Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24019 - Kanscontract in combinatie met toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 24019 - Kanscontract in combinatie met toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
24019
Datum beslissing
17 juni 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers verzoeken om een voorafgaande beslissing waarin wordt bevestigd dat de volgende opgesomde decretale bepalingen in casu niet van toepassing zijn:

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF
  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF
  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF
  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF
  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], […], namens:

De heer X, rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1953 en zijn echtgenote Y, rijksregisternummer […], geboren te […], op xx.xx.1959, samen wonende te […] (hierna respectievelijk “X” en “Y”).

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

1. Feitelijke gegevens

Familiale situatie

3. De aanvragers zijn beide afkomstig uit Frankrijk maar wonen reeds geruime tijd in Vlaanderen, meer bepaald te […]. Ze zijn gehuwd te […] op xx.xx.1983 en hebben voorafgaandelijk, op xx.xx.1983, een huwelijkscontract verleden voor notaris […]. De echtgenoten kozen voor een stelsel van zuivere scheiding van goederen.[1]

De aanvragers hebben twee kinderen:

  • Z. Hij werd geboren uit eerste huwelijk van X, maar nadien (gewoon) geadopteerd door Y; [2]
  • A, geboren uit het huwelijk van X en Y.

High-level overzicht van het vermogen en bestaande regelingen bij overlijden

4. Tot het eigen vermogen van X behoren volgende aandelen:

  • [...] (70%) aandelen van de BV B, ondernemingsnummer […], met zetel te […].[3]

Deze aandelen werden in deze verhouding bekomen bij de oprichting van de vennootschap in 2012 door de inbreng in natura van 11.182 aandelen van de vennootschap naar Frans recht […], N° […], […].[4]

Tot het eigen vermogen van Y behoren volgende aandelen:

  • [...] (30%) aandelen van de BV B, voormeld.

Het eigen vermogen van BV B bedraagt per 30.06.2023 afgerond [...] EUR. De reële waarde van deze aandelen bedraagt meer, aangezien het boekhoudkundig eigen vermogen geen rekening houdt met de reële waarde van de verschillende onroerende goederen binnen de groep van vennootschappen (zie hierna onder titel 1.3).

5. Het overig vermogen van de aanvragers bestaat uit:

  • Gezinswoning te […], exclusieve eigendom van Y;
  • 2 appartementen gelegen te […], exclusieve eigendom van Y,
  • R/C-vorderingen op de vennootschappen binnen de groep, zowel op uitsluitende naam van één van de echtgenoten als op gezamenlijke naam.

6. Naast hun huwelijkscontract hebben de aanvragers destijds ook voorzien in contractuele erfstellingen van het vruchtgebruik van de nalatenschap van een echtgenoot ten voordele van de langstlevende.[5]

7. Daarnaast voorzag Y ook in een testament waarbij haar persoonlijke goederen (juwelen) en één van beide appartementen te […] als bijzonder legaat wordt toebedeeld aan A. Deze bijzondere legaten zijn bedoeld ter compensatie van het gegeven dat Z zal erven van zowel zijn biologische moeder als de aanvragers, terwijl A enkel van de aanvragers zal erven.

Vermogen waarop de voorafgaande beslissing betrekking heeft

8. De huidige aanvraag tot voorafgaande beslissing heeft betrekking op de voormelde aandelen van de Belgische holding BV B (hierna genoemd: “de Aandelen”).

Het betreft een Belgische holdingvennootschap die alle aandelen bezit van de Franse holdingvennootschap […]. Deze vennootschap houdt talrijke participaties aan in Franse immovennootschappen.

Het betreffen voornamelijk de bedrijfsgebouwen van autogarages, die worden verhuurd aan de betreffende uitbaters van de autogarages. Voorheen behoorden ook de meeste operationele vennootschappen (uitbating van de autogarages) tot de groep, maar n.a.v. de eindeloopbaan van X werden deze gradueel overgedragen, o.a. aan diens zoon Z.

Overzicht belangrijkste participaties:

  • 100,00% van […]
  • 100,00% van […]
  • 99,73% van […]
  • 99,00% van […]
  • 99,00% van […]
  • 99,87% van […]
  • 99,50% van […]
  • 99,00% van […]
  • 99,93% van […]
  • 98,00% van […]
  • 99,80% van […]
  • 98,00% van […]
  • 99,96% van […]

2. Nadere omschrijving van de voorgenomen verrichtingen

9. De aanvragers wensen een globale successieregeling uit te werken als volgt:

  • Maken van de rechtskeuze voor het Belgisch huwelijksvermogensrecht en erfrecht, gelet op de jarenlange woonplaats in België.
  • Herroepen van de contractuele erfstellingen aangezien deze:
    • geen nut meer hebben (gelet op het wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot); en
    • de aanvragers elkaar ruimer willen beschermen dan louter via verkrijging van vruchtgebruik;
    • waarbij de boogde verkrijging in volle eigendom maximaal beschermd is tegen inkorting.
  • Voorzien van testamenten met een keuzelegaat:
    • De aanvragers stellen wederzijds een testament op waarbij de langstlevende het recht krijgt om naar eigen inzicht de goederen aan te duiden die hij/zij wenst te verkrijgen uit de nalatenschap van de overleden echtgenoot; onder verplichting pro rata bij te dragen in het passief.
    • Voor wat betreft het testament van Y wordt bijkomend voorzien in bijzondere legaten ten voordele van A, overeenkomstig de bepalingen van haar huidig testament. Daarbij wordt voorzien dat in geval van inkorting de bijzondere legaten aan A bij voorrang moeten worden uitgekeerd zodat de inkortingsvordering eerst de eventuele verkrijging (op grond van het keuzelegaat) door X zal treffen.
  • Voorzien van een bijzondere regeling m.b.t. de Aandelen:
    • De aanvragers stellen een kanscontract op m.b.t. 2 x 30 %, zijnde [...] aandelen (eigendom van respectievelijk X en Y);
    • De aanvragers voorzien als huwelijksvoordeel (op te nemen in een wijziging van huwelijkscontract) een optioneel toekenningsbeding m.b.t. het saldo van de [...] aandelen eigendom van X, met name op [...] aandelen.

De bijzondere regeling m.b.t. de Aandelen maakt het voorwerp uit van onderhavige aanvraag tot voorafgaande beslissing.

III. Motivering van de aanvraag

1. Noodzaak van de bijzondere regeling m.b.t. de Aandelen

Motief 1: Inkomenszekerheid langstlevende – behoud exclusief aandeelhouderschap

10. De aanvragers leven hoofdzakelijk van dividenden vanuit de vennootschap BV B. Zo bedroegen de dividenden de laatste vijf jaren:[6]

Per 30/06/2023: 685.415,08 euro

Per 30/06/2022: 672.482,72 euro

Per 30/06/2021: 678.302,28 euro

Per 30/06/2020: 695.760,97 euro

Per 30/06/2019: 647.911,24 euro

11. De aanvragers wensen dat na overlijden van één van hen de langstlevende verder kan beschikken over de dividenden. Ook wensen zij dat de langstlevende de vrijheid heeft om activa van de vennootschap of onderliggende vennootschappen te kunnen verkopen om liquide middelen te genereren, die dan kunnen worden uitgekeerd. Dergelijke uitkering moet ook kunnen gebeuren onder de vorm van terugbetaling van inbreng en /of uitkering van de reserves [7].

De aanvragers handelen daarbij vanuit een verzorgingsgedachte jegens elkaar.

Vanuit deze verzorgingsgedachte is een regeling vereist die er toe leidt dat de langstlevende alle aandelen van de vennootschap BV B in volle eigendom (en dus de daaraan gekoppelde exclusieve rechten op uitkeringen) verkrijgt, zonder de waarde ervan te moeten vergoeden.

Verkrijging in volle eigendom (rechtstreekse zakenrechtelijke aanspraak)

12. Beide aanvragers zijn sinds de oprichting van de vennootschap BV B de enige aandeelhouders van de vennootschap. Zij zijn beiden sinds de oprichting ook statutair bestuurder. Er zijn geen andere bestuurders. Zowel het aandeelhouderschap als het bestuur is derhalve sinds de oprichting van de vennootschap exclusief tussen de aanvragers geregeld. De aanvragers wensen dit zo te houden, ook indien één van hen overlijdt, opdat:

  • Alle uitkeringen onder welke vorm dan ook (dividenden, terugbetaling van inbreng, …) zouden toekomen aan de langstlevende;
  • De langstlevende alleen de nodige beleidsbeslissingen zou kunnen nemen in functie van b.v. winstmaximalisatie;
  • De beslissing om financiële middelen uit te keren en/of activa te verkopen om financiële middelen voor uitkering beschikbaar te maken exclusief aan de langstlevende zou toekomen.

Het ontstaan van een verhouding vruchtgebruik-blote eigendom is dus niet gewenst wegens de beperkingen inherent aan het vruchtgebruik, zo ondermeer:

  • Het bestemmingsgebonden karakter van het vruchtgebruik (art. 3.143 B.W.), waardoor de vruchtgebruiker beperkt is bij de uitoefening van de stem- en de andere lidmaatschapsrechten verbonden aan de aandelen (art. 5:22 WVV en art. 3.163 BW);
  • Het beperkte recht op (financiële) uitkeringen door de vennootschap.

Terugbetaling van inbreng en/of uitkering van reserves (a fortiori reserves aangelegd voor het ontstaan van het vruchtgebruik), komen niet of niet met zekerheid aan de vruchtgebruiker toe, b.v. wanneer deze beschouwd dienen te worden als opbrengsten zoals bedoeld in art. 3.147 B.W. Weliswaar zou er -b.v. in een testament- kunnen worden bepaald dat opbrengsten worden geïnd door de vruchtgebruiker, maar dan nog zullen de geïnde bedragen dienen te worden gerestitueerd bij afloop van het vruchtgebruik (naar analogie met het bepaalde omtrent bijzondere opbrengsten in art. 3.163 B.W.) en derhalve niet beschikbaar zijn om door de langstlevende te worden verteerd.

De wens/noodzaak om zowel het aandeelhouderschap als het bestuur van de vennootschap exclusief tussen de echtgenoten te houden, dient mede begrepen te worden in het licht van het gegeven dat Z (zoon van de aanvragers) via zijn vennootschappen huurder is van een aantal onroerende goederen die onrechtstreeks (via deelnemingen) aangehouden worden door BV B. De aanvragers willen elke mogelijkheid tot inmenging van zijn kant uitsluiten, gelet op de tegenstrijdigheid van belangen in zijn hoofde.

Verkrijging zonder vergoeding van de waarde

13. Niet alleen dienen de aandelen in volle eigendom toe te komen aan de langstlevende; de langstlevende dient deze tevens te verkrijgen zonder verplichting tot vergoeding van de waarde ervan:

  • In geval van vooroverlijden van X: via de voorgenomen verrichtingen verkrijgt Y 70% van de aandelen van de vennootschap BV B, naast de eigen 30%. Vergoeding van de waarde van die 70% is de facto niet mogelijk. Er is onvoldoende ander vermogen.
  • In geval van vooroverlijden van Y: via de voorgenomen verrichtingen verkrijgt X 30% van de aandelen van de vennootschap BV B, naast de eigen 70%. Vergoeding van de waarde van die 30% zou er de facto toe leiden dat binnen de groep belangrijke activa moeten worden verkocht om financiële middelen voor uitkering beschikbaar te maken, opdat X de vergoeding voor de verkrijging van de aandelen zou kunnen voldoen. Dit is geenszins de bedoeling.

Om die reden biedt de regeling inzake overdracht van aandelen zoals voorzien in het artikel 10 van de statuten van de vennootschap BV B (goedkeuringsrecht) dan ook onvoldoende bescherming voor de langstlevende.

Weliswaar kan de langstlevende de verkrijging door bijvoorbeeld kinderen weigeren, maar steeds tegen vergoeding van de waarde ervan. Aangezien die vergoeding de facto niet mogelijk zal zijn, zal de langstlevende zich niet op het goedkeuringsrecht kunnen beroepen. Doordat de voorgenomen verrichtingen een kanscontract dan wel een huwelijksvoordeel uitmaken, wordt een verkrijging zonder vergoeding bewerkstelligd waardoor een gebrek aan financiële middelen in hoofde van de langstlevende er niet toe kan leiden dat deze zich toch genoodzaakt ziet mede-aandeelhouders te aanvaarden (wat de aanvragers absoluut wensen te vermijden).

Motief 2: Bescherming tegen inkorting

14. De verkrijging ingevolge uitwerking van het kanscontract en de verkrijging ingevolge het huwelijksvoordeel (uitwerking van het toekenningsbeding opgenomen in het huwelijkscontract) zijn beide geen verkrijgingen om niet.

Wat betreft het kanscontract gebeurt de verkrijging immers ten bezwarende titel (‘animus speculandi’) indien de voorwaarden daartoe zijn voldaan (wat in casu het geval is; zie titel 3.2. hierna). Bij een verkrijging ten bezwarende titel is inkorting in het geheel niet mogelijk.

Het optioneel toekenningsbeding vormt een huwelijksvoordeel dat binnen de grenzen van art. 2.3.57 B.W. (zie hierna onder titel 3.3.) evenmin voor inkorting vatbaar is. Het risico is derhalve beperkt tot de helft van de niet-huwelijkse aanwinsten.

Om inkorting maximaal uit te sluiten wordt aldus gekozen voor een dubbel opzet:

  • Enerzijds een verkrijging via kanscontract, waar inkorting geheel is uitgesloten;
  • Anderzijds een verkrijging via toekenningsbeding, waar inkorting slechts beperkt mogelijk is. In het wijzigend huwelijkscontract dat tussen de aanvragers zal worden afgesloten, zal een bewijsregeling worden voorzien (via vermoedens) om een eventuele discussie omtrent niet-aanwinsten maximaal in te perken en te kanaliseren (zie verder onder titel 3.3).

15. De wens van de aanvragers om beschermd te zijn tegen een mogelijke vordering tot inkorting is in casu bijzonder pertinent, gelet op volgende omstandigheden:

  • De gewenste inkomenszekerheid voor de langstlevende, zoals hierboven uiteengezet onder titel 3.1.1.
  • De waarde van de aandelen versus het overige vermogen van de aanvragers. De aandelen vormen veruit het belangrijkste vermogensbestanddeel. Een verkrijging om niet zou de facto steeds leiden tot een vordering tot inkorting, hetgeen de verzorgingsgedachte van waaruit de aanvragers handelen zou ondermijnen (verder naar analogie wordt verwezen naar de uiteenzetting onder titel 3.1.1.2).
  • De wens van Y om de bijzondere legaten aan A bij voorrang te zien plaatsvinden waardoor de ruimte binnen het beschikbaar deel reeds deels wordt opgevuld ten gunste van A. De ruimte om nog een niet-inkortbare verkrijging om niet aan X mogelijk te maken is hierdoor beperkter.

Motief 3: De uitwerking van keuzelegaten mogelijk en zinvol maken

16. De voorgenomen verrichtingen hebben bovendien niet enkel tot effect dat de verkrijging van de Aandelen zelf maximaal beschermd is tegen een eventuele inkorting. Het maakt ook de gewenste keuzelegaten uitvoerbaar.

Wanneer de Aandelen door de langstlevende zouden worden verkregen om niet, zouden de Aandelen altijd het volledige beschikbaar deel invullen (en overschrijden). Een keuzelegaat zou dan weinig zinvol minstens integraal inkortbaar zijn.

De voorgenomen verrichtingen vormen ook hier een oplossing voor:

  • Enerzijds dient de waarde van de Aandelen niet te worden meegenomen in de berekening van de omvang van de rekenboedel als bedoeld in art. 4.153 B.W. (met uitzondering van eventuele onvolkomen huwelijksvoordelen, zie ook hierna onder titel 3.3.); en
  • Anderzijds dient de waarde van de Aandelen ook niet aangerekend te worden op het beschikbaar deel. Er blijft dus ruimte binnen het beschikbaar deel waardoor de keuzelegaten nog uitwerking kunnen krijgen. Dit geldt a fortiori voor de nalatenschap van Y, gelet op de bijzondere legaten en de daaraan verbonden voorrang ten gunste van A.

Motief 4: Vermijden van waarderingsdiscussies

17. Aangezien de waarde van de Aandelen niet dient te worden meegenomen in de berekening van de rekenboedel, stelt ook de vraag naar de reële waarde van de Aandelen zich niet. Dit biedt bijkomend comfort voor de langstlevende omdat een te verwachten (complexe) waarderingsdiscussie zich niet stelt.

Tussenbesluit

18. Om de aangehaalde motieven te verwezenlijken is een verkrijging in hoofde van de langstlevende nodig die a) hem/haar een zakenrechtelijke aanspraak in volle eigendom verleent op de Aandelen en b) ten bezwarende titel en/of zonder vergoeding van de waarde plaatsvindt. Daarvoor bestaat geen andere oplossing dan via de voorgenomen verrichtingen.

De aanvragers onderstrepen daarbij dat dit voor de kinderen enkel een uitstel van erfrechtelijke verkrijging inhoudt. De kinderen zullen immers bij het tweede overlijden erven wat de langstlevende heeft verkregen bij het eerste overlijden.

Creatie onverdeeldheid tussen de echtgenoten niet gewenst

19. De voorgenomen verrichtingen leiden er niet toe dat de aandelen van de vennootschap BV B verder in onverdeeldheid tussen de echtgenoten zouden worden aangehouden. Dit is door de aanvragers immers niet gewenst; de aanvragers wensen tijdens hun beider leven het op vandaag bestaand evenwicht tussen hen als aandeelhouders te behouden. Zo ontvangt X op heden 70% van de dividenden en Y 30%. X beschikt over een gewone meerderheid binnen de algemene vergadering, maar voor beslissingen die conform het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen een bijzondere meerderheid vereisen is de instemming Y vereist, b.v. in geval van statutenwijziging.

20. Daarnaast wensen de aanvragers een complex onderzoek naar de fiscale behandeling in Frankrijk van het in onverdeeldheid brengen van aandelen te vermijden, gelet op de talrijke in Frankijk gelegen onroerende goederen die binnen de vennootschap onrechtstreeks worden aangehouden wat Frankrijk potentieel heffingsbevoegd maakt.

Aldus voorzien de aanvragers:

  • Ten belope van 2 x 30% of 2 x [...] aandelen in een kanscontract (en dus geen aanwascontract);
  • Ten belope van 40% of [...] aandelen (eigendom van X) in een optioneel toekenningsbeding (en dus geen verblijvingsbeding), als huwelijksvoordeel.

Wederzijdse zekerheid

21. Noch het kanscontract noch het toekenningsbeding kunnen éénzijdig worden gewijzigd. Dit biedt de langstlevende de nodige zekerheid. Om toch enige flexibiliteit in te bouwen, zal het toekenningsbeding optioneel worden uitgewerkt.

2. Nader omtrent het kanscontract [8]

22. De aanvragers zullen elk [...] aandelen in volle eigendom afstaan aan de andere, onder de opschortende voorwaarde van het eigen vooroverlijden. Elk van hen verkrijgt als tegenprestatie voor deze afstand een gelijke kans om eenzelfde aantal aandelen toebehorend aan de andere te verwerven.

De gelijke kans volgt uit:

  • Het gegeven dat de aanvragers elk een gelijk aantal aandelen van dezelfde vennootschap voorwerp laten uitmaken van het kanscontract (financiële gelijkwaardigheid);
  • De gelijkaardige levensverwachting. Beide aanvragers hebben een normale levensverwachting hetgeen blijkt uit de medische attesten gevoegd als bijlage 10.

Dit kanscontract zal worden gesloten onder de volgende modaliteiten en voorwaarden:

  • De verkrijging door de langstlevende zal gebeuren met ingang van het overlijden van de eerststervende, zonder terugwerkende kracht;
  • De overeenkomst wordt aangegaan voor een termijn die eindigt na het overlijden van de eerststervende, behoudens andersluidend akkoord tussen de partijen. De partijen sluiten de overeenkomst evenwel onder de uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde van echtscheiding dan wel het ontstaan van een feitelijke scheiding om redenen die wijzen op een duurzame ontwrichting van het huwelijk;
  • Zolang het kanscontract geldt, mogen de aanvragers de hen toebehorende aandelen, voorwerp van het kanscontract, niet vervreemden (noch ten bezwarende titel, noch om niet), in pand geven, in betaling geven of op enigerlei andere wijze (met zakelijke rechten) bezwaren, behoudens uitdrukkelijke en schriftelijke goedkeuring van de andere. Wel kunnen zij, mits het akkoord van de andere partij, overgaan tot de vervreemding van de aandelen en de vervanging ervan door andere vermogensbestanddelen die in de plaats van de vervreemde aandelen zullen treden om aldus aan het kanscontract onderworpen te zijn (= zaakvervangingsclausule). De zaakvervangingsclausule zal daarbij in algemene termen worden geformuleerd, zodat deze zo breed mogelijk van toepassing is.

​​​​​​​​​​​​​​3. Nader omtrent het toekenningsbeding

23. Het toekenningsbeding betreft [...] van de [...] aandelen van de vennootschap BV B eigendom van X. De toekenning is éénzijdig van X jegens Y. Aan het toekenningsbeding zullen volgende modaliteiten worden verbonden:

  • Het beding zal optioneel worden voorzien;
  • Ten einde de uitwerking van het toekenningsbeding te waarborgen, wordt enerzijds een vervreemdingsverbod voorzien en anderzijds een zaakvervangingsclausule. Deze zullen analoog worden uitgewerkt zoals voorzien in het kanscontract (zie titel 3.2). Bijkomend zal worden voorzien dat indien en in de mate dat de [...] aandelen van de vennootschap BV B niet meer in het vermogen van X aanwezig zijn bij ontbinding van het huwelijk door overlijden en zaakvervanging niet zou kunnen worden aangetoond, Y een recht op vergoeding zal toekomen gelijk aan de waarde van de aandelen bij ondertekening van het huwelijkscontract. De waarde zal daarbij - om waarderingsdiscussies te vermijden - vastgelegd worden op basis van het eigen vermogen per 31 juni 2023 (afsluiting laatste boekjaar);
  • De verkrijging via het toekenningsbeding gebeurt onder last om pro rata bij te dragen in de schulden bij overlijden. Het betreft louter huishoudschulden; er zijn geen andere schulden op heden.

24. Om het risico op inkorting van de gebeurlijke verkrijging door Y van voormelde [...] aandelen van de vennootschap BV B in gevolge uitwerking van het toekenningsbeding maximaal in te perken, zullen in het huwelijkscontract vermoedens worden opgenomen omtrent het statuut als huwelijkse aanwinst versus niet-aanwinst. Overeenkomstig art. 2.3.57 B.W. (eveneens van toepassing binnen het stelsel van scheiding van goederen zoals bepaald in art. 2.3.64 B.W.) is inkorting immers mogelijk, doch slechts beperkt met name voor wat betreft de helft van de niet-aanwinsten.

Bij huwelijkssluiting was X reeds eigenaar van de aandelen in de vennootschappen […] en in […][9]. Alle andere vennootschappen werden opgericht na het huwelijk.

Hiermee rekening houdende worden volgende vermoedens in het huwelijkscontract voorzien omtrent het statuut van aandelen op naam:

  • Aandelen op naam worden geacht huwelijkse aanwinsten te betreffen, welk vermoeden enkel zal kunnen worden weerlegd door aan te tonen dat de betrokken echtgenoot de aandelen reeds bezat bij huwelijkssluiting, dan wel deze laatste heeft verworven via schenking of erfenis. In voorkomend geval wordt de waarde bij huwelijkssluiting/schenking/openvallen van de nalatenschap beschouwd als een niet-aanwinst. De gebeurlijke waarde-aangroei die nadien is ontstaan betreft wel een huwelijkse aanwinst. De waarde zal daarbij -om waarderingsdiscussies te vermijden- worden bepaald op basis van het eigen vermogen bij afsluiting van het laatste boekjaar voor de huwelijkssluiting/schenking/openvallen van de nalatenschap, tenzij de waarde blijkt uit een relevante notariële akte (b.v. schenkingsakte).
  • Indien aandelen op naam die overeenkomstig het voorgaande een niet-aanwinst vormen, werden vervreemd, wordt de tegenwaarde ervan geacht te zijn verteerd, tenzij deze nog aanwijsbaar aanwezig is bij ontbinding van het stelsel.

25. Op grond van de geschetste uitwerking van het toekenningsbeding en de integratie ervan binnen het huwelijkscontract, maakt dit toekenningsbeding geen contractuele erfstelling uit.

​​​​​​​​​​​​​​4. Decretale bepalingen waaromtrent een voorafgaande beslissing wordt verzocht

Geen toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF

26. Artikel 2.8.1.0.1 VCF luidt als volgt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”

27. Aangezien het kanscontract een overeenkomst onder bezwarende titel is en het toekenningsbeding een huwelijksvoordeel uitmaakt, is er geen sprake van een schenking. Artikel 2.8.1.0.1 VCF is bijgevolg niet van toepassing.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

28. Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

“De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.”

29. Aangezien de verkrijging middels het kanscontract een contractuele verkrijging is en de verkrijging middels het toekenningsbeding een huwelijksvoordeel uitmaakt, is er geen sprake van een verkrijging ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Artikel 2.7.1.0.2 VCF is bijgevolg niet van toepassing.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

30. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF luidt als volgt:

“Worden met oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° […]

2° […]

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

31. Aangezien er geen schenking voorligt is artikel 2.7.1.0.3, 3 ° VCF niet van toepassing. Voor wat betreft het toekenningsbeding: de kwalificatie van huwelijksvoordeel is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is ook absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen). Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel (ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd) blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

32. Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

“De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”

33. Aangezien de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen en zij geen gemeenschap toevoegen aan hun stelsel, is dit artikel niet van toepassing.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

34. Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

35. De verkrijging door de langstlevende gebeurt niet door een kosteloze beschikking van de erflater. Integendeel; de verkrijging middels kanscontract maakt een verkrijging ten bezwarende titel is en de verkrijging middels het toekenningsbeding een huwelijksvoordeel. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is bijgevolg niet van toepassing.

Geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF

36. Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

37. Omwille van de redenen en motieven hoger uiteengezet maken de voorgenomen verrichtingen geen fiscaal misbruik uit.

IV. Beslissing

38. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

39. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

40. De Vlaamse Belastingdienst doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

41. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.;

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.;

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.;

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

42. De aanvragers wensen binnen een globale successieregeling o.m. een bijzondere regeling uit te werken m.b.t. de aandelen van de BV B.

Deze bijzondere regeling m.b.t. de aandelen omvat volgende twee verrichtingen:

  • Enerzijds een eenzijdig optioneel toekenningsbeding in voordeel van Y voor [...] aandelen (gelijk aan 40% van het totaal aantal aandelen van de BV B)
  • Anderzijds een kanscontract waarbij beide echtgenoten elk [...] aandelen inleggen (gelijk aan elk 30% van het totaal aantal aandelen van de BV B).

Beoordeling

A) Het voorgenomen eenzijdig optioneel toekenningsbeding

43. Op burgerrechtelijk vlak wordt algemeen aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

44. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van een toekenningsbeding van niet-onverdeelde goederen dat toegevoegd wordt aan een stelsel van scheiding van goederen.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeert als huwelijksvoordeel, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

45. In de mate dat het (eenzijdig) toekenningsbeding in casu effectief een geldig huwelijksvoordeel is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1) Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en artikel 2.8.1.0.1 VCF

1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

46. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

47. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

48. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, wordt onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

49. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

50. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De optionele toekenning van de eigen goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

51. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

52. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

53. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF?

54. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 VCF.

2) Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

56. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

57. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

58. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

59. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

60. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat het voorgelegde optioneel toekenningsbeding in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

B) Het voorgenomen kanscontract

61. Hiernaast nemen aanvragers zich voor om een kanscontract af te sluiten, aangezien de voorgenomen overeenkomst slaat op de eigen goederen van echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, in casu de aandelen van de BV B.

In het geval dat het om een kanscontract (ten bezwarende en bijzondere titel) gaat, kan dezelfde fiscale regeling gevolgd worden als bij een beding van aanwas.

62. Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen niet zijn onderworpen aan de schenkbelasting (maar bij onroerende goederen wel aan het verkooprecht) mits het contract beperkt is, via beschikking onder bijzondere titel, en ten bezwarende titel is.

63. Het contract is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

Het contract is in casu onder bijzondere titel aangezien het contract betrekking heeft op roerende goederen die specifiek in de overeenkomst worden omschreven.

De Vlaamse Belastingdienst aanvaardt dat de zakelijke subrogatie speelt als die conventioneel is voorzien of die plaatsheeft uit kracht van de wet, overeenkomstig artikel 3.10 BW.

64. Het contract wordt aanzien als een kanscontract ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

65. Een gelijkaardige levensverwachting kan niet enkel worden beoordeeld op basis van sterftetabellen maar kan ook worden beïnvloed door specifieke factoren zoals de gezondheidstoestand van de partijen, bepaalde activiteiten die ze uitvoeren, een overlijden dat kort volgt op het sluiten van het contract, etc...

De gelijkaardigheid van de levensverwachting dient aanwezig te zijn bij het afsluiten van het contract. Het is evenwel mogelijk dat pas bij de realisatie van het contract blijkt dat bij het afsluiten van het contract niet aan deze voorwaarde was voldaan.

Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat er in casu sprake is van een gelijkaardige levensverwachting. De echtgenoten hebben respectievelijk een leeftijd van 70 jaar en 64 jaar. Zij verklaren beiden in dezelfde goede gezondheidstoestand te verkeren, wat wordt gestaafd met medische attesten.

66. De gelijkwaardigheid van inleg wordt beoordeeld bij het afsluiten van het contract, niet bij het realiseren van de opschortende voorwaarde (een goed kan in waarde stijgen of dalen).

67. Uit de gegevens vermeld in het kanscontract gevoegd bij de aanvraag blijkt dat de inleg van de aanvragers gelijkwaardig is. De echtgenoten leggen elk hetzelfde aantal aandelen in.

68. Op basis van de elementen en feiten vermeld in de aanvraag tot voorafgaande beslissing en haar bijlagen kan worden besloten dat het in casu om een kanscontract gaat en er bijgevolg noch erfbelasting, noch schenkbelasting geheven zal worden in toepassing van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en 2.8.1.0.1 VCF.

69. Indien de rechtshandelingen worden gesteld vanaf 1 juni 2012 kunnen ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen. Het contract maakt in casu geen fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF aangezien er ook niet-fiscale motieven aan het contract ten grondslag liggen, tenzij uit de feiten blijkt dat de kansen uiteindelijk niet gelijkwaardig waren omdat één van de partijen kort na het sluiten van het contract niet onverwacht is komen te overlijden.

70. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de schenk – en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Deze beslissing spreekt zich bovendien niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.

Voetnoten


[1] Een kopie van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.1983 wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een kopie van de geboorteakte van Z, met vermelding van de adoptie wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Een kopie van het aandelenregister van de BV B wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[4] Een kopie van de oprichtingsakte van de BV B wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[5] Een kopie van de contractuele erfstellingen wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[6] De gepubliceerde jaarrekening van 2022 wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[7] Op heden (cijfers xx.xx.23) bestaat het eigen vermogen van BV B (afgerond 13.180.000 EUR) voornamelijk uit de inbreng (afgerond 12.930.000 EUR); er zijn slechts beperkte reserves gelet op de jaarlijkse dividenduitkeringen.

[8] Een ontwerp van het voorgenomen kanscontract wordt als bijlage bij de aanvraag gevoegd.

[9] De aanvragers verwijzen hiervoor naar de bij de aanvraag gevoegde huwelijksovereenkomst van xx.xx.1983.