In zinnen zoals Ik, die nooit getrouwd ben, … en ik, die alles goed vind is de eerste persoon de correcte werkwoordsvorm. Als het betrekkelijk voornaamwoord die onderwerp van een bijzin is, komt de persoonsvorm van die bijzin in getal en persoon overeen met het antecedent. Dat is het woord of zinsdeel waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst. Met andere woorden: als een die-bijzin pal achter een persoonlijk voornaamwoord staat, gebruiken we de persoonsvorm die bij dat voornaamwoord hoort.
- Ik, die nooit getrouwd ben …
- Ik, die alles goed vind ...
- Jij, die nooit getrouwd bent …
- Jij, die alles goed vindt ...
- Hij, die nooit getrouwd is …
- Hij, die alles goed vindt ...
- Jullie, die nooit getrouwd zijn …
- Jullie, die alles goed vinden ...