenheid.

Of, bij een combinatie van een EPB-plichtige nieuwbouw en een niet-EPB-plichtige renovatie wordt een volledig nieuwe combilus geplaatst in het bestaande gebouw en in het nieuwe gedeelte. In dat geval heeft de warmtevraag (tappunten en ruimteverwarming) van de niet-EPB-plichtige renovatie een invloed op het rendement van de combilus in de nieuwe EPB-eenheid.

• Voor projecten met vergunningsaanvraag vóór 1 januari 2025 kon u van de bestaande delen buiten het EPB-plichtige volume die bediend zijn door de combilus, enkel de invloed van tappunten inrekenen. Met de impact van de warmtevraag voor ruimteverwarming in de bestaande delen die zijn aangesloten op de combilus kon u geen rekening houden.
• Voor projecten met vergunningsaanvraag vanaf 1 januari 2025 telt, naast de warmtevraag voor de tappunten, ook de impact mee van de warmtevraag voor ruimteverwarming in de bestaande delen die zijn aangesloten op de combilus. Daarvoor vraagt de software om het aantal bestaande eenheden gekoppeld aan de combilus en hun totale bruikbare vloeroppervlakte op te geven. Als de oppervlakte onbekend is, rekent de software met een forfaitaire oppervlakte per eenheid.

Daarnaast: geef steeds de volledige lengte van de combilus in, ook als niet alles nieuw geplaatst wordt.

(Parkeer)garages kunnen volledig of deels ondergronds gelegen zijn, en in meer of mindere mate geventileerd zijn. Daardoor is het niet altijd duidelijk welke begrenzing u moet kiezen: AOR, kelder of buitenomgeving.

Zoals al eerder gecommuniceerd in de EPB-nieuwsbrief van 29 maart 2024(opent in nieuw venster), neemt het VEKA sinds de start van de EPB-regelgeving het standpunt in dat een kelderruimte, zoals een (parkeer)garage die permanent geventileerd is met buitenlucht, overeenkomt met een ‘sterk geventileerde kruipruimte’ en dus dezelfde temperatuurcoëfficiënt heeft als buitenomgeving.

Voor de schildelen van het beschermde volume die grenzen aan de parkeergarage voert u bijgevolg als begrenzing ‘buitenomgeving’ in. Kelders die naast een parkeergarage ook onverwarmde bergruimten bevatten, beschouwt u als één geheel met de ‘parkeergarage’ en dus ook als buitenomgeving.

Voor alle duidelijkheid is het bovenstaande standpunt dat sinds 2006 geldt, opgenomen in het Transmissiereferentiedocument (15.2.2), dat is gewijzigd via het wijzigingsbesluit van 29 oktober 2024.

Meer over de begrenzing van (parkeer)garages.