Efficiënt en effectief hebben een verschillende betekenis als daarmee naar het bereiken van doelen verwezen wordt. Efficiënt betekent ‘doelmatig, op een manier die weinig middelen of inspanningen vergt’.
- Mijn collega kan in korte tijd veel werk verzetten en is dus heel efficiënt.
- Dat formulier is heel efficiënt, want het kan gemakkelijk ingevuld en verwerkt worden.
Effectief betekent ‘doeltreffend, ongeacht de manier waarop het doel wordt bereikt’.
- De campagne was heel effectief, waardoor het bedrijf veel winst heeft geboekt.
- De maatregelen om de verkeersveiligheid te verhogen zijn heel effectief en hebben het aantal ongevallen drastisch doen dalen.
Effectiviteit en efficiëntie gaan meestal hand in hand, maar niet noodzakelijk. Iets kan heel effectief maar toch weinig efficiënt zijn.
- De grote investeringen van dat bedrijf zijn effectief maar niet efficiënt.
- Het Amerikaanse leger opereerde effectief, maar het was verre van efficiënt.
In de standaardtaal in België wordt effectief ook gebruikt in de betekenissen ‘daadwerkelijk, echt’, ‘onvoorwaardelijk’ en ‘rechtstreeks te verkiezen, niet als opvolger’.
- Dat verhaal is geen verzinsel, het is effectief gebeurd.
- Die man is veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van drie maanden.
- Zij is de lijstduwer van de effectieve kandidaten op de Kamerlijst.