Verlichting: rekenmethode elektriciteitsverbruik (voor bouwaanvragen t.e.m. 31-12-2016)
Armaturen
De armaturen in een ruimte hebben invloed op het elektriciteitsverbruik via:
- Het vermogen: dit is het van de armatuur (in W) met inbegrip van eventuele voorschakelapparaten, sensoren en regelingen.
- Het al dan niet vrij instelbaar zijn van de verlichtingssterkte. Dat wil zeggen dat de installateur van de verlichtingsinstallatie de totale lichtflux van de armatuur kan vastleggen op het ogenblik van de ingebruikname van het gebouw of dat de gebruiker door middel van een dimmer de lichtflux kan variëren na de ingebruikname van het gebouw. Als dat het geval is, is een reductiefactor van toepassing bij de berekening van het elektriciteitsverbruik van de armatuur.
Regelsystemen
Een regelsysteem heeft invloed op het elektriciteitsverbruik. Zo zal een afwezigheidsdetectie en/of een daglichtdimming in principe zorgen voor een zekere energiebesparing. De energieprestatieregelgeving rekent de invloed van dergelijke systemen dan ook in aan de hand van een reductiefactor. Er zijn twee types :
- schakelende systemen, op basis van aanwezigheid
- regelende systemen, op basis van daglichttoetreding.
Reductiefactor voor schakelende systemen
Volgende factoren hebben een invloed op de reductiefactor voor het schakelend regelsysteem:
- het type schakelende systeem in de ruimte
- centraal
- manueel
- aanwezigheidsdetectie met volledige uitschakeling
- aanwezigheidsdetectie met terugschakeling naar dimstand
- manueel met afwezigheidsdetectie en volledige uitschakeling
- manueel met afwezigheidsdetectie en terugschakeling naar dimstand
- de grootste geregelde oppervlakte
Reductiefactor voor modulerende systemen
Dit zijn systemen die met lichtsensoren de lichtstroom van lampen op een volautomatische manier en op een continu variabele wijze verminderen naarmate er meer daglicht is. Om die systemen in te rekenen, kan u de ruimte onderverdelen in een kunst- en een daglichtdeel. Dit is niet verplicht, maar als u het niet doet, wordt de hele ruimte als kunstlichtdeel beschouwd en is de reductiefactor van het energieverbruik hoger. Daarnaast kan u ook de grootste geregelde oppervlakte van een daglichtsensor ingeven. U bepaalt deze voor de ruimte in haar geheel, en dus niet per dag- of kunstlichtzone.
Bepaling van de grootst geregelde oppervlakte
Voor elke armatuur die apart wordt geschakeld of voor elke groep armaturen die samen wordt geschakeld door één enkele schakelaar of sensor, bepaalt u de totale gebruiksoppervlakte die erdoor verlicht wordt. Als twee aangrenzende armaturen apart worden geschakeld, vormt de middellijn tussen deze armaturen de grens van de geregelde oppervlakten van de respectievelijke schakelingen. De zo bepaalde gebruiksoppervlakte noemt men de schakeloppervlakte. De grootste schakeloppervlakte van de ruimte bepaalt de reductiefactor; het is deze ‘grootste geregelde oppervlakte’ die u in de EPB-software invult.
Onderstaande figuur verduidelijkt dit principe: armatuur 1 wordt geschakeld met een aparte aanwezigheidsdetectie, armaturen 2 en 3 worden geschakeld door een gemeenschappelijke sensor. De grens tussen beide schakeloppervlakten ligt op de middellijn tussen armaturen 1 en 2. De schakeloppervlakten van die ruimte zijn A (rood) en B (blauw). Enkel de grootste van de twee (oppervlakte B) wordt in rekening gebracht bij de bepaling van de reductiefactor en het is dus enkel oppervlakte B die moet worden ingevuld in de EPB-software.