We schrijven ervoor aan elkaar als het een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord.
- Hij zit ervoor. (= hij zit ergens voor, bijvoorbeeld voor de televisie)
- Ze zorgt ervoor. (= ze zorgt voor iets of iemand, bijvoorbeeld voor de kinderen)
- Hij pleit ervoor. (hij pleit voor iets of iemand, bijvoorbeeld voor vrijstelling)
Na ervoor kan ook een dat-zin of een beknopte bijzin volgen. De dat-zin of de beknopte bijzin heeft in zulke zinnen dezelfde functie als een naamwoord.
- Ze zorgt ervoor dat de noodhulpgoederen bij de slachtoffers belanden. (= ze zorgt voor iets, zoals in: ze zorgt voor de kinderen)
- Hij pleit ervoor om alle beschuldigden van verdere vervolging vrij te stellen. (= hij pleit voor iets, zoals in: hij pleit voor vrijstelling)
In andere gevallen schrijven we er voor in twee woorden. Er en voor zijn dan woorden die tot een verschillend zinsdeel behoren.
- Wie gaat er voor het eten zorgen? (voor hoort bij het eten)
- Gisteren was er voor de deelnemers aan het congres een receptie. (voor hoort bij de deelnemers)
- De aarde werd er voorgesteld als een platte schijf. (voor en stellen vormen samen het werkwoord voorstellen)
De delen van het voornaamwoordelijk bijwoord ervoor zijn ook van elkaar gescheiden als er tussen er en voor een ander zinsdeel staat. De volgorde met de gesplitste vorm is vaak gebruikelijker dan die met de ongesplitste vorm. Soms is de ongesplitste vorm uitgesloten.
- Hij zit er rustig voor / rustig ervoor.
- Ze zorgt er telkens voor / telkens ervoor dat de noodhulpgoederen bij de slachtoffers belanden.