Gedaan met laden. U bevindt zich op: Familiale onderneming - vrijstelling schenkbelasting in schenkingsakte niet gevraagd - geen ambtshalve ontheffing - materiële vergissing Vlaamse Belastingdienst

Familiale onderneming - vrijstelling schenkbelasting in schenkingsakte niet gevraagd - geen ambtshalve ontheffing - materiële vergissing

Rechtspraak
Rolnummer
2020/AR/1235
Datum beslissing
15 maart 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.6.0.3. VCF
  • art. 3.12.3.0.1. VCF
  • art. 3.6.0.0.1. VCF

Samenvatting

Op 4 september 2015 heeft de moeder van de belastingplichtigen met een notariële akte, de blote eigendom van 14.517 aandelen van een maatschap M, geschonken aan de belastingplichtigen, ieder ten belope van de onverdeelde helft. De moeder van de belastingplichtigen had ononderbroken haar fiscale woonplaats in het Vlaamse Gewest gedurende minstens 2,5 jaar voorafgaand aan de schenking.

Overeenkomstig artikel 948 Oud B.W. werd de totale waarde van de volle eigendom van de geschonken aandelen bepaald op 14.517.000,00 euro, zijnde 1.000,00 euro per aandeel, wat volgens de verklaringen in de akte overeenkomt met de verkoopwaarde van de aandelen van de genoemde maatschap op het ogenblik van de schenking.

In de pro fisco-verklaring in de akte was op pagina 11 de volgende clausule opgenomen, onder punt c (met overname van de onderstreping uit het citaat):

Partijen verklaren door ondergetekende notaris te zijn ingelicht over de bepalingen van de artikelen 2.8.6.0.3. en 2.8.6.0.4. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit; de begiftigden verklaren thans geen aanspraak te kunnen maken op de vrijstelling van de registratierechten in de zin van artikel 2.8.6.0.3. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit, gezien de voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling van registratierechten uit voormeld artikel op heden niet vervuld zijn.

Die schenkingsakte werd geregistreerd op 8 september 2015.

Op 5 januari 2016 heeft VLABEL op naam van de belastingplichtigen aanslagen in de registratiebelasting gevestigd; De verschuldigde registratiebelasting (schenkbelasting) bedraagt telkens 3% van 7.258.500,00 euro, zijnde 217.755,00 euro.

De aanslagbiljetten werden aan de belastingplichtigen toegestuurd op 19 januari 2016. De totaal verschuldigde schenkbelasting ten belope van 435.510,00 euro werd door de notaris van de belastingplichtigen betaald op 21 januari 2016.

Op 15 december 2016 hebben de advocaten van de belastingplichtigen aan VLABEL een verzoek gericht om overeenkomstig artikel 3.6.0.0.1., eerste lid VCF, ambtshalve ontheffing te verlenen van de betaalde schenkbelasting wegens een materiële vergissing begaan bij de redactie van de schenkingsakte. De belastinglichtigen riepen in dat de maatschap M, in tegenstelling tot wat was vermeld in de pro fisco-verklaring in de schenkingsakte, wel degelijk voldoet aan de voorwaarden voor de gunstregeling, voorzien in de artikelen 2.8.6.0.3 ev. VCF, doordat B Holding bvba, waarvan de aandelen werden ingebracht in de maatschap M, voldoet aan alle materiële voorwaarden. Dat een andersluidende verklaring was opgenomen, zou het gevolg zijn van een materiële vergissing.

In zijn beslissing van 15 maart 2017 wees VLABEL het verzoek tot ambtshalve ontheffing af (na te hebben vastgesteld dat de termijn voor bezwaar verstreken was), stellende dat er geen sprake was van een materiële vergissing.

Met een verzoekschrift van 15 juni 2017 stelden de belastingplichtigen hun vordering in voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. In het vonnis van 10 december 2019 heeft de rechtbank de vordering van de belastingplichtigen ongegrond verklaard.

Tegen dat vonnis hebben de belastingplichtigen hoger beroep ingesteld.

De belastingplichtigen vragen voor het Hof van Beroep ambtshalve ontheffing omdat volgens hen, in weerwil van wat in de schenkingsakte verklaard werd, de materiële voorwaarden om van de in artikel 2.8.6.0.3 VCF bedoelde vrijstelling (bij schenking van aandelen van een familiale vennootschap) te kunnen genieten zijn vervuld. Volgens de belastingplichtigen hield de burgerlijke maatschap M 99,99 procent van de aandelen aan in B Holding bvba (namelijk 15.125 aandelen). Dat niet voldaan werd aan de in artikel 2.8.6.0.4, 2° VCF bedoelde formele voorwaarden (om de vrijstelling te vragen in de aangifte, de vrij te stellen goederen aan te duiden en de nodige documenten te bezorgen) berust volgens hen slechts op een materiële vergissing, zodat ze, op basis van artikel 3.6.0.0.1 VCF, gerechtigd zouden zijn op een ambtshalve ontheffing.

VLABEL betwist die stelling van de belastingplichtigen. Volgens VLABEL is niet voldaan aan de materiële voorwaarden om vrijstelling van de schenkbelasting voor de betreffende aandelen te genieten. Er zou geen behoorlijk bewijs zijn dat die aandelen op het moment van de schenking toebehoorden aan de maatschap omdat het aandelenregister dat daartoe wordt voorgelegd pas van 1 oktober 2016 dateert. Bovendien betwist VLABEL dat het bewijs geleverd is dat B Holding bvba een werkelijke economische activiteit had.

Hoe dan ook zou er geen sprake zijn van een materiële vergissing.

Het Hof kan slechts vaststellen dat de eerste rechter in haar oordeel moet worden bijgetreden waar ze op gemotiveerde wijze vaststelde dat de belastingplichtigen geen materiële vergissing aantonen.

Volgens de belastingplichtigen werd de materiële vergissing begaan door een medewerkster van hun notaris. Ze geven in dat verband de volgende verklaring in hun syntheseconclusie:

Het ontwerp van akte, voorbereid door [de advocaat van de belastingplichtigen[ op basis van het

tijdens voormelde vergadering besproken advies, bevatte doelbewust geen pro fisco verklaring: er werd, zoals besproken in aanwezigheid van de notaris, met name noch vermeld dat de begiftigden/belastingplichtigen wel aan de voorwaarden voor de toepassing van de gunstregeling voldeden, noch vermeld dat de begiftigden/belastingplichtigen niet aan de voorwaarden voor de toepassing van de gunstregeling voldeden, precies om, zoals voormeld, de begiftigden/belastingplichtigen toe te laten in een latere fase, na betaling van de schenkbelasting, toch nog teruggaaf hiervan te bekomen van zodra zij, conform standpunt 15060, met stavingsstukken aantoonden dat de toepassingsvoorwaarden hiertoe waren vervuld.

De belastingplichtigen zetten vervolgens uiteen dat de medewerkster van de notaris op 3 september 2015 een e-mail stuurde waarin ze melding maakte van de toevoeging aan de schenkingsakte van een kleine clausule die met de betreffende vrijstelling niets te zien heeft, maar dat blijkbaar ook de hoger vermelde pro fisco-verklaring werd toegevoegd, evenwel zonder daar de aandacht op te trekken. De belastingplichtigen stellen dat, daags nadien, bij het verlijden van de akte, de schenkingsakte niet meer luidop werd voorgelezen door de notaris zodat noch de schenkster, noch haar advocaat hebben stilgestaan bij de door de medewerkster eenzijdig toegevoegde pro fisco-verklaring.

De belastingplichtigen voegen er aan toe (met overname van de onderstreping uit het citaat):

[De notaris] was aanwezig op de vergaderingen bij [de schenkster, de moeder van de belastingplichtigen] thuis en wist bijgevolg heel goed op basis van het advies van [de advocaten van de belastingplichtigen en hun moeder] dat de toepassing van de vrijstellingsregeling zou worden gevraagd, zij het in de bezwaarfase, na de registratie en na het betalen van de schenkbelasting, omdat de voorwaarden hiertoe waren voldaan, maar alleen van zodra de vereiste bewijstukken konden worden verzameld. Daarom werd ook duidelijk afgesproken tijdens de laatste vergadering om geen fiscale clausules op te nemen. Voor de volledigheid: de eerste rechter stelt dan ook verkeerdelijk dat er geen materiële vergissing kan aanwezig zijn omdat, indien dit toch het geval zou zijn geweest, belastingplichtigen nooit spontaan en onmiddellijk, zonder enig voorbehoud, de schenkbelasting zouden hebben betaald. Zoals duidelijk blijkt uit voormelde uiteenzetting, was het effectief betalen van de schenkbelasting, wel degelijk afgesproken omdat pas in de bezwaarfase terugbetaling zou worden gevraagd met toepassing van standpunt 15060.

Notarissen maken overwegend gebruik van standaardclausules die geknipt en geplakt worden in de akten. In casu werd bij wijze van verstrooidheid/onoplettendheid/nalatigheid de verkeerde clausule door de notaris ingelast Er kan simpelweg op dat ogenblik ook door de notaris (laat staan door belastingplichtigen) nog geen sprake zijn geweest van enige juridische beoordeling over de inhoud van deze clausule.

Zoals hiervoor reeds veelvuldig uiteengezet, tijdens vergaderingen in aanwezigheid van de notaris, was immers vastgesteld dat de kwestieuze vennootschap weldegelijk zou kwalificeren voor de vrijstellingsregeling.

Dergelijke eenzijdige handelswijze van de notaris betreft manifest een door hem begane materiële vergissing en geenszins enige juridische beoordeling.

Volgens de stelling van de belastingplichtigen was het dus sowieso de bedoeling om de schenkingsakte te verlijden zonder in die akte toepassing te vragen van de betreffende vrijstelling, maar zou die aanvraag naderhand gebeuren bij wijze van bezwaar.

Het staat volgens het Hof van Beroep dus vast dat de wijze waarop de schenking werd gedaan en voor de registratie werd aangeboden, het gevolg was van een weloverwogen aanpak en strategie: omdat de nodige stukken pas na de akte (die volgens de belastingplichtigen plots dringend moest verleden worden omdat bij de moeder van de belastingplichtigen kanker zou zijn vastgesteld) zouden kunnen bijeengebracht worden, zou de akte verleden worden zonder aanvraag tot vrijstelling, zou de schenkbelasting onmiddellijk betaald worden (het geld stond klaar op de derdenrekening van de notaris) en zou de vrijstelling door middel van een bezwaarschrift worden gevraagd.

Het Hof kan slechts vaststellen dat het irrelevant is te weten of het vermelden van de pro fisco-verklaring al dan niet als een materiële vergissing kan worden beschouwd in de zin van artikel 3.6.0.0.1 VCF. Het afleggen van die concrete pro fisco-verklaring (dat geen aanspraak werd gemaakt op de vrijstelling bedoeld in van artikel 2.8.6.0.3 VCF ‘gezien de voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling van registratierechten uit voormeld artikel op heden niet vervuld zijn’ - zie hoger in het feitenrelaas) had voor de belastingplichtigen immers hetzelfde gevolg/effect als het opnemen van geen enkele verklaring in verband met de betreffende vrijstelling voor schenking van aandelen van een familiale onderneming. Net zoals het geval was met de betreffende pro fisco-verklaring (wel) opgenomen in de akte, hadden de belastingplichtigen ook indien geen dergelijke verklaring in de akte zou zijn opgenomen, na betaling van de schenkbelasting, een geldig bezwaarschrift moeten indienen.

Hadden de belastingplichtigen binnen de wettelijke termijn een bezwaarschrift ingediend waarin ze, samen met de door hen voorgelegde stukken zouden hebben aangevoerd dat de materiële voorwaarden voor het genieten van de betreffende vrijstelling vervuld zijn, dan zou die vraag ten gronde kunnen zijn beantwoord. Die mogelijkheid stond zowel open in het geval dat de akte de betreffende pro fisco-verklaring bevatte, als wanneer ze er niet in stond.

Het opnemen van de betreffende pro fisco-verklaring is dus zonder relevantie voor de vraag of er recht op ambtshalve ontheffing bestaat. Het determinerende feit is immers uitsluitend dat de belastingplichtigen nagelaten hebben om tijdig bezwaar in te dienen.

Was de door de belastingplichtigen beweerde ‘materiële vergissing’ niet begaan, dan was de schenkingsakte verleden zonder toevoeging van de betreffende pro fisco-verklaring. In dat geval hadden de belastingplichtigen, net zoals nu, een tijdig bezwaarschrift moeten indienen om hun (beweerde) rechten te kunnen vrijwaren. Het staat dus vast dat de belastingplichtigen zich niet op die ‘materiële vergissing’ kunnen beroepen om nog hun rechten te vrijwaren. Zoals de eerste rechter terecht stelde, is de procedure van artikel 3.6.0.0.1 VCF geen vangnet voor laattijdige bezwaarschriften.

Met VLABEL moet volgens het Hof van Beroep trouwens worden vastgesteld dat aan de hand van de voorliggende stukken niet met zekerheid kan worden nagegaan wat de precieze (totale) inhoud was van de documenten die met de voorgelegde e-mails tussen de notaris en het advocatenkantoor werden meegestuurd. Dat de betreffende pro fisco-verklaring werkelijk voor het eerst in de versie van de akte was opgenomen die daags voor het verlijden van de akte door de medewerkster van de notaris werd gemaild, is door het Hof niet controleerbaar.

Hoe dan ook is ook overduidelijk dat het toevoegen aan de akte van een verklaring om vrijstelling van de schenkbelasting te genieten, geen materiële vergissing is in de zin van artikel 3.6.0.0.1 VCF, al zeker niet in de omstandigheden die zich hier hebben voorgedaan. De schenkingsakte werd immers grondig door specialisten voorbereid (zelfs met een presentatie) waarbij de mogelijkheid om vrijstelling van schenkbelasting te genieten voor aandelen van een familiale onderneming expliciet overwogen werd. Zoals hoger is weergegeven, stellen de belastingplichtigen ook dat ze bewust hadden vastgelegd hoe ze de aanvraag tot vrijstelling zouden aanpakken, namelijk zonder aanvraag in de schenkingsakte, maar via bezwaar. Zelfs als het waar zou zijn - wat de belastingplichtigen in wezen niet objectief bewijzen - dat hun moeder en haar raadgevers op het moment van het verlijden van de akte er niet op gelet hadden dat het feit dat ze de aanvraag (nog) niet in die akte zelf aanvroegen nu in een uitdrukkelijke clausule was opgenomen, dan vergt een dergelijke toevoeging een weloverwogen beslissing.

Een materiële vergissing in de zin van artikel 3.6.0.0.1 VCF (zoals in de zin van 376 WIB92) is een feitelijke vergissing, begaan als gevolg van een misvatting omtrent materiële gegevens, bij ontstentenis waarvan de belasting wettelijke grondslag mist. Het Hof van Cassatie heeft dat bij herhaling gesteld (o.a. Cass. 19 december 1997, F.J.F. 1998, 219; Cass. 10 november 1997, F.J.F. 1997, 635, Cass. 26 september 1997, F.J.F. 1997, 581; Cass. 23 juni 1997, F.J.F. 1997, 455; Cass. 6 juni 1997, F.J.F. 1997, 367). Zij staat tegenover de rechtsdwaling, die een onjuiste uitlegging van de wet of de verkeerde toepassing ervan op als vaststaand erkende feiten veronderstelt (Cass. 7 januari 1969, Arr. Cass., 1969, p. 439). De vergissing kan ook uitgaan van de administratie; oorspronkelijk was de ambtshalve ontheffing wegens materiële vergissing trouwens alleen voorzien voor het geval die vergissing door de belastingambtenaar was begaan.

Bij de invulling ten gronde wordt aangenomen dat het moet gaan om een rekenfout, een schrijffout of een andere grove vergissing die het gevolg is van een onoplettendheid, van een verstrooidheid of van een onvrijwillige vergetelheid en die onafhankelijk is van de juridische beoordeling van de belasting of van de vaststelling van de belastbare basis.

Dat veronderstelt dat het invullen van verkeerde feitelijke gegevens op de aangifte niet het gevolg is van een beredeneerde, intellectuele keuze.

Het toevoegen door de betreffende clausule (waarin overigens slechts bevestigd werd wat op het moment van de schenkingsakte de bedoeling was, namelijk geen vrijstelling aanvragen en de stukken naderhand (in de bezwaartermijn) voorleggen om alsnog de vrijstelling aan te vragen) valt niet onder het begrip ‘materiële vergissing’.

In die omstandigheden kan de vraag of er al dan niet voldaan is aan de voorwaarden ten gronde om vrijstelling van schenkbelasting te genieten, niet ontmoet worden.

Het hoger beroep is ongegrond oordeelt het Hof.