Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 17022 - Familiale vennootschap – Kapitaalvermindering in het kader van art. 537 WIB92 - Naleving art. 2.8.6.0.6, §2, 3°, VCF Vlaamse Belastingdienst

VB 17022 - Familiale vennootschap – Kapitaalvermindering in het kader van art. 537 WIB92 - Naleving art. 2.8.6.0.6, §2, 3°, VCF

Voorafgaande beslissing
Nummer
17022
Datum beslissing
5 juli 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.6.0.6. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvrager sterkt er toe bevestiging te krijgen dat de geplande kapitaalvermindering in het kader van art. 537 WIB92 de naleving van de voorwaarde zoals bepaald in art. 2.8.6.0.6., §2, 3° V.C.F. niet in het gedrang brengt.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door mevrouw ‘X’, namens:

  • De ‘heer’, echtgenoot van ‘mevrouw’. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen.
  • De heer is schenker in deze aanvraag, hierna genoemd ‘de schenker’.

3. De betrokken partijen/ begiftigden zijn:

3.1. De heer ‘A’, stiefzoon van de schenker, gehuwd met de heer ‘B’;

3.2. mevrouw ‘C’, dochter van de schenker;

3.3. de heer ‘D’.

4. Het geschonken goed betreft:

954 van de 955 aandelen van de ‘NV’, die worden ingebracht in een burgerlijke maatschap.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De ‘schenker’ bezit 954 aandelen en ‘mevrouw’ 1 aandeel van de vennootschap, vermeld onder punt 4. De onderneming voldoet aan de voorwaarden om overeenkomstig de Vlaamse Codex Fiscaliteit als familiale vennootschap te worden beschouwd. De aandelen zijn in handen van een familie (1), zij oefent een handelsactiviteit uit (2) en overschrijdt de economische parameters de voorbije drie jaar niet (3).

6. De ‘schenker’ wenst reeds de onderneming voor te bereiden op een overdracht naar de 3de generatie. Gezien de jonge leeftijd van zijn kinderen is het echter aangewezen enige controle te behouden. De maatschap is daarvoor het ideale instrument. De aandelen van de vennootschap worden ingebracht in een maatschap en vervolgens worden de deelbewijzen van de maatschap geschonken aan zijn drie kinderen. Deelbewijzen van een maatschap worden als fiscaal transparant beschouwd waardoor dit geen belemmering vormt om de schenking met vrijstelling van schenkbelasting te doen, overeenkomstig Omzendbrief VLABEL 2015/2, p. 13, §3:

“(…) Wanneer gewerkt wordt via een maatschap, kunnen de aandelen in een familiale maatschap tevens in aanmerking komen voor de vrijstelling of vermindering. Een maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid en heeft geen afgescheiden vermogen, zodat de deelgenoten van de maatschap samen onverdeelde eigenaars blijven van de goederen van de maatschap. Daarom wordt de maatschap als fiscaal transparant beschouwd, zodat rechtstreeks wordt gekeken naar de participaties die door de natuurlijke personen achter de maatschap worden aangehouden.”

7. Op 21 januari 2014 heeft de vennootschap gebruik gemaakt van de overgangsmaatregel ex. art. 537 WIB92, waardoor het kapitaal werd verhoogd voor een bedrag van 2.242.941,90 euro. De vennootschap plant op 22 januari 2018 een kapitaalvermindering te doen ten belope van voormeld bedrag. De schenking van de deelbewijzen zal plaatsvinden onder de last om het bedrag van 2.242.941,90 euro per 22 januari 2018 uit te keren en te storten naar de schenker. De bedoeling van deze last is er voor te zorgen dat de door de schenker aangelegde reserve niet toekomt aan zijn kinderen, maar aan hemzelf.

8. Nu stelt zich de vraag of door bovenvermelde kapitaalvermindering geen inbreuk wordt gepleegd op art. 2.8.6.0.6, §2, 3° V.C.F. Deze bepaling vereist dat het kapitaal niet wordt uitgekeerd of terugbetaald binnen de drie jaar te rekenen vanaf datum schenking.

Deze bepaling is een anti-misbruikbepaling die de bedoeling heeft om er voor te zorgen dat de schenker geen liquide middelen kan schenken aan de begiftigden zonder de evenredige schenkbelasting van 3% te betalen.

Evenwel wordt in casu de ratio legis van de bepaling niet gefrustreerd, de kapitaalvermindering zorgt namelijk niet voor een belastingvrije schenking aan de begiftigden. In tegendeel de kapitaalvermindering wordt opgelegd als een last van de schenking van de deelbewijzen waardoor het bedrag van de kapitaalvermindering toekomt aan de schenker en niet aan de begiftigde.

Volgens ons brengt de kapitaalvermindering in het kader van art. 537 WIB92 de naleving van de voorwaarde van art. 2.8.6.0.6, §2, 3° V.C.F. dan ook niet in het gedrang.

Wij vragen bevestiging dat er geen evenredig registratierecht van toepassing zal zijn bij de voornoemde kapitaalvermindering die zal plaatsvinden binnen de drie jaar na schenking.

III. Motivering van de aanvraag

9. De aanvraag wordt gemotiveerd in de zin dat de ‘schenker’ de onderneming wil voorbereiden op een overdracht aan de derde generatie. Hij wil evenwel de controle behouden.

10. Relevante wettelijke of reglementaire bepalingen:

Art.2.8.6.0.6, §2, 3° V.C.F.

“De vrijstelling, vermeld in artikel 2.8.6.0.3., §1, eerste lid, 2°, wordt alleen behouden als de volgende voorwaarden cumulatief zijn vervuld:

(…)

3° het kapitaal daalt niet door uitkeringen of terugbetalingen gedurende drie jaar vanaf de datum van de authentieke akte van schenking”

Art. 2.8.6.0.7., §1

“(…) bij niet-vervulling van de voorwaarde, vermeld in artikel 2.8.6.0.6., §2, 3° is de schenkbelasting evenredig verschuldigd tegen het tarief, vermeld in artikel 2.8.4.1.1., zonder toepassing van de vrijstelling”.

IV. Beslissing

11. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit komt het besluitvormingsorgaan tot volgende voorafgaande beslissing:

12. Met ingang van 1 oktober 2014 ging de roerende voorheffing (RV) en het tarief van de personenbelasting op liquidatieboni omhoog van 10 naar 25 %.

In het kader van een overgangsmaatregel kan de verlaagde aanslagvoet van 10% toch nog genoten worden met betrekking tot dividenden die overeenkomen met de vermindering van de belaste reserves waarbij het ontvangen bedrag in principe onmiddellijk wordt ingebracht in het kapitaal van de vennootschap en het daar gedurende een bepaalde periode behouden blijft. Die termijn bedraagt voor KMO 4 jaar, en voor andere vennootschappen 8 jaar. Deze inbreng moet in principe ten laatste plaatsvinden tijdens het laatste belastbaar tijdperk dat afsluit vóór 1 oktober 2014. Het maximale bedrag bestaat uit de “belaste reserves zoals deze ten laatste op 31 maart 2013 zijn goedgekeurd door de algemene vergadering”.

De overgangsmaatregel is terug te vinden in art. 537 WIB92 en luidt:

“In afwijking van de artikelen 171, 3°, en 269, § 1, 1°, wordt het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing vastgesteld op 10 pct. voor de dividenden die overeenkomen met de vermindering van de belaste reserves zoals deze ten laatste op 31 maart 2013 zijn goedgekeurd door de Algemene Vergadering op voorwaarde dat en in de mate dat minstens het verkregen bedrag onmiddellijk wordt opgenomen in het kapitaal en dat deze opneming plaatsvindt tijdens het laatste belastbaar tijdperk dat afsluit voor 1 oktober 2014.

De uitgekeerde dividenden die aan deze voorwaarden voldoen, komen niet in aanmerking voor de berekening van de grens als bedoeld in artikel 215, derde lid, 3°.

Wanneer de vennootschap een positief boekhoudkundig resultaat heeft behaald tijdens het belastbare tijdperk waarin een in het eerste lid bedoelde verrichting heeft plaats gehad, naar gelang het geval in 2013 of in 2014, en wanneer er door de algemene vergadering gedecreteerde dividenden zijn verleend of toegekend in de loop van minstens één van de vijf belastbare tijdperken voorafgaand aan deze verrichting, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op het positieve verschil tussen:

1° het product:

- van het boekhoudkundig resultaat van het belastbare tijdperk waarin de verrichting heeft plaatsgevonden en

- van de verhouding tussen de som van de dividenden verleend of toegekend in de loop van de vijf voorafgaande belastbare tijdperken en de som van de resultaten van deze belastbare tijdperken;

en

2° de dividenden die effectief zijn verleend of toegekend aan de aandeelhouders als winst van het belastbare tijdperk waarin de hierboven vermelde verrichting heeft plaatsgevonden.

Deze aanslag is gelijk aan 15 pct. van het verschil berekend op basis van de hierboven beschreven formule en wordt niet beschouwd als een beroepskost.

Bij een latere kapitaalvermindering wordt die geacht eerst uit de volgens dit regime ingebrachte kapitalen voort te komen.

Wanneer deze kapitaalvermindering volgens dit regime tot stand komt binnen acht jaar na de laatste inbreng in kapitaal, wordt zij in afwijking van artikel 18, eerste lid, 2°, beschouwd als een dividend. Het tarief van de personenbelasting en van de roerende voorheffing bedraagt, voor de verleende of toegekende dividenden:

1° tijdens de eerste vier jaar volgend op de inbreng, 17 pct.;

2° tijdens het vijfde en zesde jaar volgend op de inbreng, 10 pct.;

3° tijdens het zevende en achtste jaar volgend op de inbreng, 5 pct.

In afwijking van het vorige lid wordt de voormelde termijn, voor de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan, op vier jaar gebracht en het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing, bedraagt voor de verleende of toegekende dividenden:

1° tijdens de eerste twee jaar volgend op de inbreng, 17 pct.;

2° tijdens het derde jaar volgend op de inbreng, 10 pct.;

3° tijdens het vierde jaar volgend op de inbreng, 5 pct.”

13. Wanneer gewerkt wordt via een maatschap, kunnen de aandelen in een familiale vennootschap tevens in aanmerking komen voor de vrijstelling of vermindering. Een maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid en heeft geen afgescheiden vermogen, zodat de deelgenoten van de maatschap samen onverdeelde eigenaars blijven van de goederen van de maatschap. Daarom wordt de maatschap als fiscaal transparant beschouwd, zodat rechtstreeks wordt gekeken naar de participaties die door de natuurlijke personen achter de maatschap worden aangehouden.

De inbreng van de aandelen in een maatschap en de daaropvolgende schenking van de deelgerechtigdheden aan de drie kinderen, vermeld onder punt 3 belet de vrijstelling van art. 2.8.6.0.3 VCF niet.

14. Aan de schenking vermeld onder punt 13 wordt een last gekoppeld t.v.v. de schenker die erin bestaat dat een bedrag van 2.242.941,90, zijnde het bedrag van de inbreng in het kapitaal overeenkomstig art. 537 WIB92 (zie punt 16) per 22 januari 2018 uit te keren en te storten aan de schenker.

Art. 2.8.3.0.1, §1, VCF bepaalt dat voor de bepaling van de heffingsgrondslag voor de schenking geen rekening wordt gehouden met de lasten t.v.v. de schenker.

15. Het kapitaal in de familiale vennootschappen waarvan de aandelen onder de gunstmaatregel werden overgedragen dient behouden te blijven (artikelen 2.8.6.0.6, § 2, 3° en 2.8.6.0.7, § 1, 3de lid VCF). Voor deze situatie heeft de decreetgever de sanctie evenwel getemperd om te vermijden dat vennootschappen gedurende 3 jaar zouden vast zitten: indien het kapitaal toch zou dalen door uitkeringen of terugbetalingen, heeft dit niet het volledige verval van de vrijstelling of vermindering tot gevolg. In dit geval zal voor het bedrag van het kapitaal dat wordt uitgekeerd of terugbetaald het normaal tarief inzake de schenk- of erfbelasting van toepassing zijn.

16. Op 21 januari 2014 werd door de vennootschap vermeld onder punt 4 gebruik gemaakt van de overgangsmaatregel van art. 537 WIB92. Het is de bedoeling dat het kapitaal van de vennootschap wordt verminderd met eenzelfde bedrag op 22 januari 2018, zijnde na 4 jaar zoals voorzien door art. 537 WIB92. De keuze om van de overgangsmaatregel van art. 537 WIB92 gebruik te maken behoort tot de vrijheid van de schenker. Hij moet dan ook alle (fiscale) consequenties in dat verband ondergaan.

17. Indien de schenking met vrijstelling overeenkomstig art. 2.8.6.0.3 VCF plaatsvindt voor 22 januari 2018, zijnde voor de kapitaalvermindering zal art. 2.8.6.0.6, §2, 3°, VCF en art. 2.8.6.0.7, §1, derde lid, VCF toegepast worden indien de kapitaalvermindering wordt uitgevoerd voor het verstrijken van de driejarige termijn volgend op de schenking. Niets belet de schenker immers de uitkering van het kapitaal uit te stellen tot na de driejarige termijn.

Bovendien kan de schenker de deelgerechtigdheden ook schenken na 22 januari 2018.

18. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.