Gedaan met laden. U bevindt zich op: jullie je / jullie jullie / jullie zich* Taaladviezen
jullie je / jullie jullie / jullie zich*
In de tweede persoon meervoud is zowel het bezittelijk voornaamwoord je als het bezittelijk voornaamwoord jullie mogelijk.
- Jullie hebben jullie / je boterhammen opgegeten.
- Eet allemaal jullie / je boterhammen op.
Als het bezittelijk voornaamwoord meteen volgt op het persoonlijk voornaamwoord jullie, wordt meestal je gebruikt.
- Hebben jullie je boterhammen weer vergeten?
Als een van beide voornaamwoorden met een sterke nadruk, bijvoorbeeld bij een contrast, wordt uitgesproken, kan er wel twee keer jullie staan.
- Nodigen jullie jullie ouders uit, dan vraag ik het aan de mijne.
Ook als wederkerend voornaamwoord wordt in de tweede persoon meervoud het voornaamwoord je gebruikt. De voornaamwoorden zich en jullie zijn in die context niet correct.
- Kunnen jullie je daarin vinden?
- Zullen jullie je aan de planning kunnen houden?
Alleen in zinnen met een gebiedende wijs is naast je ook jullie correct als wederkerend voornaamwoord.
- Eline en Rania, haast jullie / je nu ‘s een keer!