Gedaan met laden. U bevindt zich op: Vrijstelling schenkingsrecht schenking familiale bedrijfsactiva Vlaamse Belastingdienst

Vrijstelling schenkingsrecht schenking familiale bedrijfsactiva

Rechtspraak
Rolnummer
20/1734/A
Datum beslissing
7 december 2022
Publicatiedatum
28 februari 2023
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Registratiebelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.6.0.3. VCF

Samenvatting

In de akte vroegen partijen om een vrijstelling van de schenkbelasting op grond van artikel 2.8.6.0.3., §1, 1° van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF} omdat het geschonken goed volgens hen deel uitmaakt van de familiale onderneming D. De waarde van de volle eigendom van het geschonken goed werd bepaald op 150.000 EUR.

Partijen verklaarden dat de voorwaarden van het vermelde artikel vervuld zijn en dat zij de voorwaarden zouden naleven. Zij lieten in de akte de volgende clausule opnemen: “De bestemming van deze lot is “kantoor” ingevolge het attest van de gemeente d.d. 29 januari 2020 (attest door de heer D, Burgemeester van de gemeente T, d.d. 29 januari 2020 afgeleverd - kopie in bijlage). (zie ook balieboekje 1988 waarin het kantooradres van de schenker is opgenomen).

Voorafgaandelijk aan het verlijden van de authentieke akte heeft de instrumenterende notaris bij de Vlaamse Belastingdienst (Vlabel) een aanvraag ingediend tot het bekomen van een voorafgaand attest met betrekking tot de vrijstelling van schenkbelasting voor familiale ondernemingen en familiale vennootschappen. Vlabel leverde een negatief attest af, op grond van de volgende motivering:

“De beoogde schenking van een appartement en garage komen niet in aanmerking voor vrijstelling. Percelen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of bestemd zijn, voldoen namelijk sowieso niet aan de vrijstellingsvoorwaarden. Het zijn immers niet enkel de percelen die effectief worden aangewend tot bewoning op het ogenblik van de schenking die niet voldoen, maar dus ook diegene die bestemd zijn tot bewoning. Naar analogie komt bv. ook een bouwgrond niet in aanmerking, zelfs al zou deze (bouw)grond bewerkt worden door een landbouwonderneming. Ik verwijs naar de regelgeving terzake: Artikel 2.8.6.0.3, §1, eerste lid, 1 °, tweede zin VCF: (...). Ik wijs u er op dat artikel 2.8.6.0.3 VCF bepaalt dat er aan de voorwaarden moet voldaan zijn op het ogenblik van de schenking.”

Artikel 2.8.6.0.3., §1, 1° VCF bepaalt (met eigen benadrukking door de rechtbank):

§ 1. In afwijking van artikel 2.8.4.1.1 wordt van de schenkbelasting vrijgesteld:

1° de schenking van de volle eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van de activa die door de schenker of zijn partner beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming. Die vrijstelling is niet van toepassing op de overdrachten van onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of zijn bestemd;”

De rechtbank oordeelt dat eiser geen aanspraak kan maken op het gunstregime wat betreft de schenking van het appartement, zulks op grond van de volgende overwegingen samen:

De term ‘zijn bestemd’ wordt niet omschreven in de VCF;

Wanneer een begrip door de fiscale wet niet wordt omschreven, heeft het de gemeenrechtelijke betekenis, en bij gebreke van omschrijving in het gemeen recht, heeft het de gebruikelijke betekenis (vgl. Cass. 14 januari 1935, Pas. 1935,I, 105);

Volgens van Dale betekent ‘bestemd zijn voor’: aangewezen zijn voor, een strekking, een doel hebben als in de bep. aangewezen; De bestemming waarvoor het onroerend goed aangewezen/bedoeld/opgevat is blijkt in dit kader uit de stedenbouwkundige bestemming, zoals deze kadastraal geregistreerd staat. Het feit dat de decreetgever heeft gekozen voor de bewoordingen ‘worden aangewend of zijn bestemd’ toont aan dat ‘aanwending’ en ‘bestemming’ twee van elkaar te onderscheiden begrippen zijn die niet samenvallen qua betekenis. Onder ‘aanwending’ kan het feitelijke gebruik van een onroerend goed worden begrepen, terwijl ‘bestemming’ eerder doelt op het gebruik waarvoor het onroerend goed aangewezen/bedoeld/ opgevat is. In die optiek staat de (feitelijke) aanwending van een onroerend goed los van de (stedenbouwkundige) bestemming ervan. Dit vloeit voort uit de doelstelling van de decreetgever die wenste te voorkomen dat zuiver privaat patrimonium, zonder enig bedrijfsdoel, onder de vrijstelling wordt overgedragen (Parl.St. VI.Parl. 2011-12, nr. 1326/1, p. 25.);

Blijkens de notariële aankoopakte van 23 december 1987 kocht eiser met zijn toenmalige echtgenote een ‘appartement’ aan in een appartementsgebouw genaamd ‘residentie’ E, omvattende in privatieve en uitsluitende eigendom: ‘hall - living - keuken - badkamer en twee slaapkamers’. Daaruit blijkt duidelijk dat het aangekochte onroerend goed destijds bestemd was voor bewoning;

Eiser betwist niet dat het appartement volgens de kadastrale inlichtingen (nog steeds) bestemd is voor bewoning, maar beweert dat het appartement wegens verbouwingswerken niet meer voor bewoning kan worden gebruikt. Ook zou het appartement van bij aanvang exclusief dienst hebben gedaan als kantoor, waartoe eiser zelfs een persoonlijke verklaring van de burgemeester voorlegt. Deze elementen kunnen de rechtbank niet overtuigen. Uit de schenkingsakte van 25 februari 2020 blijkt dat het appartement de oorspronkelijke indeling behouden heeft, met name ‘hall - living - keuken - badkamer en twee slaapkamers’. De niet-gedateerde foto’s die eiser voorlegt, bevestigen zulks. Uit deze foto’s kan niet worden afgeleid dat het appartement niet meer gebruikt kan worden voor bewoning. Vanzelfsprekend kan de verklaring van de burgemeester de stedenbouwkundige bestemming van een onroerend goed niet wijzigen. Het wijzigen van de functie van een onroerend goed is immers in principe vergunningsplichtig en daartoe bestaan geijkte procedures. Uit niets blijkt dat de beweerde bestemmingswijziging van het onroerend goed vergund werd. Ook de basisakte en vergunning van het appartementsgebouw worden niet voorgelegd.

De bewijsstukken die eiser voorlegt, kunnen wijzen op de aanwending van het onroerend goed als kantoor, maar zulks wijzigt niets aan de bestemming van het onroerend goed, zelfs al wordt het goed in de notariële schenkingsakte door partijen bestempeld als ‘kantoor’. De werkelijke toestand is dat het onroerend goed bestemd is voor bewoning terwijl het wordt aangewend als kantoor.

Besluitend oordeelt de rechtbank dat de vrijstelling in de huidige stand van de wetgeving en rekening houdende met de vermelde concrete feitelijke elementen, niet kan worden verleend.

Wat betreft de garage, treedt de rechtbank verweerder bij dat geen afdoende bewijs voorligt van de bedrijfsmatige aanwending ervan. Uit het gegeven dat de garage intrinsiek niet bestemd is voor bewoning, volgt niet automatisch de bedrijfsmatige aanwending ervan. De foto die eiser voorlegt, is niet gedateerd zodat niet kan worden nagegaan of de garage op het tijdstip van de schenking reeds als archiefruimte werd gebruikt. Overigens blijkt strikt genomen niet dat de voorgelegde foto betrekking heeft op de bewuste garage. De verklaringen die eiser voorlegt van enkele bewoners in het appartementsgebouw en van de burgemeester, hebben betrekking op het appartement en niet op de garage. Overigens valt aan te nemen dat de garage bij het appartement hoort temeer nu deze samen werden aangekocht in één akte.