Gedaan met laden. U bevindt zich op: Zorgrelatie - tarief rechte lijn - hulp en verzorging Vlaamse Belastingdienst

Zorgrelatie - tarief rechte lijn - hulp en verzorging

Rechtspraak
Rolnummer
2022/AR/265
Datum beslissing
18 april 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 1.1.0.0.2. VCF
  • art. 2.7.4.1.1. VCF

Samenvatting

Op 27 augustus 2019 overlijdt erflater. Bij testament van 22 juni 2011 werd A aangeduid als algemene legataris. Zij dient een aangifte in waarin zij verklaart dat zij een zorgkind is van de erflater en toepassing vraagt van het tarief rechte lijn.

A verklaart dat aan alle voorwaarden is voldaan:

A heeft, vóór de leeftijd van 21 jaar 3 achtereenvolgende jaren bij de erflater gewoond;

A heeft tijdens deze periode, de hulp en verzorging gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen.

A werd onmiddellijk na haar geboorte opgevangen door de erflater en heeft dan ook altijd ingewoond bij de overledene tot aan haar huwelijk. Met het oog op het behoud van het kindergeld bleef haar domicilie bij haar biologische ouders staan.

Dat aan alle voorwaarden is voldaan tracht A te bewijzen aan de hand van 1) een petitie van de buren, 2 nota’s van een erenotaris n.a.v. het opstellen van het testament van erflater en 3) een schoolsteekkaart leerlingen.

A heeft tot op heden geen contact met haar biologische ouders.

Vlabel past het tarief rechte lijn niet toe wegens te weinig bewijs. Zo werd op het aanslagbiljet gesteld dat de schoolsteekkaart (met een doorgehaald en gecorrigeerd adres ) en de petitie onvoldoende zijn om in casu de relatie als zorgkind te bewijzen. Als betrokkene een pleegkind was van de erflater, dan moeten daar toch andere stukken van bestaan (stukken van de jeugdrechtbank, pleegzorg, kind en gezin etc.).

Naar aanleiding van het aanslagbiljet werd bezwaar ingediend door A waarbij nog stukken werden toegevoegd (doktersattest, krantenartikel, familiefoto’s, communieprentjes, rouwbrieven waarop A vermeld staat bij de familie van erflater etc) maar het bezwaar werd afgewezen wegens nog steeds onvoldoende bewijs van de zorgrelatie

Arrest Hof van Beroep Gent 18 april 2023

Het Hof stelt dat A twee feiten moet bewijzen

  1. Dat zij bij de erflater gedurende drie opeenvolgende jaren heeft ingewoond vóór de leeftijd van 21 jaar en
  2. dat zij van (hoofzakelijk) de erflater de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen.

De bewijslast rust op A.

Het Hof stelt dat uit de stukken die door A werden voorgelegd blijkt dat er een sterke affectieve band bestond tussen erflater en A.

A toont ook aan dat zij gedurende drie opeenvolgende jaren bij de erflater heeft ingewoond. Niettegenstaande A tijdens haar jeugd gedomicilieerd bleef bij haar ouders kan de inwoning op een andere wijze bewezen worden middels de gemeenrechtelijke bewijsmiddelen. Alle in het dossier overlegde verklaringen (van de toenmalige wijkagent, tante van A, lerares van de lagere school van A, voormalig arts van Kind en Gezin, en toenmalige huisarts) zijn wat de inwoning betreft met elkaar overeenstemmend, voldoende nauwkeurig, precies en stemmen inhoudelijk met elkaar overeen. De verklaringen werden bovendien bevestigd door de notities genomen door de notaris ter voorbereiding van het testament van erflater nl dat A tijdens haar jeugd inwoonde bij erflater. Uit deze ernstige, nauwkeurige en overeenstemmende verklaringen, bevestigd door voormelde notities en steekkaart, kan met voldoende zekerheid worden afgeleid dat A gedurende minstens drie achtereenvolgende jaren heeft ingewoond bij erflater.

A dient ook te bewijzen dat zij van (hoofdzakelijk) erflater de hulp en verzorging heeft gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen. De bewijslast dat aan deze tweede voorwaarde is voldaan rust op A. Zij dient te bewijzen (middels alle middelen van recht, met uitzondering van de eed) dat de erflater gedurende de periode van drie jaar voor A heeft ingestaan op moreel en materieel vlak

Er ligt volgens het Hof van Beroep hiervan geen enkel objectief stuk voor.

Dat erflater de voornaamste uitgaven van A droeg wordt niet op een objectieve manier aangetoond. De voorgelegde verklaringen (van toenmalige ambtenaar burgerlijke stand, toenmalige wijkagent, toenmalige dokter en tante van A) zijn op dat vlak te algemeen en te vaag.

De verklaring van de toenmalige lerares van de basisschool van A verklaart enkel dat erflater alle kosten voor haar rekening nam, zonder enig ander objectief stuk of gegeven zodat dit onvoldoende als bewijs is voor de tweede voorwaarde.

Bijkomende verklaringen van een uitbater van een schoenenwinkel, een slager, een kapster en een dokter, tonen niet met voldoende zekerheid dat erflater hoofdzakelijk voor A heeft ingestaan op moreel en materieel vlak. Dat zij de voornaamste uitgaven van A droeg, wordt niet aangetoond. Het getuigenverhoor, waaraan geen bijzondere bewijswaarde toekomt, zou terzake geen soelaas brengen, reden waarop het Hof hier niet ingaat.

Een krantenartikel waarin een anekdote wordt verteld (een jongedame die na verloop van tijd door haar ouders niet meer werd opgehaald in de kinderhome) alsook een lijst met handtekeningen is niet voldoende. Dat de biologische ouders van A geen kosten hebben terugbetaald aan de erflater kan niet zomaar vermoed worden op basis van het feit dat de nalatenschap van de biologische moeder net niet deficitair was. Het feit dat A bij erflater zorgen en opvoeding genoot is nochtans geen onmogelijk of onredelijk bij te brengen bewijs. Gelet op de bijzondere situatie waarin A zich bevond alsook het feit dat kan aangenomen worden dat de erflater reeds in 2011 door de notaris op de hoogte werd gebracht van het feit dat het belangrijk was om de zorgrelatie aan te tonen (cfr. de notities van de notaris), was het aan A dan wel aan de erflater om zich reeds op dat ogenblik ervan te vergewissen dat zij bij overlijden van de erflater voldoende bewijs kon voorleggen van de zorgrelatie. Het Hof kan niet zomaar aannemen hetgeen A stelt gezien het A is die de bewijslast draagt.

Het Hof besluit dat niettegenstaande A het bewijs mag leveren met alle middelen van recht (uitgezonderd de eed) dit bewijs dient geleverd te worden met een redelijke mate van zekerheid. A faalt hierin en faalt aldus in de op haar rustende bewijslast.