Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23067 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding eigen goederen man Vlaamse Belastingdienst

VB 23067 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding eigen goederen man

Voorafgaande beslissing
Nummer
23067
Datum beslissing
20 november 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge akte verleden voor notaris […] op xx.xx.1990 [1]. Door het stelsel aan te nemen van scheiding van goederen, bewaart iedere echtgenoot de eigendom van al zijn goederen en kunnen ze er vrij over beschikken en deze vrij beheren. Bovendien worden zij aldus beschermd tegen schuldeisers van de andere echtgenoot.

2. Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel verder aan te passen in het kader van de evoluerende verzorgingsgedachte tussen echtgenoten. De echtgenoten wensen enerzijds een facultatief verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en anderzijds een facultatief toekenningsbeding voor de eigen goederen van de heer X die niet in onverdeeldheid zijn.

3. Zij wensen met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling vooraleer ze deze wijziging doorvoeren. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:

  • de toevoeging van het verblijvings- en toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF;
  • de toevoeging van het verblijvings- en toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

4. De aanvragers verzoeken bovendien uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF dat gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen langer zal zijn dan vijf (5) jaar. Meer bepaald een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door Mr. […] de heer X (rijksregisternummer: […]) en mevrouw Y (rijksregisternummer: […]).

6. De heer X en mevrouw Y worden verder ook genoemd ‘de echtgenoten’ of de ‘aanvragers’.

7. De echtgenoten zijn thans gehuwd onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen.

8. De echtgenoten hebben twee gemeenschappelijke meerderjarige kinderen, te weten: A (geboren op xx.xx.1995) en B (geboren op xx.xx.1992). Zij hebben geen kinderen uit een vorige relatie.

9. De echtgenoten wonen te […]. Zij hebben hun woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting

10. De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen behouden, gelet op de voordelen die dat stelsel hen biedt, onder meer het behoud van autonomie van de echtgenoten en de bescherming tegen de aanspraken van eventuele schuldeisers van de andere echtgenoot.

11. In het licht van de verzorgingsgedachte wensen de echtgenoten een optioneel verblijvingsbeding voor alle onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding voor de eigen goederen van de heer X toe te voegen aan hun huwelijksovereenkomst.

12. Ze willen de onverdeelde goederen in volle eigendom aan de langstlevende van hen toebedelen. Hierdoor zullen alle onverdeelde goederen bij overlijden van één van hen - en indien en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich overeenkomstig de modaliteiten van het huwelijkscontract op dit verblijvingsbeding beroept - in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende echtgenoot toebehoren. De langstlevende zal kunnen kiezen om zich al dan niet, geheel of gedeeltelijk, in volle eigendom of in vruchtgebruik te beroepen op het verblijvingsbeding. Bij gebrek aan tijdige keuze door de langstlevende echtgenoot, zal de toebedeling van de goederen in onverdeeldheid uitwerking verkrijgen voor het geheel in volle eigendom.

13. Op dezelfde manier willen de echtgenoten daarnaast, de eigen niet-onverdeelde goederen van de heer X onderwerpen aan een facultatief toekenningsbeding, in het voordeel van mevrouw Y indien zij de langstlevende zal zijn.

Verblijvingsbeding

14. Het verblijvingsbeding beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de optionele integrale toewijzing, in volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn op datum van overlijden. Het is hierbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. Het gaat evenwel om een optioneel verblijvingsbeding: de langstlevende zal kunnen kiezen om er zich al dan niet geheel of gedeeltelijk op te beroepen en zal tevens kunnen bepalen dat de keuze betrekking heeft op (een deel in) volle eigendom of vruchtgebruik.

Toekenningsbeding

15. Het toekenningsbeding beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenote, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van alle eigen goederen van de heer X op datum van zijn overlijden, indien hij als eerste zou overlijden. Ook het toekenningsbeding is evenwel optioneel: mevrouw Y zal als langstlevende kunnen kiezen om er zich al dan niet geheel of gedeeltelijk op te beroepen en zal tevens kunnen bepalen dat de keuze betrekking heeft op (een gedeelte in) volle eigendom of vruchtgebruik.

16. Via een wijziging van de huwelijksovereenkomst zal het artikel 7. ‘- Verscheidene bepalingen’ worden geschrapt en worden vervangen door een nieuw artikel 7. ‘Verblijvingsbeding en toekenningsbeding’ overeenkomstig het ontwerp van wijziging huwelijkscontract.[2]

III. Motivering van de aanvraag

17. Onderhavige aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:

  • de toevoeging van een optioneel verblijvings- en een optioneel toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) aan de huwelijksovereenkomst van de heer X en mevrouw Y niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
  • de toevoeging van een verblijvings- en een toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

18. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking of hetzij via contractuele erfstelling.

19. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge de toevoeging van het verblijvings- en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst zou verkrijgen wordt echter niet uit de nalatenschap (en dus niet via een wettelijke devolutie, noch via een uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling) verkregen. Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen als een huwelijksvoordeel en dus niet als schenking.

20. De kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen zoals dit voor de aanvragers het geval is en dit overeenkomstig artikel 2.3.64, §1 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek.

21. Een dergelijk huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel, zoals o.m. bepaald in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.

22. Dit impliceert dat het huwelijksvoordeel huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen uit hoofde van de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel. Deze vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds vooraf aan de vereffening-verdeling van de nalatenschap.[3] Om deze redenen kan de verkrijging niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.

23. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Een huwelijksvoordeel wordt objectief gekwalificeerd als een “niet-schenking”, dit houdt in dat het irrelevant is wat de subjectieve beweegredenen van de echtgenoten zijn geweest om het voordeel-genererend beding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Dit beding blijft gelden ook al zou er een intentie om te begiftigen (animus donandi) voorafgaan. Als een dergelijke intentie om te begiftigen al zou bestaan, dan kan ze zelfs niet worden ingeroepen en zou het bewijs ervan zelfs niet mogen worden geleverd.[4] Een huwelijksvoordeel kan bijgevolg nooit geherkwalificeerd worden als een schenking onder voorwendsel dat het door een intentie om te begiftigen zou zijn voorafgegaan.[5]

24. De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut en kent geen uitzonderingen. Een huwelijksvoordeel is hooguit inkortbaar indien de maxima of plafonds, zoals vermeld in artikel 2.3.57 van het Burgerlijk wetboek bij samenloop met gemeenschappelijke kinderen of indien de maxima of plafonds van artikel 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek bij samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen zijn overschreden. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft evenwel een “niet-schenking”.

25. Deze burgerrechtelijke kwalificatie werkt in het fiscaal recht door.[6] Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als “niet-schenking” voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke of expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

26. Het voormelde geldt zowel voor het verblijvingsbeding van onverdeelde goederen als voor het toekenningsbeding van niet-onverdeelde goederen.

27. De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het overwogen verblijvings- en toekenningsbeding dat in de huwelijksovereenkomst zal worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF.[7]

2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

28. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker.

29. Aangezien de voorgenomen verrichting, zoals voormeld, wordt gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel en dus als een “niet-schenking”, kan ook artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat de langstlevende echtgenote zou toekomen.

30. Hoewel het verblijvings- en toekenningsbeding pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van één van de echtgenoten, kan er van een schenking geen sprake zijn vermits de burgerrechtelijke kwalificatie als “niet-schenking” (zie hoger) dient te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

31. De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het overwogen verblijvings- en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.[8]

3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

32. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt.

33. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van huwelijksvoordelen die binnen een gemeenschapsstelsel en met betrekking tot gemeenschapsgoederen worden bedongen.[9]

34. Huwelijksvoordelen die betrekking hebben op goederen die tot het eigen vermogen van de echtgenoten behoren binnen een stelsel van scheiding van goederen, blijven vervolgens buiten het toepassingsgebied van deze fictiebepaling.

35. Tussen de aanvragers bestaat geen huwgemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan zal een verblijvingsbeding en een toekenningsbeding worden toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen respectievelijk eigen goederen, niet op goederen die afhangen van een huwgemeenschap.

36. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn derhalve niet vervuld voor het verblijvingsbeding, noch voor het toekenningsbeding.

37. De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de aanvragers kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.[10]

4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

38. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden.

39. Voor de heffing van erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. Een kosteloze beschikking:

Het voorgenomen verblijvings- en toekenningsbeding verstrekt geen kosteloze beschikking zoals reeds hierboven werd aangehaald. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking (schenking). Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie (Cass. 10 december 2010, Cass. 5 januari 2017).

  1. Gedurende drie jaar voorafgaand aan het overlijden:

Het voorgenomen verblijvings- en toekenningsbeding zal worden opgenomen in een akte van wijziging huwelijksovereenkomst. Daar het huwelijksvoordeel in het voordeel van de langstlevende echtgenoot pas tot stand komt bij het overlijden kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in de periode van drie jaar voorafgaand aan het overlijden.

  1. Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden:

Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en er derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin van artikel 2.7.1.0.5 VCF kan er geen aanleiding zijn geweest tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.

40. De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.[10]

5. Geen beding van aanwas, noch kanscontract in de zin van het Vlabel standpunt nr. 17044

41. Het voorgenomen verblijvings- en toekenningsbeding is zoals hoger uiteengezet een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

42. Er is met betrekking tot het overwogen verblijvingsbeding en toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst dus geen sprake van een beding van aanwas, noch van een kanscontract. Een beding van aanwas/kanscontract kan ook tussen niet gehuwden worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

43. De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de voorwaarden van het Vlabel standpunt met nummer 17044 moet zijn voldaan, omdat het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding als een huwelijksvoordeel kwalificeert.

6. Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

44. Artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1. belasten naar aanleiding van een registratie of een verplichting tot registratie van akten en geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder levenden in de registratiebelasting.

45. Omwille van de voormelde kwalificatie van een verblijvings- en toekenningsbeding als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende echtgenote zou verkrijgen op basis van het voorgenomen verblijvings- en toekenningsbeding, artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Van een schenking is in casu geen sprake. Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

7. Eventuele toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

46. De aanvragers bevestigen te weten dat:

  • Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot, er een onroerend goed in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, het voorgenomen verblijvingsbeding leidt tot de heffing van het verdeelrecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in een onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF);
  • Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van de heer X, deze een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met zijn echtgenote), het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing leidt van verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en zij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).

47. Op basis van het huidige bezit van onroerend goed privé zou, overeenkomstig de voorgenomen wijziging van het huwelijkscontract, concreet het verdeelrecht van toepassing zijn op de gezinswoning te […], alsook op het appartement in de residentie […], gelegen te […].

8. De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit

48. De aanvragers plaatsen zich op geen enkele manier in een toestand die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving door implementatie van de voorgenomen verrichting (objectief element). Daarnaast verantwoorden zij waarom enkel de voorgenomen verrichting aansluit bij hun uitgangspunt en doelstellingen, en de niet-fiscale motieven voor de verrichting dominant zijn (subjectief element).

8.1. Objectief element: geen frustratie van de doelstellingen van de fiscale wetgeving

49. De aanvragers verzoeken de bevoegde entiteit te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen.

50. De voorgenomen wijziging van het huwelijkscontract frustreert geenszins de fictiebepalingen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF.

8.1.1. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2. VCF

51. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het optionele verblijvingsbeding en/of optionele toekenningsbeding zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). In casu is er, zoals hoger uiteengezet, sprake van een voordeel dat louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking. Het huwelijksvoordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

52. De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Zoal hoger vermeld kunnen ze de gewenste doelstellingen niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen en/of de eigen goederen van de heer X in de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, bovendien eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten evenmin niet wensen. Verder zouden de voordelen die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico totaal wensen uit te schakelen, zoals de civiele wet hun dat toelaat.

8.1.2. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

53. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot een schenking onder een opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld door het overlijden van de eerste echtgenoot. Een verblijvings- en toekenningsbeding is zoals vermeld een huwelijksvoordeel en geen schenking.

8.1.3. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.4 VCF

54. De aanvragers frustreren dit artikel niet omdat de goederen waaraan het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding worden gekoppeld niet tot een huwgemeenschap behoren, maar wel tot de eigen vermogens van de echtgenoten.

8.1.4. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.5 VCF

55. De voorgenomen verrichting frustreert verder noch artikel 2.7.1.0.5 VCF omdat het verblijvings- en toekenningsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een schenking.

8.1.5. Geen frustratie van artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF

56. Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding betreffen huwelijksvoordelen en geen schenkingen, waardoor artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF evenmin worden gefrustreerd door de voorgenomen verrichtingen.

8.2. Subjectief element: de verrichtingen zijn ingegeven door niet-fiscale motieven

57. Uit wat voorafgaat blijkt reeds dat de aanvragers de wijziging huwelijkscontract wensen door te voeren omwille van niet-fiscale motieven.

58. De aanvragers zijn in 1990 gehuwd onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen. Zij hebben ervoor geopteerd om een huwelijkscontract op te maken dat een bescherming bevat van het vermogen dat de echtgenoten als eigen beschouwen, alsook van hun rechten om dit vermogen op autonome wijze te beheren en te besturen. Voor de heer X betreft het onder meer het aandelenvermogen van de vennootschapsgroep C (ondernemingsnummer […]) en van de inkomsten die eruit voortkomen. Voor mevrouw Y betreft het onder meer het aandelenvermogen van de vennootschapsgroep D (omvattende de holdingvennootschap E (ondernemingsnummer […]) en onder meer de dochtervennootschappen F (doe-het-zelf zaak, gereedschappen; […]) en G (elektro motoren), en van de inkomsten die eruit voortkomen. Voor beide echtgenoten geldt dat de familiale onderneming(en) familievermogen is dat werd overgedragen door de vorige generatie. Elk van beide echtgenoten heeft zijn/haar eigen familiale onderneming in de loop der jaren verder uitgebouwd.

59. Zij wensen nog steeds hun stelsel van scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie (het eigen vermogen op autonome wijze te beheren en te besturen), betere afscherming van de eigen familievermogens (vennootschapsgroepen) in geval van echtscheiding en omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers. Zij wensen deze regeling te behouden en bovendien invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar indien één van hun zou komen te overlijden.

60. De echtgenoten hebben reeds schenkingen gedaan aan de beide kinderen. Zoon A is beroepshalve actief voor de vennootschapsgroep C. Zoon B is beroepshalve actief voor de vennootschapsgroep D en heeft in dit kader in 2021 de holdingvennootschap E opgericht, waarin hij thans evenwel nog slechts een minderheidsparticipatie heeft. Ingevolge inbrengen in natura in E door mevrouw Y (van werkvennootschappen) bezit zij thans de meerderheid van de aandelen van E. De aandelen van de vennootschapsgroepen C en E (D) vormen in waarde de belangrijkste vermogensbestanddelen van de echtgenoten en zullen in de nabije toekomst middels notariële akte, met voorbehoud van vruchtgebruik, geschonken worden aan de kinderen. Concreet zal de vennootschapsgroep C overgedragen worden door de heer X aan zoon A en de aandelen van mevrouw Y in vennootschap E aan zoon B. Deze overdrachten naar de volgende generatie zullen plaatsgrijpen met het oog op de continuïteit van de ondernemingen.

61. De door de echtgenoten gewenste bescherming van de langstlevende zal na deze schenkingen nog belangrijker worden. Immers, mocht één van beide echtgenoten onverwacht (bijvoorbeeld accidenteel) overlijden, dan komt de levensstandaard van de langstlevende in het gedrang gezien onder meer de statistische levensverwachting van de andere echtgenoot op dat ogenblik. Met het oog op het behoud van het comfort en de huidige levensstandaard dienen de overige vermogensbestanddelen die de echtgenoten in onverdeeldheid bezitten, alsook de vermogensbestanddelen die de heer X niet in onverdeeldheid bezit, dan ook in volle eigendom toe te komen aan de langstlevende.

62. Ingevolge de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.

63. Met betrekking tot onverdeeldheden laat de civiele wet nu immers toe dat daaraan een verblijvingsbeding wordt gekoppeld, waardoor deze onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de modaliteiten zoals voorzien in het huwelijkscontract, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen. Hetzelfde geldt voor de niet-onverdeelde goederen op grond van een optioneel toekenningsbeding.

64. Bovenstaande overwegingen en wensen kunnen enkel worden gerealiseerd door de toevoeging in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten van een verblijvings- en een toekenningsbeding voor de eigen goederen van de heer X met optie.

65. Het verblijvingsbeding slaat immers op onverdeelde goederen waarvan de echtgenoten door de gezamenlijke verkrijging ervan reeds bevestigen dat het om goederen gaat met een gezinsbestemming die niet hoort te eindigen bij overlijden van een van de echtgenoten (thans onder meer de gezinswoning en het tweede verblijf). Deze onverdeelde goederen moeten daarom onmiddellijk integraal in volle eigendom aan de langstlevende toekomen, tenzij deze op dat ogenblik anders zou beslissen.

66. Het toekenningsbeding slaat daarentegen op de eigen goederen van de heer X, omvattende (naast de aandelen C die binnenkort zullen worden geschonken) roerende waarden (bv. effectenrekeningen). De echtgenoten willen dat mevrouw Y deze, in geval van een eerder overlijden van de heer X, evenzeer onmiddellijk en integraal in volle eigendom als langstlevende kan verwerven ter bescherming van de financiële onafhankelijkheid.

67. Een verblijvingsbeding en toekenningsbeding hebben geen onmiddellijke eigendomsoverdracht tot gevolg en laten het recht van de echtgenoten om hun goederen autonoom te beheren en te besturen bij leven onverlet. Zoals hoger vermeld sluit dit aan bij de wensen van de echtgenoten.

68. De gecombineerde werking van het verblijvings- en het toekenningsbeding creëert voor de langstlevende een comfortabele feitelijke en juridische positie. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding, treedt de langstlevende immers met uitwerking vanaf het overlijden in het bezit van de goederen.

69. In casu worden de bedingen optioneel geformuleerd. Door het optioneel karakter verkrijgt de langstlevende echtgenoot in de voorgenomen regeling de beoordelingsvrijheid in hoeverre hij/zij bij het eerste overlijden wel of niet nood heeft aan de regeling in het huwelijkscontract die moet toelaten hem/haar verzorgd achter te laten na het eerder overlijden van de andere echtgenoot. Deze beslissing zal kunnen worden genomen in acht nemende de situatie op dat ogenblik, zoals onder meer de leeftijd van de langstlevende, de financiële situatie en de relatie met de kinderen. De echtgenoten wensen dat de langstlevende, al naargelang zijn of haar keuze, ruim en vrij over de goederen kan beschikken.[12] Bij gebrek aan andersluidende keuze zullen de goederen automatisch integraal toekomen aan de langstlevende.

70. In het licht van de regeling van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden bedingen de partijen ook dat de langstlevende echtgenoot er tevens zal toe gehouden zijn om in de op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden echtgenoot die verband houden met de toebedeelde en/of toegekende goederen proportioneel bij te dragen.

71. De door de echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken: noch door wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking. Een testament, een schenking en een contractuele erfstelling buiten huwelijkscontract zouden ook eenzijdig kunnen herroepen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Noch het optioneel verblijvingsbeding, noch het optioneel toekenningsbeding kunnen eenzijdig worden gewijzigd of herroepen.

72. Een schenking tussen echtgenoten zou weliswaar onherroepelijk kunnen worden bedongen, door opname ervan in de huwelijksovereenkomst. Maar dit zou een onmiddellijke overdracht van vermogen van de echtgenoot-schenker teweegbrengen wat veel verder reikt dan wat de echtgenoten wensen. Het is niet de bedoeling om tussen echtgenoten een overdracht bij leven tot stand te brengen.

73. Een erfrechtelijke verkrijging (testament, contractuele erfstelling) wordt bovendien op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de goederen die het voorwerp zullen zijn van het verblijvingsbeding en toekenningsbeding, in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen tenzij de langstlevende in die zin zou beslissen op dat ogenblik.

74. Door een verblijvings- en toekenningsbeding kunnen de echtgenoten ook een eventuele erfrechtelijke inkorting door de kinderen zoveel mogelijk vermijden. De voordelen die ze mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds moeten worden opgenomen in de rekenboedel (art. 4.153 BW) en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. De mate waarin ze als volkomen huwelijksvoordelen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel is veel ruimer. Zolang en voor zover de maxima plafonds van art. 2.3.57 BW niet zijn bereikt, is er immers geen sprake van een opname in de rekenboedel, noch aanrekening op het beschikbaar deel, en dus evenmin van inkortbaarheid.

75. De aanstaande echtgenoten hebben twee gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel en bijgevolg de inkorting niet zullen kunnen vragen voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders mekaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, en anderzijds, de helft van de niet-aanwinsten.

76. Ook met een gemeenschapsstelsel, een beperkte gemeenschap of toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) kunnen de gewenste doelstellingen niet worden bereikt, omdat de werking van een gemeenschap(sstelsel) en een onmiddellijke eigendomsoverdracht tussen echtgenoten niet aansluit bij de wensen en noden van de echtgenoten (zie hoger). Om die redenen zijn zij ook van in het begin gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen.

77. Een finaal verrekenbeding sluit evenmin aan bij de wensen van de echtgenoten. Voor de werking van een verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van de verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van een verblijvingsbeding en van een toekenningsbeding zijn alle voormelde stappen niet nodig, en treedt de langstlevende echtgenoot vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde en eigen goederen, die hem/haar in natura verblijven (behoudens andersluidende keuze). Dit resulteert voor de langstlevende echtgenoot op civielrechtelijk vlak in een veel comfortabelere positie dan bij een verrekenbeding.

78. Het facultatief verblijvings- en toekenningsbeding dat de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laat hen dus toe om de langstlevende echtgenoot te voorzien in het nodige comfort en dezelfde levensstandaard als tijdens het huwelijk, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft.

79. Gelet op het bovenstaande blijkt dat de aanvragers het optioneel verblijvings- en toekenningsbeding niet in hun huwelijksovereenkomst wensen in te voegen op grond van fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag, die zij aan het besluitvormingsorgaan voorleggen en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

Besluit

80. Gelet op het voorgaande vragen wij de bevoegde entiteit onderhavig verzoek ontvankelijk te willen verklaren, en bij wijze van voorafgaande beslissing te willen bevestigen dat:

  • de voorgenomen wijzigingen aan de huwelijksovereenkomst niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
  • de voorgenomen verrichtingen geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF;

het besluit van de bevoegde entiteit geldig blijft tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF en gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag.

IV. Beslissing

81. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

82. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

83. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500

TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

84. De voorgenomen wijziging van huwelijkscontract (met behoud van het stelsel van zuivere scheiding van goederen) en meer bepaald de toevoeging aan dit stelsel van scheiding van goederen van een facultatief verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en van een facultatief toekenningsbeding voor de eigen goederen van de heer X die niet in onverdeeldheid zijn.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

85. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.

86. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van het (optioneel) verblijvingsbeding van onverdeelde goederen en het (optioneel) toekenningsbeding van niet onverdeelde goederen, die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.

87. In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

88. Fiscaal betekent dit dat de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

89. In de mate dat de toebedeling ingevolge het (optioneel) verblijvingsbeding en de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

90. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

91. De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

92. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

93. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

94. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

95. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

96. De optionele toebedeling van de onverdeelde goederen en de optionele toekenning van de eigen goederen van de heer X die niet in onverdeeldheid zijn, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

97. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

98. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

99. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

100. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

101. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

102. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

3. Onderzoek van de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

103. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

104. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

105. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling van onverdeelde roerende goederen en de toekenning van niet onverdeelde roerende goederen is noch verkooprecht, noch verdeelrecht verschuldigd;
  • op de toebedeling van de onverdeelde onroerende goederen, zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van art. 2.9.1.0.7 VCF;
  • op de toekenning van de niet onverdeelde onroerende goederen zal het verkooprecht verschuldigd zijn.

4. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

106. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

107. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

108. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

109. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

110. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris [...] op xx.xx.1990.

De aanvragers nemen zich voor hun huwelijksovereenkomst te wijzigen.

Zij wensen, in het kader van de evoluerende verzorgingsgedachte tussen echtgenoten, enerzijds een facultatief verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en anderzijds een facultatief toekenningsbeding voor de eigen goederen van de heer X die niet in onverdeeldheid zijn toe te voegen aan hun huwelijksovereenkomst.

111. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

112. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst d.d. 4 april 1990 is gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Het ontwerp van wijziging huwelijkscontract is gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Cass. 24 maart 2017, www.cass.be.; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 109.

[4] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[5] H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.

[6] Bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie dd. 9 juli 1931.

[7] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[8] Bevestigd in onder meer VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[9] Bevestigd in onder meer VB 22046 van 10 oktober 2022, VB 22042 van 12 september 2022, VB 22026 van 29 augustus 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 22018 van 9 mei 2022, VB 21018 van 15 maart 2021. ; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.

[10] Bevestigd onder meer in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[11] Bevestigd onder meer in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.

[12] H. CASMAN en A.L. VERBEKE, “De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het toebedelingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten”, Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5 en H. CASMAN en A.L. VERBEKE, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15