Gedaan met laden. U bevindt zich op: Vermindering kinderen - domiciliëringsvereiste - co-ouderschap Vlaamse Belastingdienst

Vermindering kinderen - domiciliëringsvereiste - co-ouderschap

Rechtspraak
Rolnummer
7600
Datum beslissing
23 juni 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Rechtbank
Grondwettelijk Hof
Status
Definitief

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 2.1.5.0.1. VCF

Samenvatting

Het verwijzende rechtscollege wenst van het Hof te vernemen of artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre in het kader van een co-ouderschapsregeling enkel de ouder bij wie de kinderen zijn gedomicilieerd, een vermindering van de onroerende voorheffing kan genieten, terwijl de ouder bij wie de kinderen niet zijn gedomicilieerd maar die ze eveneens daadwerkelijk huisvest, die vermindering niet kan genieten.

De in het geding zijnde bepaling voorziet in een vermindering van de onroerende voorheffing voor de woning die op 1 januari van het aanslagjaar wordt betrokken door een gezin met ten minste twee kinderen die daar volgens het bevolkingsregister hun woonplaats hebben en die in aanmerking komen voor kinderbijslag.

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat het bodemgeschil betrekking heeft op de weigering van de Vlaamse belastingadministratie om de vermindering van de onroerende voorheffing op grond van artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit toe te kennen, omdat de eisende partij niet voldoet aan de voorwaarde dat ten minste twee kinderen volgens het bevolkingsregister hun woonplaats in de gezinswoning moeten hebben. De kinderen van de eisende partij zijn immers ingeschreven in het bevolkingsregister bij de andere co-ouder, terwijl beide ouders samen het ouderlijk gezag uitoefenen en hun kinderen op gelijkmatig verdeelde wijze huisvesten. Het Hof beperkt zijn onderzoek van de prejudiciële vraag tot die situatie.

Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de decreetgever om, wanneer hij een belasting heft, de vrijstellingen en de modaliteiten daarvan te bepalen. De decreetgever kan evenwel, zonder het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te schenden, geen vrijstellingen of verminderingen van belasting verlenen aan sommige belastingplichtigen en ze weigeren aan anderen die met hen vergelijkbaar zijn, indien dat verschil in behandeling niet objectief en redelijk verantwoord is.

In hun antwoord op parlementaire vragen met betrekking tot de vermindering van de onroerende voorheffing bij co-ouderschap hebben de bevoegde ministers erop gewezen dat de automatische toekenning van de vermindering op basis van authentieke gegevensbronnen een verdeling van de vermindering tussen beide co-ouders bemoeilijkt.

Het in het geding zijnde verschil in behandeling tussen co-ouders die samen het ouderlijke gezag uitoefenen en hun kinderen op gelijkmatig verdeelde wijze huisvesten, berust op een objectief criterium, namelijk bij welke ouder de kinderen in het bevolkingsregister zijn ingeschreven. Onderzocht dient nog te worden of het criterium van onderscheid pertinent is in het licht van de doelstellingen die de decreetgever nastreeft.

Het Hof heeft zich reeds uitgesproken over een soortgelijk verschil in behandeling ten aanzien van de vermindering van de onroerende voorheffing bij co-ouderschap zoals het destijds van toepassing was in het Waalse Gewest en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, bij zijn arresten nrs. 63/2011, 153/2012 en 23/2018.

In tegenstelling tot wat de Vlaamse Regering beweert, vloeit het in het geding zijnde verschil in behandeling niet voort uit het keuze van de co-ouders om al dan niet een overeenkomst te sluiten over de verdeling van de vermindering van de onroerende voorheffing. Net zoals de voormalige regeling in het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waarover het Hof zich heeft uitgesproken bij de arresten nrs. 63/2011, 153/2012 en 23/2018, ligt het thans in het geding zijnde verschil in behandeling immers besloten in de onmogelijkheid die uit de in het geding zijnde bepaling voortvloeit om het voordeel van de vermindering van de onroerende voorheffing gedeeltelijk ten goede te doen komen aan de co-ouder waarbij de kinderen niet gedomicilieerd zijn. Zoals de bevoegde minister heeft aangegeven in een antwoord op een parlementaire vraag, is die « belastingvermindering […] in het Vlaamse Gewest […] intrinsiek verbonden met een specifiek onroerend goed én met de domiciliëring van het kind » (Vlaams Parlement, 2016-2017, schriftelijke vraag nr. 75 van 15 november 2016). Evenmin kan worden aangenomen dat ouders die kiezen voor een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen op gelijkmatig gedeelde wijze worden gehuisvest, uit vrije wil afstand zouden doen van bepaalde fiscale voordelen.

Hoewel de decreetgever in fiscale zaken de verscheidenheid aan situaties kan opvangen in categorieën die, noodzakelijkerwijze, slechts bij benadering met de werkelijkheid overeenstemmen, moeten het belastingtarief en de modaliteiten ervan op gelijke wijze worden toegepast ten aanzien van eenieder die zich ten opzichte van de maatregel en het nagestreefde doel in een soortgelijke positie bevindt.

Een dergelijke benadering van de werkelijkheid mag niet ertoe leiden dat co-ouders die hun kinderen op gelijkmatig gedeelde wijze huisvesten en zich dus ten opzichte van de maatregel en het nagestreefde doel in een soortgelijke positie bevinden, van dat voordeel worden uitgesloten louter omdat dit de automatische toekenning van de vermindering aan de hand van een authentieke gegevensbron zou bemoeilijken. De bezorgdheid om de administratieve last van belastingplichtigen te verminderen aan de hand van automatisering, mag niet tot gevolg hebben dat een vergelijkbare categorie van belastingplichtigen niet dat systeem kan genieten.

Overigens blijkt geenszins uit de antwoorden op de parlementaire vragen door de bevoegde ministers, dat de implementatie van een co-ouderschapsregeling tot gevolg zou hebben dat de huidige automatisering uitgehold zou worden.

Evenmin is het in het geding zijnde domiciliëringscriterium noodzakelijk om de effectieve controle op de toekenning van de vermindering te waarborgen bij co-ouders die de kinderen op gelijkmatig gedeelde wijze huisvesten. Het bestaan van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de gelijkmatige huisvesting kan onder meer worden aangetoond aan de hand van een geregistreerde of door een rechter gehomologeerde overeenkomst of een rechterlijke beslising.

De bezorgdheid van de Vlaamse decreetgever om een effectieve controle te kunnen uitoefenen en de automatische toekenning van de vermindering te verzekeren aan de hand van een authentieke gegevensbron, verantwoordt dan ook niet dat het voordeel van de vermindering van de onroerende voorheffing de co-ouder waarbij de kinderen niet gedomicilieerd zijn, onder geen enkele voorwaarde gedeeltelijk ten goede kan komen, wanneer beide ouders op gelijke wijze instaan voor de last van de kinderen en hen op gelijkmatig verdeelde wijze huisvesten. Een dergelijk criterium van onderscheid is niet pertinent in het licht van de nagestreefde doelstelling om de belastingplichtigen bij te staan die de financiële last van hun kinderen dragen.

Artikel 2.1.5.0.1, § 1, 2°, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit is niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de co-ouder die de kinderen op gelijkmatig gedeelde wijze huisvest, onder geen enkele voorwaarde de mogelijkheid biedt om een gedeeltelijke vermindering van de onroerende voorheffing te genieten voor het onroerend goed dat hij betrekt.