Gedaan met laden. U bevindt zich op: Voorwaarde “hoofdzakelijk vergund” bij zonevreemde bedrijven en woningen Vlaamse Belastingdienst

Voorwaarde “hoofdzakelijk vergund” bij zonevreemde bedrijven en woningen

Rechtspraak
Rolnummer
2016/AF/256 – 2016/AF/132
Datum beslissing
3 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Rechtbank
Hof van Beroep te Brussel
Status
Definitief

Beschrijving

Datum uitspraak: 03/11/2021 – 04/05/2021

Heffing

  • Planbatenheffing

Wettelijke basis

  • Artikel 2.6.5, 4° en 6° VCRO

Samenvatting

Artikel 2.6.5, 4° en 6° VCRO voorzien in een vrijstelling van planbatenheffing voor respectievelijk zonevreemde woningen en bedrijven die ingevolge de inwerkingtreding van een RUP een geëigende bestemming krijgen.

De beoordeling van deze vrijstellingen is complex, gezien met veel voorwaarden moet rekening gehouden worden. Recente rechtspraak van het Hof van Beroep te Brussel geeft terug wat meer duiding bij de invulling van het begrip “hoofdzakelijk vergund”.

Vrijstelling zonevreemde bedrijven - beoordeling van de voorwaarde “hoofdzakelijk vergund” op niveau van het bedrijf (art. 2.6.5, 6° VCRO)

Het zonevreemde bedrijf in kwestie omvat verschillende kadastrale percelen, waaronder een aantal onbebouwde percelen die een bestemmingswijziging van landbouw naar bedrijvigheid ondergaan waardoor het bedrijf haar activiteiten in de toekomst kan uitbreiden naar deze percelen. De discussie betreft de vraag of de voorwaarde “hoofdzakelijk vergund” bij deze onbebouwde percelen vervuld is.

Het Hof oordeelt dat deze percelen wel degelijk deel uitmaken van het bedrijf, de percelen los zien van de rest van het bedrijf komt neer op “kunstmatig afzonderen”. Het Hof verwijst hiervoor naar de toelichtingsnota bij het RUP waarin is opgenomen dat het bedrijf ook op de onbebouwde percelen gevestigd is.

Op basis van de feitelijke elementen van het dossier stelt het Hof vast dat het bedrijf hoofdzakelijk vergund is. Omdat het hoofdzakelijk vergund karakter op niveau van het bedrijf dient beoordeeld te worden besluit het Hof dan ook dat er terecht aanspraak wordt gemaakt op de vrijstelling voor de onbebouwde percelen, gezien ze deel uitmaken van het terrein waarop het hoofdzakelijk vergund bedrijf gevestigd is.

Vrijstelling zonevreemde woningen - hoofdzakelijk vergunde woning kan een “voorlopig en demonteerbaar gebouw” zijn

Een zonevreemde constructie ondergaat een bestemmingswijziging van recreatie naar wonen. VLABEL oordeelde dat er op het perceel geen vergunde woning was opgericht. Er werden wel twee vergunningen bekomen voor het perceel, één in 1967 voor het bouwen van een “voorlopig en demonteerbaar gebouw” en één in 1980 voor het bouwen van een “poolhouse”, maar geen van beide betreft een vergunning voor een “woning”.

De eerste rechter volgde deze zienswijze en oordeelde dat uit geen enkel stuk blijkt dat een vergunning werd bekomen voor een constructie voor bewoning.

Het Hof van Beroep komt op basis van dezelfde stukken tot een ander besluit. De basisvraag, aldus het Hof, is of in 1967 een “woning” is vergund bij de vergunning voor een “voorlopig en demonteerbaar gebouw”. Op basis de feitelijke elementen van het dossier komt het Hof tot het besluit dat dit wel degelijk het geval is:

  • de destijds geldende vergunningsvoorschriften waren niet dermate specifiek dat wonen enkel kon indien de benaming van het bouwwerk de benaming “wonen” droeg, bv. woonhuis of huis;
  • in de vergunning is opgenomen dat de gemeente niet zal tussenkomen voor aanleg van straten, riolering, e.d. maar er is ook sprake van een verkaveling op de bewuste plaats;
  • wat vergund werd kon wel degelijk dienen voor bewoning, uit het plan van het “gebouw” dat bij de vergunning is gevoegd blijkt dat het ingericht werd als woning met een living, keuken, badkamer, slaapkamers;
  • dat mogelijk een woning is vergund die niet zo stevig zou zijn inzake bouwmaterialen als wat hedendaags verwacht wordt, op het plan wordt “systeembouw” vermeld, doet geen afbreuk aan het gegeven dat wat vergund is wel degelijk een woning blijkt.

Het Hof besluit dat het gegeven dat wat vergund is, verplaatsbaar en demonteerbaar zou zijn, niet toelaat te besluiten dat in wat vergund werd niet zou gewoond kunnen worden. Op geen enkele wijze laat de vergunning toe aan te nemen dat wat vergund is maar occasioneel en voor ontspanning of niet onafgebroken gebruik (zgn. weekendgebruik of zomergebruik) vergund is.