Gedaan met laden. U bevindt zich op: Familiale vennootschap - vrijstelling schenkbelasting - voorwaarde tot behoud kapitaal - berekeningswijze van bijkomend te belasten actief bij een kapitaalvermindering Vlaamse Belastingdienst

Familiale vennootschap - vrijstelling schenkbelasting - voorwaarde tot behoud kapitaal - berekeningswijze van bijkomend te belasten actief bij een kapitaalvermindering

Rechtspraak
Rolnummer
2022/AR/318, 2022/AR/319, 2022/AR/320 2022/AR/514, 2022/AR/515, 2022/AR/595, 2022/AR/596 en 2022/AR/601
Datum beslissing
27 juni 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Voorlopig

Beschrijving

Datum uitspraak

6 juni 2023

27 juni 2023

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.6.0.3, §1, 1e lid, 2° VCF
  • art. 2.8.6.0.6, §2 VCF
  • art. 2.8.6.0.7, §§ 1 en 2, 3e lid VCF

Samenvatting

Inzake de materie van de familiale vennootschappen werd er op 6 juni door het Hof van Beroep te Gent een identiek arrest in drievoud uitgesproken dat negatief is voor VLABEL. Op 27 juni volgde een identiek arrest in vijfvoud, eveneens negatief voor VLABEL. Het gaat in deze acht arresten over de problematiek van de berekeningswijze bij kapitaalvermindering in het kader van de schenkbelasting bij familiale vennootschappen.

Artikel 2.8.6.0.3, §1, 1e lid, 2° VCF (huidige versie) voorziet o.a. in een vrijstelling van schenkbelasting voor de schenking van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van aandelen van een familiale vennootschap met zetel van werkelijke leiding in een van de staten van de Europese Economische Ruimte, op voorwaarde dat de aandelen van de vennootschap die op het ogenblik van de schenking onder de levenden in volle eigendom toebehoren aan de schenker en zijn familie, ten minste 50% van de stemrechten in die vennootschap vertegenwoordigen.

Artikel 2.8.6.0.6, §2 VCF koppelt evenwel voorwaarden aan het behoud van de bedoelde vrijstelling:

Zo is voormelde vrijstelling alleen behouden als o.a. de volgende voorwaarde is vervuld :

3° naargelang het geval:

  1. wanneer de familiale vennootschap een naamloze vennootschap, een Europese vennootschap of een Europese coöperatieve vennootschap is, dan wel een vennootschap met een andere rechtsvorm waarvoor het Belgische of buitenlandse recht dat haar beheerst, voorziet in een vergelijkbaar begrip: het kapitaal daalt niet door uitkeringen of terugbetalingen gedurende drie jaar vanaf de datum van de authentieke akte van schenking;

  2. wanneer de familiale vennootschap een vennootschapsvorm heeft waarvoor het Belgische of buitenlandse recht dat de vennootschap beheerst, niet voorziet in het begrip kapitaal of een vergelijkbaar begrip: het eigen vermogen daalt niet gedurende drie jaar vanaf de datum van de authentieke akte van schenking door uitkeringen of terugbetalingen tot onder het bedrag van de tot op de datum van de authentieke akte van schenking verrichte inbrengen, zoals dat blijkt uit de jaarrekening;

Indien een kapitaalvermindering wordt doorgevoerd binnen de periode van drie jaar sinds het verlijden van de akte wordt er niet voldaan aan de continuïteitsvoorwaarde (van bedoeld artikel 2.8.6.0.6,§2,3° VCF).

Het gevolg hiervan is dat de schenkbelasting evenredig verschuldigd is tegen het tarief, vermeld in artikel 2.8.4.1.1, zonder toepassing van de vrijstelling. (Cf. artikel 2.8.6.0.7, §§ 1 en 2, 3e lid VCF).

Er dient dus een aanvullende aanslag in de registratiebelasting te worden gevestigd.

De exacte berekening van de aanvullende registratiebelasting naar aanleiding van een kapitaalsvermindering maakt het voorwerp uit van een aantal geschillen.

Er bestaat dus geen discussie tussen de partijen over het feit dat er een aanvullende aanslag in de registratiebelasting gevestigd werd maar wel over de maniér waarop de registratiebelasting werd berekend.

  1. Het standpunt van VLABEL in deze geschillen is het volgende:

Krachtens artikel 2.8.3.0.1, §1 VCF wordt, voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen, een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten. De belastbare grondslag van een schenking betreft aldus de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zijnde de verkoopwaarde van de aandelen.

Wanneer artikel 2.8.6.0.7, §§ 1 en 2, 3e lid VCF verwijst naar een evenredige verschuldigdheid van de schenkbelasting aan het tarief van 3% zonder toepassing van de vrijstelling, dient deze evenredigheid vanzelfsprekend toegepast te worden op de voormelde belastbare grondslag zijnde deze vermeld in artikel 2.8.3.0.1, §1 VCF. De verkoopwaarde van de aandelen op het ogenblik van de schenking is niet hetzelfde als de omvang van een kapitaalvermindering op een ander tijdstip. Een gecombineerde lezing van de relevante decretale bepalingen leidt aldus tot de conclusie dat de evenredigheid verwijst naar de voorwaarde vermeld in artikel 2.8.6.0.6, §2, 3° VCF, zijnde de kapitaalvermindering, en dat deze evenredigheid toegepast dient te worden op de belastbare grondslag vermeld in artikel 2.8.3.0.1, §1 VCF, zijnde de verkoopwaarde van de geschonken goederen.

  1. Het standpunt van de belastingplichtigen in deze geschillen is het volgende:

De bijkomende schenkbelasting moet niet proportioneel worden berekend op de (verkoop)waarde van de geschonken aandelen maar op het bedrag van de kapitaalvermindering zelf, en dit in functie van de verhouding tussen het aantal geschonken aandelen enerzijds en de totaliteit van de aandelen waarop de kapitaalvermindering betrekking heeft anderzijds.

Het Hof van Beroep bevestigt nu in voornoemde 8 arresten de berekeningswijze van de belastingplichtigen.

Het Hof treedt de stelling van de belastingplichtige bij en oordeelt dat de belastbare grondslag voor de heffing overeenstemt met het bedrag van de waarde van de geschonken aandelen voor het gedeelte dat het bedrag van de kapitaalvermindering vertegenwoordigt in de totale waarde van alle aandelen in de vennootschap. Het Hof oordeelt dat de aanslag moet worden ontheven.

Het Hof overweegt dat de schenkbelasting, die moet worden herzien, werd geheven op de verkoopwaarde van de aandelen. Het Hof overweegt dat die verkoopwaarde hoger is dan de boekwaarde van het kapitaal dat door die aandelen vertegenwoordigd wordt. Het Hof stelt vervolgens dat de schenkbelasting evenredig verschuldigd wordt bij een kapitaalvermindering, hetgeen volgens het Hof wil zeggen dat de berekening van de schenkbelasting moet gebeuren in evenredigheid met die kapitaalvermindering. Het Hof acht het op basis van de wettekst verdedigbaar dat de schenkbelasting verschuldigd wordt door het tarief toe te passen op het nominaal bedrag van het kapitaal dat in mindering werd gebracht.

Het Hof kiest voor de interpretatie van de belastingplichtige en verwijst naar de bedoeling van de decreetgever. Bij de schending van de kapitaalbehoudsvoorwaarde voorziet de decreetgever niet in een absolute sanctie omdat het strikte kapitaalbehoud niet noodzakelijk is voor de continuïteit. Het Hof verwijst tevens naar een verklaring van de minister van Financiën die stelde dat het normaal tarief verschuldigd is op de bedragen bij een kapitaalvermindering. Het Hof leidt hieruit af dat de decreetgever de activa wou behouden maar zonder dat dit absoluut noodzakelijk is omdat het in enige mate verdedigbaar zou zijn dat men een gedeelte van het actief uit de vennootschap haalt, zonder dat dit de continuïteit in het gedrang brengt. Het Hof stelt vast dat in het voorliggende geschil de vennootschap na de kapitaalvermindering gewoon kon blijven bestaan en dat, in het licht van die vaststellingen, enkel het uithalen van het kapitaal relevant is. Het Hof neemt die verhouding in aanmerking om de verschuldigde schenkbelasting evenredig te berekenen.

Het Hof stelt dat haar interpretatie ook consequent de interpretatie van VLABEL was en verwijst naar de omzendbrieven FB/2012/1 en 2015/2 enerzijds en naar de voorafgaande beslissingen nr. 16048, 17022 en 21020 anderzijds.

Het Hof overweegt ten slotte dat de belastingplichtige niet zonder reden verwijst naar het vertrouwensbeginsel en naar het adagium in dubio contra fiscum. Het Hof meent dat de belastingplichtige ten tijde van de schenking kon uitgaan van een belastingheffing die in overeenstemming zou zijn met de interpretatie in de omzendbrief.

Het Hof overweegt tevens dat uit de beide omzendbrieven en de voorafgaande beslissingen zou blijken dat VLABEL zelf aangeeft dat de schenkbelasting zou zijn verschuldigd op het bedrag van de kapitaalvermindering en niet dat de schenkbelasting verschuldigd is voor het bedrag van het kapitaal dat wordt uitgekeerd of terugbetaald.