Gedaan met laden. U bevindt zich op: Vrijstelling schenkbelasting bedrijfsactiva familiale onderneming - weigering vrijstelling voor onroerend goed verhuurd aan verbonden vennootschap Vlaamse Belastingdienst

Vrijstelling schenkbelasting bedrijfsactiva familiale onderneming - weigering vrijstelling voor onroerend goed verhuurd aan verbonden vennootschap

Rechtspraak
Rolnummer
18/155/A
Datum beslissing
26 januari 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.6.0.3. VCF
  • art. 2.8.6.0.5. VCF

Samenvatting

Bij notariële akte verleden op 28 augustus 2015 worden in toepassing van het fiscaal gunstregime inzake familiale bedrijfsactiva worden door de heer D en zijn echtgenote V het vruchtgebruik van de onroerende en roerende goederen behorende tot de eenmanszaak P geschonken aan de echtgenote V en de blote eigendom aan hun kinderen. Deze schenking werd op grond van de artikelen 2.8.6.0.3 e.v. VCF onder de vrijstelling van de schenkbelasting geregistreerd.

De betrokken familiale onderneming is een eenmanszaak, meer bepaald een landbouwbedrijf dat door de heer D werd uitgebaat. Specifiek was het bedrijf actief in de exploitatie van akkerbouw. De goederen die deel uitmaken van de schenking zijn zowel onroerend als roerend. De gezinswoning maakt geen deel uit van de schenking. De toepassing van het gunstregime maakte dat de overdracht van de familiale onderneming vrij van schenkbelasting, mits aan de voorwaarden wordt voldaan, kan verlopen.

De heer D overlijdt op 1 januari 2016.

Er wordt op 22 april 2016 een naheffing van schenkbelasting toegezonden. Aanvankelijk wordt de naheffing berekend op alle geschonken goederen omdat niet aan de decretale voorwaarden voor het behoud van het gunstregime zoals bepaald in de artikelen 2.8.6.0.3, 2.9.6.0.4 en 2.8.6.0.5 VCF zou zijn voldaan. Na bezwaar wordt de naheffing beperkt tot de onroerende goederen (het magazijn en het landgebouw). Voor de overige goederen wordt de vrijstelling van schenkbelasting aangenomen.

De betwisting voor de rechtbank is beperkt tot de vraag of de (deels) verhuurde onroerende goederen, met name het magazijn en het landgebouw, door wijlen de heer D beroepsmatig geïnvesteerd zijn in het landbouwbedrijf en derhalve onder de gunstmaatregel kunnen worden overgedragen en aldus vrijgesteld zijn van schenkbelasting. Deze vraag heeft betrekking op de vrijstellingsvoorwaarden voorafgaand aan de schenking.

In de omzendbrief VLABEL 2015/2(PDF bestand opent in nieuw venster) (BS 31 december 2015) wordt verduidelijkt wat onder “activa die beroepsmatig zijn geïnvesteerd” wordt verstaan: de onroerende goederen, met uitzondering van (de gedeelten) van onroerende goederen die tot bewoning bestemd zijn, en de roerende goederen zoals daar onder andere zijn machines, het bedrijfsgebouw, het cliënteel, … die door de familiale onderneming effectief worden gebruikt voor de eigen beroepsdoeleinden. Onroerende goederen dewelke privaat (d.w.z. door de schenker of zijn partner persoonlijk) worden aangehouden en ter beschikking gesteld of verhuurd/verpacht worden aan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, zelfs al is deze rechtspersoon volledig in handen van de schenker of zijn partner of diens familie, kunnen niet onder de gunstmaatregel worden overgedragen. Of voldaan is aan de voorwaarde van beroepsmatig gebruik zal concreet worden gecontroleerd aan de hand van de laatste aangifte of het laatste aanslagbiljet voor personenbelasting van de schenker of zijn partner. Specifiek zal dit gecontroleerd worden aan de hand van code 1105 of 2105 (beroepsmatig investeren van onroerende goederen) van de aangifte. Andere bijkomende stukken kunnen door de begiftigden/erfgenamen worden voorgelegd of door de Vlaamse Belastingdienst worden opgevraagd.

In voorliggend geval oordeelt de rechtbank op basis van de stukken dat niet is aangetoond dat het magazijn en het landgebouw beroepsmatig geïnvesteerd zijn geweest in het landbouwbedrijf van wijlen D, ook niet gedeeltelijk. Ter zake ligt noch de laatste aangifte noch het laatste aanslagbiljet in de personenbelasting van wijlen D voor. Desgevallend ontbreekt ook de bijlage bij de aangifte in de personenbelasting (het “berekeningsblad Landbouwer”). Nochtans was in het tussenvonnis gevraagd om de fiscale aangifte (van de huurgelden) en de aanslagbiljetten voor te leggen. Derhalve kan niet worden nagegaan of het magazijn en het landgebouw werden opgenomen onder code 1105 of 2105 van de aangifte/het aanslagbiljet in de personenbelasting. Stuk 1 van VLABEL doet een vermoeden rijzen dat dat de gebouwen niet als dusdanig werden aangegeven in de personenbelasting: “Zoals reeds telefonisch aangekondigd werd de vrijstelling voor familiale ondernemingen in deze negatief geadviseerd wegens het niet-aangeven als dusdanig in de personenbelasting (u reeds verduidelijkt door (…)”. Ook de overige elementen/stukken die de belastingplichtigen aanreiken, vormen op zich onvoldoende bewijs dat de gebouwen effectief werden gebruikt voor de eigen beroepsdoeleinden van het voormalig landbouwbedrijf van wijlen de heer D. Uit de centrale ligging van de gebouwen en de behoefte aan een overdekte standplaats kan op zich nog geen effectief gebruik in het landbouwbedrijf worden afgeleid. De belastingplichtigen stellen dat het landbouwbedrijf zich toelegt op akkerbouw en witloofteelt (hydrocultuur) maar zij leggen geen foto’s van de binnenruimten voor zodat niet kan worden nagegaan waartoe de gebouwen effectief gebruikt zijn. De belastingplichtigen erkennen dat de gebouwen (deels) werden (en nog steeds worden) verhuurd en leggen daarvan thans de betalingsbewijzen en boekhoudkundige stukken vanwege de huurder voor. Dat de gebouwen slechts gedeeltelijk (en niet voor hun geheel) worden verhuurd (volgens de belastingplichtigen ten belope van 30%) kan evenwel niet worden nagegaan, temeer nu er geen schriftelijke huurovereenkomst werd opgesteld. De omvang van de huurprijs (530 EUR per maand) is in deze geen indicatie nu de huurder een verbonden onderneming is.

Uit het voorgaande volgt dat niet afdoende bewezen is dat het magazijn en het landgebouw tot de activa behoren die door wijlen D beroepsmatig geïnvesteerd zijn in het landbouwbedrijf. Bijgevolg kunnen deze gebouwen niet onder de gunstmaatregel worden overgedragen en kunnen deze niet worden vrijgesteld van schenkbelasting.