Gedaan met laden. U bevindt zich op: Vrijstelling Nationaal domeingoed - Vrijstelling onderwijs Vlaamse Belastingdienst

Vrijstelling Nationaal domeingoed - Vrijstelling onderwijs

Rechtspraak
Rolnummer
2015/AR/1900 en 2016/AR/1268
Datum beslissing
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Belasting

Onroerende voorheffing

Artikel

Artikel 253, 3° WIB 92 (huidig artikel 2.1.6.0.1, 3° VCF) en artikel 253, 1° jo. artikel 12 WIB 92 (huidig artikel 2.1.6.0.1, 1° VCF)

Voorwerp betwisting

Vrijstelling Nationaal domeingoed (op zich zelf niets opbrengen)

Vrijstelling onderwijs

Rechtbank of Hof

Hof van Beroep

Plaats

Gent

Rolnummer

2015/AR/1900 en 2016/AR/1268

Datum uitspraak

14/02/2017 en 12/12/2017

Status

Definitief

Samenvatting

Belastingplichtige, een “doe-centrum” voor technologie, beroept zich op twee vrijstellingen van onroerende voorheffing, nl. de vrijstelling als nationaal domeingoed en de vrijstelling wegens de bestemming voor onderwijs. Het Hof van Beroep te Gent oordeelt net als de rechtbank van eerste aanleg dat belastingplichtige geen aanspraak kan maken op deze vrijstellingen.

*vrijstelling als nationaal domeingoed (art. 253, 3° WIB, thans artikel 2.1.6.0.1, 3° VCF):

Het Hof herhaalt dat voor deze vrijstelling vereist is dat volgende drie voorwaarden cumulatief vervuld zijn:
1) de aard van nationaal domein bezitten;
2) op zichzelf niets opbrengen;
3) gebruikt worden voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut

Wat de eerste voorwaarde betreft stelt het Hof vast dat de grond waarop het gebouw opgericht is toebehoort aan het Vlaams Gewest. Er werd een erfpachtovereenkomst afgesloten tussen het Vlaams Gewest en de belastingplichtige waarin uitdrukkelijk wordt voorzien dat het recht van natrekking niet geldt tijdens de erfpacht. Belastingplichtige richtte vervolgens op de grond het “doe-centrum” op. Het gebouw behoort dan ook niet toe aan de overheid en heeft om die reden niet de aard van een nationaal domeingoed. Het gebouw behoort toe aan de belastingplichtige die als erfpachter ook de belastingschuldige zoals bepaald in artikel 251 WIB 92 (thans artikel 2.1.2.0.1 VCF) is.

Bij de beoordeling van de tweede voorwaarde houdt het Hof rekening met het feit dat belastingplichtige een handelsvennootschap is en dat het bijgevolg intrinsiek is dat ze streeft naar winst. De toegang tot de tentoonstellingen en evenementen die georganiseerd worden vereist de betaling van een toegangsprijs. Dit vormt een rechtstreekse opbrengst in haar voordeel. Er wordt niet bewezen dat dit louter kostendekkend zou zijn. Het gebouw brengt dus wel degelijk iets op. De vrijstelling kan dan ook niet toegekend worden.

*vrijstelling wegens bestemming als onderwijs:

Het Hof oordeelt dat het begrip “onderwijs” in artikel 12 §1 WIB een didactische activiteit veronderstelt die door de onderwijzende persoon ten behoeve van de onderwezene wordt uitgeoefend en die op systematische wijze wordt georganiseerd (Cass. 13 september 1966; Cass. 11 oktober 1966). De didactische activiteit dient op systematische wijze, niet toevallig of occasioneel ingericht en georganiseerd te zijn in het onroerend goed.

Belastingplichtige toont niet aan dat de lokalen daadwerkelijk systematisch voor didactische activiteiten worden bestemd. Het presenteren van activiteiten en projecten voldoet hier niet aan. De educatieve functie van het “doe-centrum” is niet gelijk te stellen met een onderwijsfunctie in de betekenis die de fiscale wet er aan geeft. De vrijstelling kan niet toegekend worden.

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 2.1.6.0.1. VCF