Gedaan met laden. U bevindt zich op: Waardering aandelen patrimoniumvennootschap - décote Vlaamse Belastingdienst

Waardering aandelen patrimoniumvennootschap - décote

Rechtspraak
Rolnummer
19/3347/A en 19/3348/A
Datum beslissing
14 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.3.1. VCF

Samenvatting

De erflater overleed testamentloos op 6 juli 2017. Zij liet als wettige erfgenamen na:

  • haar langstlevende echtgenoot, JK, met wie zij gehuwd was onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen; hij verkreeg de gehele nalatenschap in vruchtgebruik;
  • een huwelijkse zoon, LK, die de blote eigendom van de gehele nalatenschap verkreeg.

Dit zijn de twee belastingplichtigen in casu die elk apart een rechtszaak zijn opgestart die geleid heeft tot twee (quasi) identieke eindvonnissen van de rechtbank.

Voor de twee erfgenamen werd een gezamenlijke nalatenschapsaangifte ingediend op 17 oktober 2017. Op de actiefzijde van de nalatenschap werd onder meer melding gemaakt van 50% van de aandelen in de nv RA (een patrimoniumvennootschap) ter waarde van 396.187,50 EUR. Dit stemde overeen met een intrinsieke waarde van 519,93 EUR per aandeel.

VLABEL vestigde een eerste aanslag in hoofde van de belastingplichtige conform de aangifte op 12 december 2017.

VLABEL stelde vervolgens dat de verkoopwaarde van de onroerende goederen op het actief van nv RA gewaardeerd moest worden op 3.400.000,00 EUR. Ten gevolge van deze herwaardering werd de intrinsieke waarde van een aandeel van de nv RA geraamd op 2.125,55 EUR en werd een tekortschatting van het actief van de nalatenschap van 1.223.480,77 EUR vastgesteld.

Dit bedrag werd in hoofde van belastingplichtigen bijkomend belast, met oplegging van een belastingverhoging van 20%, middels een bijkomende aanslag in de erfbelasting.

Belastingplichtigen verzetten zich tegen deze taxatie en betwistten meer bepaald de door de belastingadministratie gehanteerde waarderingsmethode voor de waardering van de aandelen van nv RA. Ter ondersteuning van hun standpunt legden zij een revisoraal verslag voor waarin de waarde van de aandelen in de nalatenschap geschat werd op 699.750,00 EUR.

Bij tussenvonnis van 11 mei 2021 stelde de rechtbank en kamer een deskundige aan teneinde de door partijen vooropgestelde methodes en waarderingen af te toetsen en teneinde advies in te winnen met betrekking tot het bepalen van de verkoopwaarde van de aandelen van nv RA.

In zijn eindverslag dat ter griffie werd neergelegd op 2 maart 2022 maakte de deskundige onder meer volgende overwegingen en gevolgtrekkingen:

Verwijzend naar stuk 4 uit de stukkenbundel van partij Vlaamse Belastingdienst, is de gehanteerde waarderingsmethode de methode van het gecorrigeerd substantieel eigen vermogen.

[...]

Ondergetekende is de mening toegedaan dat de correcte waarderinqsmethode in casu het qecorriqeerd substantieel eiqen vermoqen is, daar het hier weldegelijk gaat om een patrimoniumvennootschap: het (quasi) enige actief van de vennootschap is het vastgoed en de vennootschap heeft geen andere commerciële activiteiten.

[...]

Verwijzend naar stuk 4 uit de stukkenbundel van partij Vlaamse Belastingdienst, werd er een belastinqlatentie toegepast ten belope van 20,84%.

Door partij K kwam specifiek hierop geen opmerkingen.

Echter, is ondergetekende het niet eens met een belastinglatentie ten belope van 20,84%. De te weerhouden belastinglatentie volgens ondergetekende bedraagt 17%, zijnde de helft van het marginale belastingtarief. Dit is het algemeen aanvaarde percentage voor het berekenen van een belastinglatentie. [...]

[...]

Gelet op bovenstaande tabel, concludeert ondergetekende dat de waarde voor de aandelen van de NV RA op 6 juli 2017 kan bepaald worden op een bedrag groot 3.340.552 EUR.

Echter, verwijzend naar de opdracht van ondergetekende, dient niet de waarde van de aandelen berekend worden, doch wel de verkoopwaarde (prijs). Het verschil tussen de waarde van de aandelen van een vennootschap en de prijs, is de décote.

[...]

Gelet op het voormelde is het voor het bepalen van de prijs van de aandelen verantwoord een décote toe te passen op de waarde van de aandelen teneinde te komen tot de prijs van de aandelen. Een décote situeert zich over het algemeen tussen de 0% en de 30%.

[...]

Partij K kan met haar participatie niet wegen op het beleid van de vennootschap door bestuurders te benoemen (element voor hogere décote), doch de participatie is een niet te verwaarlozen minderheidsparticipatie (49,93%) (element voor lagere décote). De prijsbepaling van de aandelen situeert zich niet in het kader van een koop-verkooptransactie; er is dus geen andere kopende aandeelhouder (geen invloed op de décote). Er zijn evenwel redenen om aan te nemen dat partij K als minderheidsaandeelhouder benadeeld wordt door de andere aandeelhouders (element voor hogere décote).

Gelet op het voormelde meent ondergetekende dat er elementen zijn om een hoger dan gemiddelde décote toe te passen op de waarde van de aandelen teneinde te kunnen komen tot de prijs van de aandelen. In de gegeven omstandigheden acht ondergetekende een décote van 20% aanvaardbaar.

[...]

Gelet op bovenstaande, is de verkoopwaarde van de aandelen van de NV RA, per 6 juli 2017 een bedrag groot 1.334.338 EUR.”

De partijen maakten van de daaropvolgende periode gebruik om hun standpunt op de beoordeling van de deskundige te formuleren en conclusies uit te wisselen.

De rechtbank sprak vervolgens voor de twee belastingplichtigen twee (quasi) identieke vonnissen uit.

De rechtbank oordeelt dat de participatie in nv RA, voor het bepalen van het actief van de nalatenschap in aanmerking moet worden genomen voor haar verkoopwaarde op het ogenblik van het overlijden van de erflaatster, dit is op 6 juli 2017 (artikel 2.7.3.3.1 VCF).

De deskundige bepaalde de waarde van de aandelen van nv RA op 3.340.552,00 EUR. De rechtbank noteert dat VLABEL deze waardering niet (langer) betwist.

De deskundige bepaalde vervolgens de verkoopwaarde van de aandelen van nv RA. Hij stelde vast en overwoog in dat verband samengevat dat:

- de interne lonen op 31 december 2017 toegekend door nv RA aan de partner van aandeelhouder JR 30.301 EUR bedroegen, hetgeen hij geen marktconforme verloning achtte voor een dergelijk takenpakket;

- JR enerzijds en de twee belastingplichtigen anderzijds elk 49% van de aandelen van nv RA hadden, maar dat enkel JR beschikte over een wagen; ook de toekenning van de wagen achtte hij geen marktconforme verloning;

- enkel aan LR (grootvader van belastingplichtige) een bestuurdersbezoldiging werd toegekend, terwijl het louter besturen van een patrimoniumvennootschap (waarvan de dagelijkse administratie bovendien door de verloonde partner van JR behartigd werd) over het algemeen niet vergoed wordt;

- beide belastingplichtigen, gelet op hun minderheidsbelang van 49,93%, geen mogelijkheid hadden om te wegen op het beleid van de vennootschap;

- het bijgevolg verantwoord was om een décote toe te passen om de verkoopwaarde van de aandelen te bepalen;

- deze décote in functie van de concrete omstandigheden (met name de niet te verwaarlozen minderheidsparticipatie, de onmogelijkheid om te wegen op het beleid van de vennootschap en de benadeling als minderheidsaandeelhouder) bepaald kon worden op 20%.

Gelet op al het voorgaande bepaalde de deskundige de verkoopwaarde van de aandelen van nv RA op 6 juli 2017 op 2.672.418,00 EUR (= 3.340.522*80%).

VLABEL betwist de door de deskundige in aanmerking genomen cijfers niet. Belastingplichtigen verzoeken de rechtbank om rekening te houden met een décote van 30% in plaats van 20%. De argumenten die men daarvoor in conclusies aanhaalt zijn in wezen dezelfde als deze die reeds in aanmerking genomen werden door de deskundige: beide belastingplichtigen krijgen niet de mogelijkheid om te wegen op het beleid van de vennootschap en worden door de meerderheidsaandeelhouders benadeeld.

Dat de benadeling groter zou zijn dan aangenomen door de deskundige bewijzen belastingplichtigen niet; zijn leggen dienaangaande ook geen enkel stuk voor.

De rechtbank sluit zich dan ook aan bij de evaluatie van de deskundige. Zij zegt voor recht dat de verkoopwaarde van nv RA 2.672.418,00 EUR bedroeg op 6 juli 2017. Met VLABEL kan worden vastgesteld dat de waarde van de gezamenlijke participatie van beide belastingplichtigen op die datum 1.334.338,00 EUR bedroeg en dat sprake is van een tekortschatting van 938.150,50 EUR ten aanzien van de nalatenschapsaangifte.

De bestreden aanslag dient vernietigd te worden in zoverre voor het bepalen van de belastbare basis een tekortschatting hoger dan 938.150,50 EUR in rekening gebracht werd.

Belastingplichtigen vorderen voorts de kwijtschelding, minstens een gevoelige vermindering van de belastingverhoging van 20% die hen werd opgelegd. Zij vinden deze niet redelijk verantwoord nu hun enige ‘fout’ erin bestond de verkoopwaarde verkeerd in te schatten van aandelen in een vennootschap waarop zij geen vat hebben en waarvan de verkoop nagenoeg onmogelijk is in het licht van de concrete aandeelhoudersverhoudingen.

De opgelegde belastingverhoging vindt zijn grondslag in artikel 3.18.0.0.8 VCF. Op grond van deze bepaling is in geval van tekortschatting, een belastingverhoging verschuldigd die hoger wordt naarmate het procentueel tekort van de tekortschatting ten opzichte van de aangegeven waarde van het goed toeneemt.

Ter zake werden de aandelen aangegeven voor een verkoopwaarde van 396.187,50 EUR, terwijl de werkelijke verkoopwaarde ervan 1.334.338,11 EUR bedroeg. Vermits het tekort in de aangifte meer dan 100% bedraagt ten aanzien van de aangifte, is op grond van artikel 3.18.0.0.8 VCF een belastingverhoging van 20% verschuldigd.

De opgelegde belastingverhoging, is te beschouwen als een strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM. Zij strekt er immers toe op algemene wijze de belastingplichtige aan te zetten de fiscale wetgeving correct toe te passen om zowel de boete te vermijden als om de onjuiste toepassing van de fiscale wetgeving te bestraffen en herhaling van inbreuken te voorkomen. De rechter aan wie in het kader van het fiscaal verhaal wordt gevraagd een administratieve sanctie te toetsen die een repressief karakter heeft in de zin van artikel 6 EVRM moet de wettigheid van die sanctie onderzoeken en mag in het bijzonder nagaan of die sanctie verzoenbaar is met de dwingende eisen van internationale verdragen en van het interne recht, met inbegrip van algemene rechtsbeginselen. Dit toetsingsrecht moet in het bijzonder aan de rechter toelaten om na te gaan of de straf niet onevenredig is met de inbreuk, zodat de rechter mag onderzoeken of het bestuur naar redelijkheid kon overgaan tot het opleggen van een belastingverhoging van zodanige omvang. De rechter mag hierbij in het bijzonder acht slaan op de zwaarte van de inbreuk, de hoogte van reeds opgelegde sancties en de wijze waarop in gelijkaardige zaken werd geoordeeld, maar moet hierbij in acht nemen in welke mate het bestuur zelf gebonden was in verband met de sanctie. Dit toetsingsrecht houdt niet in dat de rechter op grand van een subjectieve appreciatie van wat hij redelijk acht, om loutere redenen van opportuniteit en tegen wettelijke regels in, boeten kan kwijtschelden of verminderen (zie oak Cass. 15 maart 2012, Pas. 2012, nr. 171, p. 597; Cass. 17 mei 2013, Pas. 2013, nr. 306, p. 1120).

De rechtbank stelt vast dat de belastingverhoging correct werd opgelegd op basis van de toepasselijke wettelijke bepalingen.

De rechtbank ziet geen reden om de belastingverhogingen te herleiden of ongedaan te maken. De stelling van belastingplichtigen dat hen geen inschattingsfout verweten kan worden nu zij geen zeggenschap hebben in de vennootschap en zich in een nagenoeg onmogelijke positie bevinden met het oog op een eventuele verkoop van hun participatie, volgt de rechtbank niet. De tekortschatting is immers bijzonder hoog; zij bedraagt meer dan 300%. Ook een minderheidsaandeelhouder van een patrimoniumvennootschap kan in staat worden geacht bij benadering een inschatting te maken van het onroerend goed dat aan de vennootschap toebehoort. Belastingplichtigen hebben de venale waarde van 3.400.000,00 EUR van het onroerend goed voor deze rechtbank overigens ook nooit betwist. Zelfs rekening houdend met de moeilijke familiale situatie waarvan belastingplichtigen melding maken, is een foutenmarge van 300% tussen de aangegeven en de werkelijke verkoopwaarde van de participatie volkomen disproportioneel te noemen. Met VLABEL kan worden vastgesteld dat belastingplichtigen geen noemenswaardige poging gedaan lijken te hebben om de aandelen correct te waarderen.

De inbreuk van belastingplichtigen kan bijgevolg voldoende ernstig genoemd worden om de opgelegde belastingverhogingen van 20% te verantwoorden; de rechtbank acht de vermindering ervan niet gerechtvaardigd.

De vordering van belastingplichtige is ook op dit punt ongegrond.