Gedaan met laden. U bevindt zich op: Verlaagd tarief aandelen familiale vennootschap - intra-groepsdiensten zijn niet altijd een handelsactiviteit Vlaamse Belastingdienst

Verlaagd tarief aandelen familiale vennootschap - intra-groepsdiensten zijn niet altijd een handelsactiviteit

Rechtspraak
Rolnummer
21/1465/A
Datum beslissing
16 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Voorlopig

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.4.2.2. VCF

Samenvatting

Wijlen mevrouw L is op 18 april 2020 overleden. In de aangifte van nalatenschap vroegen de erfgenamen de toepassing van het verlaagd tarief van 3% op de verkrijging van de (gecertificeerde) aandelen in een familiale vennootschap overeenkomstig art. 2.7.4.2.2, §1, 1ste lid, 2° VCF. De aanvraag voor de toepassing van het verlaagd tarief werd verworpen omdat voor de betrokken vennootschap niet werd voldaan aan de activiteitsvoorwaarde als bepaald in art. 2.7.4.2.2, §2, 1° eerste en tweede lid VCF.

De rechtbank merkt op dat Vlabel niet betwist dat management-activiteiten in bepaalde omstandigheden economische activiteiten kunnen zijn in de zin van het economisch recht. Vlabel betwist echter wel dat management-activiteiten steeds in elk geval kwalificeren als een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit.

Verder merkt de rechtbank op dat de begrippen ‘managementactiviteiten’ en ‘intra-groepsdiensten’ in de Omzendbrief Vlabel 2015/2(PDF bestand opent in nieuw venster) niet nader worden gedefinieerd. Dergelijke begrippen moeten echter geïnterpreteerd worden in het licht van de doelstelling van het gunstregime. De rechtbank stelt vast dat de omzendbrief uitdrukkelijk stelt: “Het is niet voldoende dat enkel het maatschappelijk doel in de statuten een dergelijke activiteit bevat. De vennootschap moet de activiteit ook werkelijk uitoefenen, hetgeen zal dienen aangetoond te worden.” (bron: Omzendbrief Vlabel 2015/2 d.d. 15 december 2015, 12). Volgens de rechtbank moet de intra-groepsdienst ook in werkelijkheid toelaten dat de holding een maatschappelijke meerwaarde genereert. De louter formele uitoefening van een intra-groepsdienst, zoals een activiteit van boekhouding of personeelsbeheer, is geen ‘joker’ voor belastingplichtigen om desgewenst het voordeel van de fiscale gunst van het verlaagde tarief op te eisen. De holdingvennootschap moet een maatschappelijke meerwaarde genereren om een afwijking van de principiële belastbaarheid te rechtvaardigen. Eisers dienen te bewijzen dat de handelsactiviteiten en dus ook de intra-groepsdiensten daadwerkelijk worden uitgeoefend. Volgens eisers levert de Holding A. G. BV intra-groepsdiensten aan de Beheersmaatschappij G. BV en G. O. G. BV. Die intra-groepsdiensten worden ingevuld op basis van de expertise en ervaring van Holding A. G. BV. Dergelijke intra-groepsdiensten kunnen volgens de rechtbank maatschappelijk relevant zijn wanneer de dochtervennootschappen in werkelijkheid niet over de vereiste expertise beschikken en de ‘intra-groepsdiensten’ bijgevolg een meerwaarde leveren. Zoals Vlabel terecht stelt is dit niet het geval, minstens niet geloofwaardig voor de rechtbank. De rechtbank dient immers vast te stellen dat eisers niet verduidelijken wat concreet onder “projectontwikkeling, administratie en finance & control, personeelsbeheer. …” dient te worden begrepen, noch tonen zij aan dat deze prestaties werkelijk worden uitgeoefend. De rechtbank kan dan ook niet objectief afleiden dat deze intra-groepsdiensten kwalificeren als een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit in de zin van art. 2.7.4.2.2, §2 VCF en dat deze ook werkelijk worden uitgeoefend. De voorgelegde stukken overtuigen de rechtbank niet dat deze intra-groepsdiensten daadwerkelijk worden uitgeoefend. Eisers leggen volgende stukken voor: een tweetal dienstverleningsovereenkomsten, die pas zijn ingegaan op 1 januari 2020 en een drietal jaarrekeningen van 2017-2019. Uit titel “1.4 Resultaten” van deze stukken kan de rechtbank niet in afdoende mate afleiden in welke mate het bedrijfsresultaat van de holding mee afhankelijk zou zijn van de geleverde diensten. Dit stuk bewijst dus niet dat de intra-groepsdiensten kwalificeren als een handelsactiviteit die Holding A. G. BV werkelijk uitoefent. De rechtbank kan hieruit niet afdoende afleiden of en in welke mate de beweerde intra-groepsdiensten concreet aanleiding gaven tot de bedrijfsopbrengsten. De actiefposten bestaan uit goodwill en deelnemingen in groepsmaatschappijen, terwijl de lonen slechts een fractie van de bedrijfskosten uitmaken. Verder bewijst de opname van de gefactureerde diensten in de opbrengsten niet dat deze diensten aan werkelijk geleverde prestaties beantwoorden. Uit de negen facturen van 2020 die blijkbaar grotendeels dateren uit de periode na het overlijden van de decujus kan de rechtbank niet voldoende afleiden welke prestaties concreet werden geleverd. De facturen vermelden slechts “Wegens verschuldigde vergoeding voor Projectontwikkeling, administratie, finance en control Personeelsbeheer, bouwbeheer, inkoop- en verkoopbeheer” en bedragen, op één factuur na allemaal 10.285,00 EUR. Eisers laten na om de jaarrekening voor 2020 bij te brengen. Vlabel heeft terecht vastgesteld dat zij niet kan vaststellen met welke concrete prestaties deze gefactureerde bedragen overeenstemmen. Welke maatschappelijke meerwaarde deze gefactureerde prestaties genereren is onduidelijk.

De rechtbank besluit dat eisers niet op een overtuigende wijze het bewijs leveren, op basis van deze stukken, dat deze intra-groepsdiensten daadwerkelijk werden uitgevoerd en wat de concrete frequentie en inhoud van deze diensten zou zijn, noch kan afdoende worden afgeleid dat deze diensten kwalificeren als een nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit in de zin van art. 2.7.4.2.2, §2 VCF. Eisers blijven in gebreke om afdoende aan te tonen dat de Holding A. G. BV effectief intra-groepsdiensten aan Beheersmaatschappij G BV en G. O. G. BV levert.

Vlabel stelt terecht volgende vragen in haar argumentatie:

“Hoe kan de expertise enige maatschappelijke meerwaarde uitmaken als de dochtervennootschappen vergoedingen betalen aan de Holding A. G. BV voor expertise die zij, middels haar eigen gemandateerden, reeds bezitten? Dergelijke intragroepsdiensten leveren bezwaarlijk een commercieel voordeel op voor de dochtervennootschappen die voor deze expertise eenvoudigweg bij hun eigen bestuurders terecht kunnen. In welke mate voert de Holding A. G. BV een handelsactiviteit? Gelet op het feit dat de Holding A. G. BV en haar dochtervennootschappen dezelfde bestuurders hebben is de maatschappelijke meerwaarde van de beweerde intragroepsdiensten hooguit twijfelachtig. Om die reden is de feitelijke vaststelling dat de vennootschappen niet alleen dezelfde bestuurders hebben die deze intragroepsdiensten leveren maar ook nog eens op hetzelfde adres gevestigd zijn, wel degelijk relevant. Deze feitelijke vaststellingen doen immers de nodige twijfel rijzen omtrent de realiteit van de beweerdelijke uitgeoefende intragroepsdiensten.”

De rechtbank volgt in deze de zienswijze van Vlabel en voegt hieraan toe dat zo’n constructie uiterst kunstmatig is en zeker niet overeenkomt met de doelstellingen van de fiscale gunstmaatregel van het verlaagde tarief. Des te meer daar het niet de bedoeling is van de wetgever private personen die hun privaat patrimonium in vennootschappen onderbrengen (de zogenaamde ‘patrimoniumvennootschapen’) en geen economische (maatschappelijke) ondernemingswaarde creëren, van de gunstmaatregelen te laten profiteren (Parl. St. Vl. Parl 2011-2012, 1326 nr. 1, 25).