Link arbeidsmarkt- en O&O&I-beleid
Link arbeidsmarktbeleid en het economisch, wetenschaps- en innovatiebeleid
Naar aanleiding van de oprichting van het nieuwe Departement WEWIS krijgen we wel eens de vraag waarom juist het werkgelegenheids- en sociale economie beleid in eenzelfde departement ondergebracht worden, als het economisch, wetenschaps- en innovatiebeleid waarin onderzoek & ontwikkeling & innovatie (O&O&I) centraal staan.
Waar zitten hun onderlinge verbanden?
Wel, voor niét-economen zijn die verbanden misschien niet zo evident.
Maar voor wie vertrouwd is met de beginselen van de economische wetenschap zijn ze dat wel.
Zo stelden 64 economen in april 2024 in een opiniestuk in De Tijd, aan de vooravond van de Europese, federale en Vlaamse verkiezingen, het volgende:
‘Onze welvaart wordt in essentie bepaald door hoeveel mensen aan het werk zijn en hoeveel output per persoon die mensen leveren (de productiviteit). Productiviteitsgroei gaat over meer output leveren met dezelfde input. Dat gaat niet over harder werken en zeker niet over meer werken, maar over slimmer werken, met betere machines, krachtiger computers en software, betere organisatie en minder beperkende regels.’
In de economische wetenschap wordt economische productie in een land/regio in haar meest eenvoudige vorm immers bepaald door enerzijds de bevolking die aan de slag is op de arbeidsmarkt en anderzijds door wat dat werkend aandeel in de bevolking produceert per hoofd:
Het aandeel van de werkende personen, binnen de bevolking, in de leeftijdsgroep van 20 tot 64 jaar, wordt ook de werkzaamheidsgraad genoemd. De werkzaamheidsgraad in Vlaanderen bedroeg in 2024 76,6% en de ambitie van de Vlaamse Regering is die zo snel mogelijk op 80% te brengen en zelfs te overschrijden. Daartoe staan een arsenaal aan beleidsmaatregelen in het werkgelegenheids- en sociale economiebeleid ter beschikking. Denk bijvoorbeeld aan een aanklampend activeringsbeleid t.a.v. werkzoekenden, het opleiden, omscholen en bijscholen van talent en het vergroten van de arbeidsdeelname van niet-werkenden in de sociale en reguliere economie.
De productie of output per hoofd van de bevolking benoemen economen als de arbeidsproductiviteit. Hoe hoger de gemiddelde productie per werkende, hoe hoger de arbeidsproductiviteit.
Ook hier heeft de Vlaamse Regering de ambitie de dalende trend van de arbeidsproductiviteitsgroei in Vlaanderen om te buigen.
Om dit te realiseren staan beleidsmaatregelen in het economisch-, wetenschaps- en innovatiebeleid ter beschikking. Die maatregelen hebben in essentie telkens tot doel de productie-inputs arbeid (werknemers, zelfstandigen en ambtenaren) en kapitaal (gebouwen, infrastructuren, machines, ...) vlotter te combineren zodat een grotere output (productie) mogelijk wordt. Denk bijvoorbeeld aan het steunen van wetenschappelijk onderzoek aan onze universiteiten en onderzoeksinstellingen en het vermarkten van die kennis naar nieuwe producten, diensten en bedrijfsprocessen in de economie en maatschappij. Of het stimuleren van innovatie bij onze kmo’s en industriële bedrijven. Technologische en arbeidsorganisatorische innovatie is een van de belangrijkste hefbomen voor productiviteitsgroei.
We kunnen de link tussen het arbeidsmarkt- en sociale economie beleid en het economisch, wetenschaps- en innovatiebeleid als volgt samenvatten:
Het nieuwe Departement WEWIS zal dan ook geïntegreerd inzetten op een tweesporenbeleid van zowel het verhogen van de werkzaamheidsgraad als het verhogen van de productiviteit.
De link tussen arbeidsmarktbeleid en technologiebeleid
Om de welvaart in Vlaanderen veilig te stellen komt het er dus niet alleen op aan méér mensen aan de slag te krijgen, we moeten ze ook in staat stellen om zoveel mogelijk toegevoegde waarde te creëren wanneer ze aan de slag zijn.
De Vlaamse economie kan immers groeien doordat er meer uren worden gewerkt binnen de economie of doordat er meer toegevoegde waarde wordt gecreëerd per gewerkt uur.
Een didactisch beeld, recent gebruikt door de economen van de Nederlandse Rabobank geeft dit mooi weer.
Drie bronnen bepalen de omvang van een economie: de inzet van arbeid (totaal aantal gewerkte uren), de beschikbare hoeveelheid kapitaal per eenheid arbeid en de stand van de technologie. De twee laatstgenoemde vormen samen de arbeidsproductiviteit.
Bekijken we de drie bronnen in meer detail.
- De arbeidscomponent spreekt voor zich: wanneer meer mensen werken, kan er meer geproduceerd worden en groeit de economie.
- Met de kapitaalcomponent worden investeringen bedoeld in gebouwen, machines, vervoers- en communicatie-infrastructuren, computers, software, … Economen benoemen deze investeringen als de ‘kapitaalgoederenvoorraad’ in de economie. Neemt deze toe, dan stijgt de omvang van de economie.
- De derde component tenslotte is de stand van de technologie. Dankzij technologische vooruitgang zijn we er sinds de wetenschappelijke ontdekkingen en de daaropvolgende industriële revoluties in geslaagd arbeid en kapitaal vlotter te combineren en een steeds hogere economische groei te creëren.
Een voorbeeld uit de economische sector van de landbouw maakt dit intuïtief duidelijk: vandaag werken er in de landbouwsector veel minder mensen dan pakweg honderd jaar geleden, maar toch is de landbouwproductie vandaag vele malen hoger dan toen. M.a.w. de productiviteit in de landbouw is gigantisch gestegen. Dit dankzij de systematische inzet van betere kapitaalgoederen (landbouwmachines) en betere technologie (bemesting- en gewasbeschermingstechnieken). In andere sectoren van de economie vonden soortgelijke evoluties plaats.
Belangrijk is om aan te stippen dat deze technologische vooruitgang geen aanleiding heeft gegeven tot vernietiging van het totaal aantal jobs in de economie: in Vlaanderen was nog nooit zoveel technologie beschikbaar als vandaag, maar evenzeer waren nog nooit zoveel mensen actief op de Vlaamse arbeidsmarkt als vandaag. Technologische vooruitgang en jobgroei kunnen wel degelijk hand in hand gaan.
Opnieuw zien we hier de link tussen het arbeidsmarktbeleid die inwerkt op de component ‘arbeid’ en het economisch, wetenschaps- en innovatiebeleid die inwerkt op de componenten ‘kapitaal’ en ‘stand van de technologie’.