Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22065 - Verkrijging van onroerend goed door een vennoot van een vennootschap Vlaamse Belastingdienst

VB 22065 - Verkrijging van onroerend goed door een vennoot van een vennootschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
22065
Datum beslissing
27 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.1.0.4. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat het in casu mogelijk is om de hierna vermelde onttrekking te verrichten onder de vorm van het vast recht. Omwille van het feit dat het onroerend goed:

  • aangekocht is door de oprichter van de vennootschap tijdens haar mandaat in de vennootschap;
  • heden onttrokken wordt door de erfgenamen van de toenmalige bestuurder na het verkrijgen van de aandelen ten gevolge van een schenking.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heer […], te […], namens:

Vennootschap A, […] met ondernemingsnummer […].

Bestuurders:

Mevrouw X, […] (nationaal nummer […]);

Mevrouw Y, […] (nationaal nummer […]).

Aandeelhouders:

Mevrouw X, […] (nationaal nummer […]), bezit 50% van de aandelen;

Mevrouw Y, […] (nationaal nummer […]), bezit 50% van de aandelen.

De vennootschap werd opgericht op xx.xx.2007 door mevrouw Z die bij oprichting een kapitaal heeft ingebracht en volstort ten belope van 18.600 euro. Mevrouw Z was de enige aandeelhouder van de vennootschap en bezat 100% van de aandelen van de vennootschap.

De vennootschap A had tot doel: het uitoefenen van het beroep van advocaat.

3. De betrokken partijen zijn de bestuurders/aandeelhouders van de vennootschap A.

4. Het betrokken onroerend goed betreft een villa gelegen te […], genaamd […].

Op xx.xx.2015 werd vermeld onroerend goed aangekocht (zie de aankoopakte als bijlage 1 bij de aanvraag).

De aankoop werd verricht voor 99% door de vennootschap A en anderzijds voor 1% door mevrouw Z in persoonlijke naam. Het onroerend goed werd aangekocht voor een prijs van 400.000,00 euro en was onderhevig aan registratierechten bij de aankoop.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Na de aankoop werd het onder punt 4 vermelde onroerend goed grondig gerenoveerd waardoor de totale investeringswaarde per xx.xx.2022 gestegen is naar 1.052.912,59 euro. Het pand heeft op xx.xx.2022 nog een boekwaarde in de vennootschap ten belope van 763.538,06 euro.

Op xx.xx.2021 werd er een nieuwe waardering opgemaakt naar aanleiding van de schenking van de vennootschap aan haar zussen. Mevrouw Z was op dat ogenblik ongeneeslijk ziek. Het onroerend goed werd op dat ogenblik (xx.xx.2021) geschat op 800.000,00 euro.

Als bijlage 2 bij de aanvraag is de waardebepaling die op dat ogenblik werd opgemaakt door een onafhankelijke immo-makelaar gevoegd.

Op xx.xx.2021 is mevrouw Z helaas komen te overlijden en kwam er een einde aan haar mandaat in de vennootschap. Op xx.xx.2021 werden de aandelen geschonken aan door mevrouw Z aan haar twee zussen, zijnde mevrouw Y en mevrouw X.

Op xx.xx.2022 werd de akte van schenking van de aandelen (100) van de besloten vennootschap A aan de twee zussen van mevrouw Z bezorgd.

  • Heden zijn de zussen X en Y aandeelhouder van de vennootschap en wordt er overwogen om de vennootschap te vereffenen. Echter hiertoe zou het onroerend goed gelegen te […] verdeeld worden aan de vennootschap en overgaan naar de zussen onder de vorm van het vast recht. De zussen bezitten elk 50% van de aandelen en zouden gelijke mate het onroerend goed verkregen bij de onttrekking en vereffening van de vennootschap in één akte.

III. Motivering van de aanvraag

6. Wettelijke bepalingen en/of reglementaire bepalingen:

6.1. artikel 2.9.1.0.4 van VCF

In het artikel 2.9.1.0.4 wordt er verwezen naar het feit dat de transactie kan plaatsvinden mits toepassing van het vast verkooprecht van 50,00 € mits aan enkele voorwaarden voldaan is.

Eerst en vooral dient het onroerend goed aangekocht te zijn geweest door de persoon die de oprichting van de vennootschap heeft gedaan. Deze voorwaarde is in dit dossier voldaan. Het onroerend goed werd op 26 maart 2015 aangekocht door mevrouw Z (1%) en door de vennootschap A. Mevrouw Z was op dat ogenblik enige aandeelhouder en bestuurder was van de Besloten Vennootschap en ook oprichter was van de vennootschap.

Een tweede voorwaarde is dat het onroerend goed dat door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen werd doorstroomt naar de vennoot die deel uitmaakte van de vennootschap op het moment van de verkrijging. Op zijn minst dient deze persoon een erfgenaam te zijn van de toenmalige vennoot.

Aan deze tweede voorwaarde is eveneens voldaan gelet op het feit dat beide aandeelhouders op vandaag de zussen zijn van mevrouw Z en dus ook de wettige erfgenamen zijn.

6.2. Voorafgaande beslissing nr. 16003 dd. 22 februari 2016

Er situeert zich een verschil in het feit dat in onze casus een schenking heeft plaatsgevonden voor het overlijden en in deze voorafgaande beslissing ging het om een erfenis.

6.3. Voorafgaande beslissing nr. 2016.309 dd. 23 augustus 2016

Dit is een zeer gelijklopende situatie waarbij het vast recht van toepassing is. Echter is hier ook weer sprake van een erfenis en niet van een voorafgaandelijke schenking aan de erfgenamen.

7. Conclusie

Wij zijn de mening toebedeeld dat het in casu mogelijk is om de onttrekking te verrichten onder de vorm van het vast recht. Omwille van het feit dat het onroerend goed:

  • Aangekocht is door de oprichter van de vennootschap tijdens haar mandaat in de vennootschap.
  • Heden onttrokken wordt door de erfgenamen van de toenmalige bestuurder na het verkrijgen van de aandelen ten gevolge van een schenking.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

8. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

9. Artikel 2.9.1.0.4 VCF stelt:

“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.

De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om :

1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;

2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.

In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”.

10. Voor de toepassing van het tweede lid van artikel 2.9.1.0.4 VCF is vereist dat de erfgenaam-verkrijger de participatie van de overledene geheel of gedeeltelijk door erfenis heeft verkregen [1].

Heeft de vennoot zijn participatie tijdens zijn leven weggeschonken, dan is het voordeel van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, VCF op de begiftigde niet toepasselijk, zelfs wanneer de vennoot-inbrenger bij de vereffening van de vennootschap reeds overleden is en de persoon waaraan hij zijn participatie voordien had weggeschonken, als enige erfgenaam nalaat.

11. Omdat de toebedeling van het onroerend goed plaatsvindt ingevolge de vereffening van de vennootschap vindt het derde lid van artikel 2.9.1.0.4 VCF toepassing en gebeurt de heffing van de registratiebelasting niet op het ogenblik van de verkrijging van de onroerende goederen door de vennoten maar slechts op een later tijdstip, nl. het ogenblik waarop de onroerende goederen daadwerkelijk aan een of meer vennoten wordt toebedeeld.

12. De algemene toepassingsvoorwaarden voor de wachtregeling van art. 2.9.1.0.4, derde lid, VCF zijn:

12.1. De vereffening van de vennootschap moet gebeuren overeenkomstig boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen.

12.2. Het onroerend goed moet worden verkregen door alle vennoten samen ten gevolge van de vereffening van de vennootschap

12.3. Het onroerend goed moet worden verkregen door alle vennoten naar verhouding van hun participatie in de vennootschap

12.4. Het onroerend goed moet worden verkregen ingevolge een rechtsfeit, door de loutere afsluiting van de vereffening, zonder enige tegenprestatie, d.i. “zuiver en eenvoudig”.

13. In geval is voldaan aan de voorwaarden voor de wachtregeling (artikel 2.9.1.0.4, derde lid VCF), zoals omschreven in punt 12.1 t.e.m. 12.4, zal deze van toepassing zijn indien wordt overgegaan tot een vereffening van de vennootschap. De registratiebelasting vermeld in het eerste lid van artikel 2.9.1.0.4, nl. het verkooprecht, zal geheven worden bij latere toebedeling aan één van de zussen-erfgenamen.

Voetnoten

[1] Besliss. 17 mei 1960, Rep. RJ, R 129/01-02; T. Not., 1961, 110; Rec. gén. enr. not., 1959, nr. 20.072, nr. 56.