Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24006 - Wijziging huwelijkscontract - vervanging verrekenbeding bij overlijden door toevoeging beding van toebedeling en beding van toekenning Vlaamse Belastingdienst

VB 24006 - Wijziging huwelijkscontract - vervanging verrekenbeding bij overlijden door toevoeging beding van toebedeling en beding van toekenning

Voorafgaande beslissing
Nummer
24006
Datum beslissing
23 april 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de voorgenomen wijziging van hun huwelijksvermogensstelsel, niet onder de toepassing valt van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, artikel 2.7.1.0.5 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet van toepassing is

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de […] te […], vertegenwoordigd door de heer […], namens:

De heer X geboren te […] op xx.xx.1975, rijksregisternummer […],

en zijn echtgenote,

mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1976, rijksregisternummer […],

samen wonende te […].

De aanvragers zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, ingevolge akte huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2005.

De aanvragers hebben hun huwelijksvoorwaarden eenmaal gewijzigd, met behoud van stelsel, blijkens akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2017, sedertdien ongewijzigd.

De aanvragers hebben één gemeenschappelijke dochter, mevrouw Z, geboren op xx.xx.2007, minderjarig, wonende te […]. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

De aanvragers hebben hun fiscale woonplaats de voorbije 5 jaar steeds gehad in het Vlaamse Gewest, met name te […].

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

1. Historiek / wensen van de aanvragers

3. De aanvragers zijn gehuwd onder het stelsel der zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2005. [1]

De aanstaande echtgenoten opteerden voor dit stelsel teneinde elkaars vermogen zoveel als mogelijk te vrijwaren voor schuldeisers en het ondernemersrisico dat gepaard gaat met hun professionele activiteiten (tot op heden hoofdzakelijk detailhandel in […]).

Met oog op hun aanstaande huwelijk heeft de heer X zijn activiteiten ondergebracht in een op xx.xx.2005 door hem (100%) opgerichte vennootschap, de BV A, ondernemingsnummer […], waarmee hij voormelde activiteiten verder zou ontwikkelen.

De activiteiten breidden uit en op xx.xx.2008 heeft de heer X een nieuwe vennootschap opgericht, de BV B, met ondernemingsnummer […], samen met een (eerste) investeerder die de helft van de aandelen heeft. Naar aanleiding hiervan werd ook zijn echtgenote mevrouw Y in de vennootschap betrokken. Samen hebben de aanvragers de andere helft van de aandelen, mevrouw Y één aandeel en de heer X met zijn BV A, het saldo. De BV A evolueerde zo naar een holdingvennootschap.

Mevrouw Y was samen met de heer X actief betrokken bij groei van voormelde vennootschappen.

De bezorgdheid omtrent de vermogensrechtelijke positie van mevrouw Y groeide. Het door de aanvragers via de vennootschappen samen opgebouwde vermogen komt immers vooral toe aan de heer X, als aandeelhouder rechtstreeks of via zijn BV A. Mevrouw Y bezit slechts één aandeel van de BV B.

Om mevrouw Y mee aanspraak te laten maken op de samen gerealiseerde vermogensopbouw binnen de vennootschappen, zowel bij ontbinding van het stelsel bij overlijden als door echtscheiding, hebben de aanvragers hun huwelijksvoorwaarden gewijzigd bij akte verleden voor […], te […], op xx.xx.2017, zonder af te wijken van het basisstelsel van scheiding van goederen. [2]

Aan dit basisstelsel van scheiding van goederen hebben de aanvragers toegevoegd:

  • een beding tot verplichte verrekening van aanwinsten in geval van echtscheiding, en
  • een beding tot optionele verrekening van aanwinsten en niet-aanwinsten voor het geval van overlijden.[3]

In de beschrijving van voormelde aanwinsten werd onder andere de vermogensopbouw van de aanvragers binnen de eigen vennootschapsstructuur opgenomen.

Sindsdien werd mevrouw Y vanaf de oprichting van nieuwe vennootschappen telkens als aandeelhouder betrokken:

  • op xx.xx.2018 werd de BV C, met ondernemingsnummer […], opgericht, samen met een (tweede) investeerder die de helft van de aandelen heeft. Samen hebben de aanvragers de andere helft van de aandelen, mevrouw Y 26% en de heer X 24%. De aandelen van BV C zijn door voormelde BV B per xx.xx.2024 overgenomen.
  • op xx.xx.2019 werd de BV D, met ondernemingsnummer […], opgericht, samen met een (derde) andere investeerder die de helft van de aandelen heeft. Samen hebben de aanvragers de andere helft van de aandelen, mevrouw Y 25% en de heer X 25%.
  • op xx.xx.2022 werd tenslotte de VOF E, met ondernemingsnummer […], opgericht en werden de aandelen verdeeld onder de aanvragers, mevrouw Y 50% en de heer X 50%.

Voor het geval van overlijden hebben de aanvragers ook bedongen dat de onverdeeldheden die tussen hen zouden bestaan, vereffend en verdeeld zullen worden volgens de regels van het gemeen recht, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 1432 tot en met 1444 Burgerlijk Wetboek (hierna “BW”), (oud) artikel 1446 BW (toewijzing bij voorrang van de gezinswoning), (oud) artikel 1447 BW (toewijzing bij voorrang van alle goederen deel uitmakende van de onverdeeldheid), (oud) artikel 1448 BW (heling) en artikel 1449 BW.

De onroerende goederen eigendom van de aanvragers, werden steeds in volle eigendom aangekocht, elk voor de onverdeelde helft.

2. Voorgenomen verrichtingen

4. Zoals voormeld, zijn de aanvragers in 2005 gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen.

Het vermogen dat de aanvragers samen tijdens hun huwelijk hebben opgebouwd, de aanwinsten, behoren tot hun respectieve eigen vermogens, deels in onverdeeldheid tussen de echtgenoten, deels exclusief tot het eigen vermogen van één echtgenoot.

Daarnaast hebben de echtgenoten ook ‘gewone’ onverdeeldheden die resulteren uit het niet gescheiden houden van bepaalde roerende vermogensbestanddelen van hun eigen vermogens. Ook die vermogensbestanddelen vormen tussen de aanvragers een onverdeeldheid waarin ze geacht worden voor gelijke delen gerechtigd te zijn.

Mevrouw Y beschikt daarnaast over een beperkt eigen vermogen dat bestaat uit niet-aanwinsten die zij uit de nalatenschap van haar ouders heeft verkregen.

De aanvragers willen vooreerst hun stelsel van scheiding van goederen behouden gelet op de vermogensrechtelijke autonomie en de bescherming ten aanzien van schuldeisers.

De aanvragers willen daarnaast verder gaan in hun verzorgingsgedachte van de langstlevende echtgenoot door er absoluut over waken dat de toegang tot, het gebruiksrecht van, de zeggenschap over en het comfort van hun vermogen voor de langstlevende maximaal gevrijwaard blijft.

Gezien de jonge leeftijd van hun enig kind Z, reservataire erfgenaam en op heden nog minderjarig, wensen de aanvragers elkaar in geval van overlijden van één van hen bovendien maximaal te beschermen op een wijze waarbij het risico op inkorting door hun dochter zoveel als mogelijk uitgesloten wordt.

5. Om voormelde wensen te realiseren willen de aanvragers volgende wijzigingen aanbrengen aan hun huidig huwelijksvermogensstelsel [4]:

  • De aanvragers willen het bestaande verrekenbeding in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden schrappen. Zij wensen de tussen hen bestaande onverdeelde goederen alsook de andere eigen goederen in geval van overlijden van één van hen, bij wijze van huwelijksvoordeel te onderwerpen aan volgende nieuwe bedingen die ze aan hun huwelijksstelsel willen toevoegen:
  • De aanvragers willen dat de onverdeelde goederen bij een overlijden van een van hen onmiddellijk in volle eigendom, en in natura, aan de langstlevende toebedeeld kunnen worden door middel van een verblijvingsbeding.
  • Daarnaast willen de aanvragers dat de andere eigen goederen van de overleden echtgenoot onmiddellijk in volle eigendom, en in natura, aan de langstlevende toegekend kunnen worden door middel van een toekenningsbeding.

Door voormelde wijzigingen zullen alle onverdeelde goederen alsook alle andere eigen goederen van de overleden echtgenoot bij diens overlijden van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de nader in de nieuwe huwelijksovereenkomst te specifiëren modaliteiten, om zich niet op dit verblijvingsbeding en/of toekenningsbeding te beroepen.

In geval van echtscheiding daarentegen wensen zij de bestaande regeling te behouden dat de goederen zullen worden verdeeld aan de hand van het in het huwelijkscontract opgenomen beding tot verplichte verrekening van aanwinsten.

III. Motivering van de aanvraag

a) Artikel 2.7.1.0.2 VCF

6. Artikel 2.7.1.0.2 VCF bepaalt:

“De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.”

Artikel 2.7.1.0.2 VCF viseert de overgang van goederen ingevolge de wettelijke devolutie, een uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling en belast deze met erfbelasting.

In casu zal de toebedeling van de onverdeelde en andere eigen goederen aan de langstlevende echtgeno(o)t(e) plaatsvinden op grond van een verblijvingsbeding en toekenningsbeding opgenomen in een huwelijkscontract.

Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding zal verkrijgen, wordt bijgevolg niet verkregen uit de nalatenschap (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel [5].

Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap [6]. Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking.[7] Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden [8].

De kwalificatie van een huwelijksvoordeel geldt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is. Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 2.3.57 tot 2.3.60 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing.[9]

Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.

Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

Aldus dient geconcludeerd te worden dat de overgang/toebedeling van de onverdeelde goederen op grond van het overwogen verblijvingsbeding of toekenningsbeding niet kan worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

Civielrechtelijk maakt het verkregen huwelijksvoordeel over aanwinsten een volkomen huwelijksvoordeel uit, vermits de grenzen van artikel 2.3.57 BW (in casu van toepassing aangezien er een gemeenschappelijk kind, Z, is) niet worden overschreden. Die kwalificatie van volkomen huwelijksvoordeel heeft belangrijke civiele gevolgen. De aanwinsten zullen immers integraal aan de langstlevende worden toegekend zonder dat deze voordelen kunnen worden ingekort. Ze worden niet opgenomen in de rekenboedel (art. 4.153 BW), bepalen de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap niet mee, en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.

De toekenning boven de helft aan de langstlevende echtgenoot van de niet-aanwinsten wordt civielrechtelijk en louter met het oog op de erfrechtelijke verrekening ervan wel met een schenking gelijkgesteld. Echter, dit maakt van dit huwelijksvoordeel nog geen schenking. De afwijkende kwalificatie strekt er immers enkel toe de rechten van de reservataire erfgenamen te vrijwaren [10]. Ze leidt dus niet tot een volledige assimilatie van het huwelijksvoordeel meteen schenking. Op dit huwelijksvoordeel waarvan de reservataire erfgenaam desgevallend de inkorting zal kunnen vragen, is art. 2.7.1.0.2 VCF dan ook niet van toepassing.

b) Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

7. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF bepaalt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”

Dit artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Aangezien, zoals hiervoor uiteengezet, een verblijvingsbeding of toekenningsbeding kwalificeert als huwelijksvoordeel en niet als schenking [11], kan de overgang/toebedeling van de onverdeelde of andere eigen goederen op grond van het overwogen verblijvingsbeding en toekenningsbeding niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

c) Artikel 2.7.1.0.4 VCF

8. Artikel 2.7.1.0.4 VCF bepaalt:

“De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”

Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt.

De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is echter beperkt tot situaties waarin er sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

In casu zijn de aanvragers gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Zij wensen ook uitdrukkelijk dit stelsel te behouden. Het verblijvingsbeding zal louter betrekking hebben op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding.

d) Artikel 2.7.1.0.5 VCF

9. Artikel 2.7.1.0.5 VCF bepaalt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd. (…)”

Zoals hiervoor uiteengezet, betreft het verblijvingsbeding geen schenking maar een huwelijksvoordeel. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking.

Bovendien heeft het verblijvingsbeding pas uitwerking bij het overlijden van de eerststervende echtgeno(o)t(e), en niet in enige periode voorafgaand aan het overlijden.

Aangezien er aldus geen sprake kan zijn van een kosteloze beschikking die tot stand komt in enige periode vóór het overlijden, kan artikel 2.7.1.0.5 VCF niet toegepast worden op de overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding.

e) Artikel 3.17.0.0.2 VCF

1) Geen toepassing van de algemene antimisbruikbepaling

10. Er is sprake van fiscaal misbruik in de zin van de algemene antimisbruikbepaling indien de belastingplichtige een rechtshandeling stelt waarmee hij zich, in strijd met de doelstellingen van een fiscale bepaling in de wet, buiten het toepassingsgebied van die bepaling stelt terwijl er voor die keuze geen enkele andere verklaring bestaat dan het vermijden van de belasting.

De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (zijnde de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden. [12]

Ook het Grondwettelijk Hof stelt in die zin dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. [13] Enkel wanneer bepaalde verrichtingen de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. [14]

Aanvragers verzoeken te bevestigen dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF enkel kan worden ingeroepen indien de voorgenomen verrichtingen de doelstellingen van de specifieke antimisbruikbepaling (artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF) frustreren.

Geen van de overwogen verrichtingen frustreren echter enige toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

2) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

11. De voorgenomen verrichtingen frustreren artikel 2.7.1.0.2 VCF niet, vermits de aanvragers enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. De voorgenomen verrichtingen verlenen huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen.

De aanvragers willen in hun huwelijkscontract een sluitende, wederkerige, niet eenzijdig herroepbare, automatische en volledig rechtszekere regeling treffen voor hun roerend én onroerend vermogen, waarbij ze elkaar maximaal beschermen, onder de vorm van het voorgestelde verblijvingsbeding en toekenningsbeding.

Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen.

Zo zou bijvoorbeeld een van de aanvragers een testament kunnen opmaken en een belangrijk deel van het vermogen kunnen legateren aan andere familieleden of derden, en alzo de erfaanspraken van de andere echtgenoot in belangrijke mate uithollen. Dit strookt niet met de huidige wensen van de aanvragers, die elkaar op dit vlak zekerheid wensen te bieden, zeker gezien het vermogen samen opgebouwd werd.

Tijdens hun huwelijk wensen ze het huidige stelsel van scheiding van goederen te behouden. De toevoeging van een verblijvingsbeding en toekenningsbeding aan dit stelsel biedt de gewenste rechtszekerheid voor beide echtgenoten.

3) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF

12. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

4) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.4 VCF

13. De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.4 VCF omdat er tussen hen geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan.

5) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.5 VCF

14. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.5 VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking. Zoals reeds aangehaald, passen ze hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, die enerzijds bij echtscheiding, anderzijds bij overlijden, leidt tot een billijke regeling.

De fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.5 VCF viseert immers roerende schenkingen die niet verplicht registreerbaar zijn en die kort vóór het overlijden van de schenker hebben plaats gevonden.

Aangezien de aanvragers niet de intentie hebben om eender welke schenking of kosteloze beschikking te doen en het verblijvingsbeding en toekenningsbeding huwelijksvoordelen betreft dat geen uitwerking kan krijgen voorafgaand aan het overlijden, frustreren de voorgenomen verrichtingen de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.5 VCF niet.

6) Niet-fiscale motieven zijn dominant

15. De verrichting is niet fiscaal geïnspireerd. De echtgenoten wensen in hun huwelijksovereenkomst het actueel finaal en facultatief verrekenbeding in geval van overlijden te vervangen door zowel een verblijvingsbeding als een toekenningsbeding zoals toegelicht. In geval van echtscheiding wensen de echtgenoten het finaal verrekenbeding te behouden.

Zij wensen nog steeds hun stelsel van scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie en omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers. Zij wensen ook nog steeds een goede regeling daarin te behouden, om invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar.

Nu het evenwel sedert 1 september 2018 mogelijk is om binnen het stelsel van scheiding van goederen zakenrechtelijke huwelijksvoordelen aan de langstlevende van hen toe te kennen, wensen ze daar nu ook gebruik van te maken, ter vervanging van de actuele regeling bij overlijden die louter verbintenisrechtelijke gevolgen heeft.

De gecombineerde werking van het verblijvingsbeding en van het toekenningsbeding creëren voor de langstlevende een veel comfortabele positie dan het verrekenbeding bij overlijden. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding, treedt de langstlevende immers vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang zijn of haar keuze van de goederen waarvan de echtgenoten willen dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken. [15]

Dit is niet het geval in de situatie van een verrekenbeding waar de langstlevende geconfronteerd wordt met de erfgenamen van de vooroverleden echtgenoot.

De door de aanvragers beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking. Ook niet met een gemeenschapsstelsel, omdat de filosofie en werking van een gemeenschapsstelsel niet aansluit bij de wensen en noden van de aanvragers. Overigens om die reden zijn zij ook van in het begin gehuwd geweest onder een stelsel van scheiding van goederen.

Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien via testament of via contractuele erfstelling (buiten huwelijksovereenkomst) of schenking buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de aanvragers absoluut niet.

Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die ze mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, steeds moeten opgenomen worden in de rekenboedel (art. 4.153 BW) en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. De mate waarin ze als volkomen huwelijksvoordelen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel (met risico voor inkorting indien het beschikbaar deel zou overschreden worden) is veel ruimer. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van art. 2.3.57 BW niet zijn bereikt is er immers geen sprake van opname in de rekenboedel noch aanrekening op het beschikbaar deel.

De echtgenoten hebben een gemeenschappelijk kind, die deze aanrekening op het beschikbaar deel niet zal kunnen vragen zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders mekaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, de helft van de niet­ aanwinsten van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.

Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding dat de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, ter vervanging van het finaal facultatief verrekenbeding, laten hen toe om hun beider wensen voor het comfort van de langstlevende zeer ruim te bereiken, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft.

Het verblijvingsbeding slaat immers op onverdeelde goederen waarvan de echtgenoten door de gezamenlijke verkrijging ervan reeds bevestigen dat het om goederen gaat met een gezinsbestemming die niet hoort te eindigen bij overlijden van een van de echtgenoten. Deze onverdeelde goederen moeten daarom volkomen, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende, ter zijne of hare beschikking blijven.

Het toekenningsbeding slaat op concrete goederen van de ene dan wel van de andere echtgenoot, waarvan beide echtgenoten willen dat de langstlevende daar evenzeer bij overlijden van de andere langstlevende volkomen. onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende tot zijn of haar beschikking moeten worden gesteld.

In beide gevallen behoudt de langstlevende de optie om na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel.

Dit gebeurt dan bovendien met een maximale uitschakeling van het risico van inkorting.

Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de aanvragers doorslaggevend bij hun voornemen om de bedingen, die in deze aanvraag zijn vermeld, met verzoek tot bevestiging van hun fiscale consequentie als uiteengezet, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.

Besluit

16. Uit wat voorafgaat blijkt afdoende dat de aanvragers de voorgenomen verrichtingen overwegen omwille van niet-fiscale motieven.

Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven geen sprake kan zijn van enig fiscaal misbruik met betrekking tot de voorgenomen verrichtingen (vervangen van het finaal verrekenbeding in geval van overlijden door een facultatief verblijvingsbeding en toekenningsbeding), en de latere uitwerking van deze bedingen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

IV. Beslissing

17. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

18. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

19. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

20. Aanvragers wensen bij wijzigende huwelijksovereenkomst, volgende aanpassingen door te voeren aan hun wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2017, met behoud van hun stelsel van scheiding van goederen:

  • vervanging van het optioneel verrekenbeding bedongen bij voormelde akte van xx.xx.2017, door een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding voor zover het huwelijk wordt ontbonden door overlijden,
  • behoud van het verrekenbeding van aanwinsten bedongen bij voormelde akte van xx.xx.2017 voor zover het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

21. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

22. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel noch van verblijvingsbedingen van onverdeelde goederen, noch van toekenningsbedingen van niet-onverdeelde goederen die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

23. In de mate dat de verblijvings- en toekenningsbedingen in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

24. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

25. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

26. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de verblijvings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

27. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

28. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De verblijving en de toekenning van resp. onverdeelde en niet-onverdeelde goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

29. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

30. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de verblijvings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

31. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

32. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

33. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

34. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

35. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

36. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers huwden onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden op xx.xx.2005.

Bij akte verleden op xx.xx.2017, hebben aanvragers aan dit basisstelsel van scheiding van goederen toegevoegd:

  • een beding tot verplichte verrekening in geval van echtscheiding, en
  • een beding tot optionele verrekening voor het geval van overlijden.

37. Aanvragers nemen zich voor om deze huwelijksovereenkomst van xx.xx.2017 te wijzigen, namelijk door de vervanging van het optionele verrekenbeding voor het geval van overlijden, door een optioneel verblijvingsbeding met betrekking tot de tussen hen bestaande onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot hun exclusief eigen goederen.

38. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

39. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.2005 werd door aanvragers aan het besluitvormingsorgaan meegedeeld op xx.xx.2024, ter vervollediging van de aanvraag.

[2] Een afschrift van de wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2017 werd door aanvragers aan het besluitvormingsorgaan meegedeeld op xx.xx.2024, ter vervollediging van de aanvraag.

[3] Opmerking van het besluitvormingsorgaan:

  • Uit het door aanvragers voorgelegde afschrift van de wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2017 wordt het voorwerp van de verrekenmassa als volgt omschreven: “De verrekenmassa (…) bestaat uit alle goederen van de echtgenoten op het ogenblik van het overlijden, dit wil zeggen alle goederen die tot het eigen vermogen (onverdeeld en niet onverdeeld) van de echtgenoten toebehoren, ongeacht of hij/zij deze goederen voor of tijdens het huwelijk, onder bezwarende titel heeft verkregen. Zijn uitgesloten uit de verrekenmassa de goederen verkregen door schenking, erfenis of testament of door wederbelegging of zaakvervanging van deze goederen.”
  • In de ontwerpclausule voor de optionele verblijvings- en toekenningsbedingen, worden de goederen verkregen door schenking, erfenis of testament of door wederbelegging of zaakvervanging van deze goederen niet uitgesloten. In deze ontwerpclausule van de omschrijving van het voorwerp van de bedingen wordt dit voorwerp als volgt omschreven: “toebedeling van de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren” entoekenning van de eigen goederen die de echtgenoten toebehoren.”

[4] Het ontwerp van de formulering van de voorgenomen wijzigingen aan de huwelijksovereenkomst werd door aanvragers aan het besluitvormingsorgaan meegedeeld op xx.xx.2024, ter vervollediging van de aanvraag.

[5] H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; art. 1429bis B.W.

[6] Cass. 24 maart 2017

[7] Cass. 10 december 2010

[8] GwH 23 november 2005,nr. 170/2005

[9] Art. 2.3.64, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de wet van 22 juli 2018.

[10] Cass. 5 januari 2017

[11] Zoals bevestigd door het Hof van Cassatie: Cass. 10 december 2010 en Cass. 5 januari 2017

[12] Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53-2081/001 (Memorie van Toelichting), 112-113.

[13] GwH 30 oktober 2013, nr. 141/2013, BS 2 januari 2014

[14] B. PEETERS, “De algemene fiscale antimisbruikbepalingen. Een commentaar in het licht van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof”, AFT 2014/5, 25-26.

[15] H. CASMAN en A.L. VERBEKE, “De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten”, Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5 en H. CASMAN en A.L. VERBEKE, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15.