Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 19037 - Globale erfovereenkomst (inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking – uitonverdeeldheidtreding) Vlaamse Belastingdienst

VB 19037 - Globale erfovereenkomst (inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking – uitonverdeeldheidtreding)

Voorafgaande beslissing
Nummer
19037
Datum beslissing
19 augustus 2019
Publicatiedatum
19 november 2019

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de volgende verrichtingen niet worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF:

1.1. De schenking van de blote eigendom van de gezinswoning vanuit de huwgemeenschap nadat de gezinswoning meer dan 12 jaar geleden werd ingebracht vanuit het eigen vermogen van de heer X;

1.2. De uit onverdeeldheidtreding door beide kinderen met betrekking tot de schenkingen die zij hebben ontvangen vanwege de aanvragers, m.n. enerzijds met betrekking tot de delen van de maatschap A en de aandelen van vennootschap C en anderzijds met betrekking tot de gezinswoning;

Bovendien wensen de aanvragers de bevestiging dat de schenking van het onroerend goed aan beide kinderen geen frustratie is van het artikel 2.8.4.1.1. VCF.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door mevrouw […] en mevrouw […] te […], namens:

2.1. De heer X, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1939, rijksregisternummer: […], en zijn echtgenote;

2.2. Mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1946, rijksregisternummer: […], samenwonende te […].

3. De betrokkene partijen zijn de kinderen van de echtgenoten X-Y, namelijk:

3.1. Mevrouw kind 2, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1976, rijksregisternummer […], wonende te […]; en

3.2. De heer kind 1, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1971, rijksregisternummer […], wonende te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De aanvragers wensen een globale erfovereenkomst af te sluiten met hun beide kinderen. In deze globale erfovereenkomst wensen zij de gezinswoning, op xx.xx.2007 door de heer X ingebracht in de huwgemeenschap, alsnu vanuit de huwgemeenschap in blote eigendom te schenken aan hun beide kinderen in onverdeeldheid. Na deze schenking wensen de kinderen uitonverdeeldheid te treden met betrekking tot dit onroerend goed en met betrekking tot de goederen die in het verleden reeds aan hen werden geschonken.

5. Doelstelling en omschrijving van de voorgenomen verrichting:

5.1. De heer en mevouw X-Y zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met gemeenschap van aanwinsten. Het huwelijkscontract van partijen werd tweemaal gewijzigd, met behoud van stelsel, waarbij de laatste wijziging heeft plaatsgevonden op xx.xx.2011.

5.2. Op xx.xx.2007 is de heer X overgegaan tot de inbreng van de gezinswoning vanuit zijn eigen vermogen in de huwgemeenschap.

5.3. In het verleden zijn de aanvragers eveneens reeds overgegaan tot de overdracht van hun familiale vennootschap aan hun beide kinderen, kind 1 en kind 2, in onverdeeldheid. Deze overdracht heeft plaatsgevonden door de oprichting van de maatschap A op xx.xx.2011, waarin de aanvragers de aandelen van de vennootschap B hebben ingebracht.

Op diezelfde dag zijn de echtgenoten X-Y overgegaan tot de schenking van de blote eigendom aan kind 1 en kind 2 in onverdeeldheid van enerzijds de delen van de maatschap A en anderzijds de aandelen van vennootschap C.

5.4. Op heden wenst de familie over te gaan tot de uitwerking van een familiale regeling, waarbij kind 1 alleen blote eigenaar wordt van de delen van de maatschap A en de aandelen van vennootschap C.

Dit omwille van het feit dat kind 1 reeds jaren tewerkgesteld is in de vennootschap B en hij bijgevolg ook de meerwaarde in de vennootschap gecreëerd heeft, terwijl kind 2 op heden niet langer actief is binnen de vennootschap en zij ook heeft laten blijken in de toekomst geen functie binnen de vennootschap meer te willen uitoefenen.

5.5. Teneinde kind 1 en kind 2 op gelijke wijze te behandelen en het risico op ongelijke behandeling zoveel als mogelijk uit te sluiten, wensen de aanvragers samen met hun kinderen over te gaan tot de ondertekening van een globale

erfovereenkomst.

5.6. In deze globale erfovereenkomst zouden de aanvragers eerst overgaan tot een bijkomende schenking aan hun kinderen in onverdeeldheid, met name de schenking van de blote eigendom van de gezinswoning van de aanvragers, gelegen te […].

Zo hebben kind 1 en kind 2 gelijke rechten in beide goederen, met name zowel in de delen van de maatschap en de aandelen van vennootschap C als in de gezinswoning.

5.7. Nadien zouden kind 1 en kind 2 uitonverdeeldheid treden, waarbij de blote eigendom van de delen van de maatschap en de aandelen van vennootschap C aan kind 1 worden toegewezen en de blote eigendom van de gezinswoning aan kind 2.

Op die manier wordt er tussen kind 1 en kind 2 een subjectief evenwicht bereikt waarin zij zich beiden kunnen vinden en zonder dat er enig risico verbonden is aan deze familiale regeling.

5.8. lmmers, indien de aanvragers de blote eigendom van de gezinswoning alleen aan kind 2 zouden schenken, bestaat het risico dat zij nadien niet meer uit onverdeeldheid wil treden met haar broer kind 1.

Dit zou het beoogde evenwicht tussen beide kinderen onderuit halen, hetgeen de aanvragers op elke manier willen vermijden.

5.9. In het kader van bovenvermelde doelstelling wensen de aanvragers dan ook de bevestiging dat de Vlaamse Belastingdienst volgende verrichtingen niet gaat beschouwen als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF:

  • De schenking van de blote eigendom van de gezinswoning vanuit de huwgemeenschap nadat de gezinswoning meer dan 12 jaar geleden werd ingebracht vanuit het eigen vermogen van de heer X;
  • De uit onverdeeldheidtreding door beide kinderen met betrekking tot de schenkingen die zij hebben ontvangen vanwege de aanvragers, m.n. enerzijds met betrekking tot de delen van de maatschap A en de aandelen van vennootschap C en anderzijds met betrekking tot de gezinswoning.

Bovendien wensen de aanvragers bevestigd te zien dat de schenking van het onroerend goed aan beide kinderen geen frustratie is van het artikel 2.8.4.1.1. VCF.

III. Motivering van de aanvraag

6. lnzake de schenking van een ingebracht onroerend goed uit de huwgemeenschap

6.1. De inbreng van de gezinswoning vanuit het eigen vermogen van X in het gemeenschappelijk vermogen heeft plaatsgevonden op xx.xx.2007. Deze inbreng was destijds ingegeven door het feit dat het onroerend goed diende als gezinswoning van partijen, waarbij de aanvragers aan iedere echtgeno(o)t(e) dezelfde rechten met betrekking tot dit onroerend goed wouden toekennen. De gezinswoning werd geenszins ingebracht met het oog op een latere schenking hiervan aan de kinderen. Dit blijkt ook uit de lange tijdspanne die verstreken is sinds de inbreng van het onroerend goed in de huwgemeenschap.

6.2. Bovendien werd de gezinswoning reeds ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen vóór de inwerkingtreding van de nieuwe antimisbruikbepaling van 01.06.2012.

6.3. In het eerdere standpunt van VLABEL met nummer 16061 dd. 21.12.2016 werd reeds bevestigd dat een periode van zes jaar tussen de inbreng van het goed in de huwgemeenschap en de schenking ervan door de echtgenoten voldoende is om het niet te kwalificeren als "een korte tijdspanne". Daarnaast werd in hetzelfde standpunt door VLABEL bevestigd dat de nieuwe antimisbruikbepaling niet van toepassing is op rechtshandelingen die vóór de inwerkingtreding ervan hebben plaatsgevonden.

6.4. Bijgevolg kan de inbreng van de gezinswoning in de huwgemeenschap, op heden gevolgd door de schenking ervan aan de kinderen, dan ook niet worden beschouwd als fiscaal misbruik. Deze rechtshandeling is immers ingegeven door niet-fiscale motieven.

7. Inzake de uitonverdeeldheidtreding door de kinderen

7.1. ln casu zal er in de globale erfovereenkomst, na de schenking van de blote eigendom van de gezinswoning aan de kinderen in onverdeeldheid, worden overgegaan tot een uitonverdeeldheidtreding door kind 1 en kind 2 met betrekking tot alle gedane schenkingen (waaronder ook de reeds geschonken delen van de maatschap en de aandelen van vennootschap C).

7.2. Deze rechtshandeling is ingegeven door het feit dat het gezin een familiale regeling wil uitwerken, waarbij kind 1 en kind 2 zoveel als mogelijk op een evenwichtige en correcte wijze worden behandeld.

7.3. Daar kind 1 de voorbije jaren in de vennootschap B heeft gewerkt, heeft hij er voor gezorgd dat de vennootschap intussen een meerwaarde heeft gerealiseerd. Dit terwijl de dochter kind 2 niet langer actief is binnen de vennootschap.

7.4. Bijgevolg wenst de familie dat de aandelen van de vennootschap toekomen aan kind 1, waardoor de aanvragers een bijkomende schenking willen uitvoeren in het voordeel van kind 2, met name de blote eigendom van de gezinswoning.

7.5. Indien de aanvragers de blote eigendom van de gezinswoning evenwel enkel zouden schenken aan kind 2, bestaat het risico dat kind 2 nadien niet meer uit onverdeeldheid wil treden met betrekking tot de delen van de maatschap en de aandelen van vennootschap C. In dat geval zou het beoogde evenwicht tussen de kinderen geenszins bereikt worden.

7.6. Daar de aanvragers dit risico niet willen nemen, wensen zij de blote eigendom van de gezinswoning opnieuw in onverdeeldheid aan beide kinderen te schenken, naar analogie met de schenking van de delen van de maatschap en de aandelen van vennootschap C.

7.7. Het is nadien aan kind 1 en kind 2 om beide schenkingen te verdelen door middel van een uitonverdeeldheidtreding.

Op deze manier hebben alle partijen de nodige zekerheid dat er een subjectief evenwicht zal worden gecreëerd tussen de beide kinderen en dat de familiale regeling uitwerking zal krijgen zoals de aanvragers dit wensen, zonder dat deze regeling bij hun overlijden nog zou kunnen worden aangevochten.

7.8. Dat uit bovenstaande elementen dan ook afdoende blijkt dat de voorgestelde regeling niet hoofdzakelijk is ingegeven door fiscale overwegingen, waardoor er geen sprake is van fiscaal misbruik.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

8. M.b.t. de inbreng in de huwgemeenschap gevolg door een schenking

8.1. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke onstructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

8.2. Gelet op de chronologie van de verrichtingen en op de aangehaalde motivering blijkt dat er geen sprake is van eenheid van opzet. Bijgevolg worden de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF niet gefrustreerd en zal op de voorgenomen verrichting de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast.

8.3. Bovendien dateert de inbreng van de gezinswoning in het gemeenschappelijk vermogen van vóór de inwerkingtreding van de antimisbruikbepaling op het privévermogen op 1 juni 2012, zodat de antimisbruikbepaling van artikel 18 § 2 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten overgenomen door artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing kan zijn.

9. M.b.t. de uitonverdeeldheidtreding

9.1. De opeenvolgende schenking in onverdeeldheid door de ouders aan alle kinderen samen gevolgd door een uitonverdeeldheidtreding door de kinderen zonder tussenkomst van de ouders is de rechtsfiguur die beter bekend is als “de dubbele akte”.

9.2. Deze rechtsfiguur die vooral wordt gebruikt voor erfrechtelijke doeleinden (de vordering tot inkorting vermijden/betwisting wegens benadeling) bij overlijden van de ouders wordt fiscaal gehonoreerd en doorgaans niet als fiscaal misbruik beschouwd.

9.3. Bovendien liggen er andere dan fiscale motieven aan de grondslag van de opeenvolgende rechtshandeling (schenking/uitonverdeeldheidtreding), m.n. de gelijkberechtiging van de kinderen en zijn de partijen bij de opeenvolgende rechtshandelingen verschillend (de uitonverdeeldheidtreding gebeurt zonder tussenkomst van de ouders). Er is dus geen sprake van eenheid van opzet.


Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.