Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23094 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van wederzijdse optionele verblijvings- en toekenningsbedingen Vlaamse Belastingdienst

VB 23094 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van wederzijdse optionele verblijvings- en toekenningsbedingen

Voorafgaande beslissing
Nummer
23094
Datum beslissing
25 maart 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanstaande echtgenoten zijn voornemens om te huwen op xx.xx.2024. Zij hebben gekozen om hun huwelijksstelsel voorafgaandelijk aan hun huwelijk vast te leggen in een huwelijksovereenkomst waarbij ze principieel kiezen voor een zuivere scheiding van goederen, met toevoeging van bepaalde huwelijksvermogensrechtelijke voordelen voor de langstlevende. [1]

2. De regeling ten voordele van de langstlevende is vervat in enerzijds een optioneel verblijvingsbeding en anderzijds een optioneel toekenningsbeding, waarvan de modaliteiten en de keuzemogelijkheden in het ontwerp van huwelijksovereenkomst nader zijn uitgewerkt.

3. Vooraleer de aanstaande echtgenoten deze huwelijksovereenkomst laten verlijden, wensen zij zekerheid over de fiscale behandeling ervan voor het geval van overlijden van een van hen. Daarom vragen de aanstaande echtgenoten om bevestiging dat:

• de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, zoals vervat in de artikelen 30 tot en met 31 (algemene principes), 32 tot en met 38 (optioneel verblijvingsbeding) en 39 tot en met 44 (optioneel toekenningsbeding) niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

• de opname en de uitwerking van deze bedingen evenmin fiscaal misbruik vormen, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1983 en met rijksregisternummer […] (hierna genoemd ‘de heer X’) en mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1985 en met rijksregisternummer […] (hierna genoemd ‘mevrouw Y’) (beiden hierna samen ook genoemd ‘de (aanstaande) echtgenoten’). De aanstaande echtgenoten wonen samen te […]. [2]

Ze hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen.

De aanstaande echtgenoten zijn thans wettelijk samenwonend.

5. De aanstaande echtgenoten hebben samen twee gemeenschappelijke minderjarige kinderen.

6. De aanstaande echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

7. De heer X en mevrouw Y kiezen als basisstelsel voor een zuivere scheiding van hun vermogens, dus voor een scheiding van goederen.

8. Binnen het basisstelsel van scheiding van goederen willen de aanstaande echtgenoten tevens een huwelijksvermogensrechtelijke regeling ten voordele van de langstlevende van hen, enerzijds via een optioneel verblijvingsbeding, anderzijds via een optioneel toekenningsbeding.

Beide bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens de keuzemogelijkheden nader in het ontwerp van huwelijksovereenkomst uitgewerkt.

9. De aanvraag van de aanstaande echtgenoten betreft zowel het verblijvingsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden zoals hierna omschreven, als het toekenningsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Deze bedingen worden hierna verkort aangeduid als enerzijds het ‘optioneel verblijvingsbeding’ en als anderzijds het ‘optioneel toekenningbeding’, of samen ‘de optionele bedingen’. Onder deze verkorte aanduiding moeten telkens, zoals hierna toegelicht, worden begrepen, enerzijds, zowel het beding dat in een integrale verblijving van elk van de onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of afwijkende toewijzing en, anderzijds, zowel het beding dat in een integrale toekenning van elk van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning voor elk van deze goederen. De werking van deze bedingen wordt hierna toegelicht.

Optioneel verblijvingsbeding

10. Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn.

11. Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle onverdeelde goederen van de echtgenoten, tenzij de langstlevende opteert voor een beperkte verblijving. Als de langstlevende zich niet integraal op dit verblijvingsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij dus nog kiezen, voor de door hem of haar aan te wijzen onverdeelde goederen, voor een beperkte toewijzing (bijvoorbeeld beperkt tot vruchtgebruik van alle of van sommige onverdeelde goederen), of voor een afwijkende toewijzingssleutel (voor een groter of kleiner breukdeel van dit onverdeeld goed).

Voor elk van de onverdeelde goederen waarvan de langstlevende gekozen heeft om ze niet integraal aan hem of haar in volle eigendom te laten verblijven, kan hij of zij ook kiezen om ze aan hem of haar te laten toewijzen, maar dan tegen betaling van een som geld, ter waarde van het breukdeel waarop de nalatenschap van de overleden echtgenoot gerechtigd is.

Optioneel toekenningsbeding

12. Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen, die elke echtgenoot daarvoor in de huwelijksovereenkomst aanwijst. De regeling geldt louter voor de roerende en onroerende goederen die in de huwelijksovereenkomst hiervoor worden gespecifieerd (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan nog in zijn of haar vermogen aanwezig zijn. Deze goederen worden in het ontwerp van huwelijksovereenkomst en hierna aangeduid als de ‘toe te kennen goederen’.

13. Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op dit toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij dus nog kiezen, voor de door hem of haar toe te kennen goederen, voor een beperkte toewijzing (bijvoorbeeld beperkt tot vruchtgebruik van alle of van sommige toe te kennen goederen), of voor een afwijkende toekenningssleutel beperkt tot een breukdeel, voor zover de goederen waarvoor die afwijking toepasselijk zou zijn, gevoeglijk deelbaar zijn, zodat geen onverdeeldheid ontstaat tussen het vermogen van de langstlevende en de nalatenschap van de overleden echtgenoot. Anders dan voor het verblijvingsbeding is overeengekomen, zal het toekenningsbeding geen uitwerking hebben indien de langstlevende geen tijdige keuze voor de integrale dan wel voor een beperkte toekenning maakt.

III. Motivering van de aanvraag

14. De aanstaande echtgenoten hebben gekozen voor een stelsel van scheiding van goederen. Zij willen immers tijdens hun huwelijk in het beheer van hun inkomsten en van hun vermogens de ruimste autonomie genieten en behouden. Ook willen ze dat ieder van hen maximaal beschermd is tegen het risico van schulden door de ander aangegaan.

De heer X is momenteel professioneel actief in en medeaandeelhouder van de […][3].

15. Onontbeerlijk voor de aanstaande echtgenoten is evenwel dat ze voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van een van hen in een goede en flexibele bescherming van de langstlevende voorzien. Dit willen de aanstaande echtgenoten zoals vermeld bereiken via de voorziene optionele bedingen, hetgeen hierna verder wordt toegelicht.

16. Die regeling willen ze uitwerken binnen het actuele wettelijk kader van huwelijksvoordelen, met hun kwalificatie als niet-schenkingen zoals nader bepaald in artikel 2.3.57 BW dat op hen toepasselijk zal zijn, nu ze twee gemeenschappelijke kinderen hebben en geen van hen een niet-gemeenschappelijk kind heeft. Ze willen met deze regeling vier doelstellingen bereiken, die ze hierna toelichten.

1. Eerste doelstelling: een regeling voor de langstlevende die totaal verenigbaar is met de vermogensrechtelijke autonomie van beide echtgenoten

17. Deze optionele bedingen zijn, zoals hierna toegelicht, volkomen verenigbaar met de eerste doelstelling waarnaar de aanstaande echtgenoten streven: de autonomie die ze voor zichzelf voorbehouden door de keuze voor een stelsel van scheiding van goederen. Met name voor de goederen die hen exclusief toebehoren en voorwerp kunnen zijn van een toekenning aan de langstlevende, vermelden ze in hun ontwerp van huwelijksovereenkomst expliciet (zie art. 44 van het ontwerp):

“De echtgenoten leggen mekaar geen beschikkingsbeperkingen op ten aanzien van de toe te kennen goederen.

Indien een echtgenoot een of meer van zijn of haar goederen, in deze huwelijksovereenkomst aangeduid als ‘toe te kennen goederen’, vervreemdt, vervalt hierdoor het optioneel toekenningsbeding op de vervreemde goederen, tenzij zaakvervanging (in de zin van Artikel 9) plaats heeft gevonden; in dat laatste geval slaat het optioneel toekenningsbeding dan op hetgeen in de plaats is gekomen.

Evenwel verbindt ieder van de echtgenoten zich ertoe de goederen waarop het optioneel toekenningsbeding betrekking heeft:

- Niet onder bezwarende titel over te dragen, indien dit zou gebeuren met het oogmerk om de andere echtgenoot te benadelen;

- Niet te schenken zonder de andere echtgenoot hierover te informeren, tenzij het om een gebruikelijke schenking zou gaan (zoals in artikel 4.87, § 2 eerste lid BW omschreven).”

18. Een dergelijke autonomie zouden de aanstaande echtgenoten ook behouden mochten ze géén huwelijksvoordelen en dus géén optionele bedingen aan hun scheiding van goederen toevoegen. Het is echter voor de aanstaande echtgenoten, zoals reeds aangehaald, ondenkbaar dat ze zouden kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen indien ze niet meteen en onherroepelijk een voor de langstlevende flexibele regeling uitwerken die hem of haar een groot comfort kan bieden. Elk van deze doelstellingen is voor hen beiden even belangrijk als deze betreffende hun autonomie.

2. Tweede doelstelling: een onherroepelijke regeling

19. De onherroepelijkheid vormt een belangrijke tweede doelstelling die de aanstaande echtgenoten met beide optionele bedingen willen bereiken. De regeling die in de huwelijksovereenkomst vervat zal worden, zal niet eenzijdig door een van hen kunnen worden gewijzigd of herroepen. Met respect voor mekaars autonomie willen de aanstaande echtgenoten aan de langstlevende, op de goederen die op het einde van hun huwelijk in het vermogen van de eerst overledene aanwezig zullen zijn, rechten toekennen die op dat ogenblik ontegensprekelijk kunnen worden uitgeoefend, louter krachtens die huwelijksovereenkomst.

Om de langstlevende het comfort en de bescherming toe te kennen die ze voor ogen hebben, is een testamentaire beschikking dus niet geschikt, want die biedt onvoldoende zekerheid aan de langstlevende, gelet op het essentieel herroepbaar karakter ervan.

Een schenking van toekomstige goederen of contractuele erfstelling kan wel onherroepelijk worden bedongen indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen, maar is evenmin een waardig alternatief voor de optionele bedingen die de aanstaande echtgenoten voor ogen hebben. Een onherroepelijke contractuele erfstelling verhindert immers dat de schenker om niet beschikt over de in de schenking begrepen goederen, tenzij over geringe bedragen (art. 4.233, § 2 en 4.240 BW). Ze is dus niet verenigbaar met de bestuursautonomie die de aanstaande echtgenoten tijdens het huwelijk wensen te behouden. Volgens de overwogen optionele bedingen kan elke echtgenoot immers wél nog onder kosteloze titel beschikken over de goederen die het voorwerp kunnen zijn van een toekenning aan de langstlevende, voor zover hij de andere echtgenoot hierover informeert (artikel 44, eerder onder randnummer 17 integraal aangehaald).

Evenmin is voor de aanstaande echtgenoten de mogelijkheid van een schenking van tegenwoordige goederen geschikt om hun doelstellingen te bereiken. Een dergelijke schenking is ook onherroepelijk indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt bedongen (art. 4.240 BW). Ze is echter totaal onverenigbaar met de ruimte die de aanstaande echtgenoten mekaar willen laten om tijdens het huwelijk verder autonome beschikkingsbevoegdheden op het eigen vermogen uit te oefenen. Een dergelijke schenking zou immers onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht ten voordele van de andere echtgenoot leiden. Dat is niet wat de aanstaande echtgenoten beogen. Ze willen het comfort van de langstlevende veilig stellen, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, en dus enkel overlevingsrechten hiervoor toekennen, geen actuele eigendomsrechten.

3. Derde doelstelling: een flexibele regeling

20. De derde doelstelling waarnaar de aanstaande echtgenoten streven is de flexibiliteit die ze voor de langstlevende wensen zodat hij of zij op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk door overlijden zelf mag bepalen of en in welke mate hij of zij zich op de optionele bedingen wil beroepen. Deze flexibiliteit kan met een contractuele erfstelling niet worden bereikt. Een contractuele erfstelling kan na het overlijden van de beschikker wel door de begiftigde worden aanvaard (ook onder voorrecht van boedelbeschrijving) of verworpen, maar de begiftigde kan niet de optie worden verleend voor een gedeeltelijke aanvaarding, noch voor een aanvaarding beperkt tot bepaalde goederen.

Met beide optionele bedingen behoudt de langstlevende de keuze om, na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel. De niet gekozen goederen vallen desgevallend in de nalatenschap van de overleden echtgenoot en zullen worden vererfd, ofwel krachtens de regels van de wettelijke devolutie, ofwel krachtens de testamentaire beschikking die de overleden echtgenoot hierover zou hebben getroffen.

4. Vierde doelstelling: een regeling die kwalificeert als huwelijksvoordeel

21. De vierde doelstelling van de aanstaande echtgenoten is het optimaal gebruik van de kwalificatie van de optionele bedingen als huwelijksvoordelen, d.w.z. als niet-schenkingen. Dit kunnen ze enkel bereiken door bedingen die in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen en met het huwelijksstelsel worden verweven.

Het optioneel verblijvingsbeding slaat op onverdeelde goederen waarvan de echtgenoten door de gezamenlijke verkrijging ervan reeds bevestigen dat het om goederen gaat met een gezinsbestemming die niet hoort te eindigen bij overlijden van een van de echtgenoten. Deze onverdeelde goederen moeten daarom volkomen, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende, krachtens hun huwelijksvermogensrechtelijke afspraken, dus los van iedere roeping tot de nalatenschap van de overleden echtgenoot, ter zijne of hare beschikking blijven.

Het optioneel toekenningsbeding slaat op concrete goederen van de ene dan wel van de andere echtgenoot, waarvan beide echtgenoten willen dat ze evenzeer bij overlijden van één van de echtgenoten onbeperkt, onmiddellijk en louter op basis van de wilsuiting van de langstlevende, ter zijne of hare beschikking worden gesteld, eveneens los van iedere roeping tot de nalatenschap van de overleden echtgenoot.

22. Evident willen de aanstaande echtgenoten dat de overlevingsrechten die ze mekaar toekennen zo ruim mogelijk reserve-bestendig zijn. Voordelen voor de langstlevende die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de echtgenoten mekaar via een gift, d.w.z. via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen de huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds in de rekenboedel (art. 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden, met het risico van inkorting indien het beschikbaar deel wordt overtroffen. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval.

Huwelijksvoordelen zijn immers niet-schenkingen. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van het hier toepasselijke artikel 2.3.57 BW niet zijn bereikt, zijn huwelijksvoordelen bovendien volkomen huwelijksvoordelen. Volkomen huwelijksvoordelen worden niet opgenomen in de rekenboedel en niet op het beschikbaar deel aangerekend. Ze zijn dan niet vatbaar voor enige vordering tot inkorting.

De aanstaande echtgenoten hebben twee gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel en bijgevolg de inkorting niet zullen kunnen vragen zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders mekaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, de helft van de niet-aanwinsten van de echtgenoot die als eerste zal overlijden. Aangezien de aanstaande echtgenoten op heden nog niet zijn gehuwd, hebben de optionele bedingen voorlopig enkel betrekking op niet-aanwinsten. Dit hoeft echter niet noodzakelijk zo te blijven in de toekomst, met name wat betreft het optioneel verblijvingsbeding dat bijvoorbeeld automatisch zal gelden voor goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid verwerven met hun inkomsten verkregen tijdens het huwelijk, en welke goederen wel als aanwinsten zullen kwalificeren.

Deze voordelen zullen volledig als volkomen huwelijksvoordelen gelden, en dus volledig aan elk inkortingsrisico ontsnappen. Voordelen die daarentegen slaan op niet-aanwinsten, kwalificeren ten belope van de helft als volkomen huwe-lijksvoordelen, en in de mate waarin ze die helft overtreffen, zijn ze slechts in-kortbaar in de mate waarin ze het beschikbaar deel overtreffen. Alleen via hu-welijksvoordelen kan de langstlevende echtgenoot een dergelijke gunstige rege-ling worden toegekend.

23. Het ontwerp van huwelijksovereenkomst bepaalt dat de gezamenlijk aangegane schulden die op het onverdeeld goed, voorwerp van het optioneel verblijvingsbeding, betrekking hebben, hetzij exclusief ten laste vallen van de langstlevende, ingeval van integrale verblijving, hetzij te zijne of haren laste vallen in verhouding tot de waarde van het breukdeel dat hij of zij zich in dat goed laat toewijzen, ingeval van beperkte toewijzing. Een analoge regeling is voorzien voor de schulden die op het goed, voorwerp van het optioneel toekenningsbeding, betrekking hebben. De echtgenoten wensen immers een consequente regeling uit te werken die volkomen met hun huwelijksstelsel is verweven, en daarom ook aan het principe onderworpen blijft dat de toekenning van een huwelijksvoordeel, wel degelijk gepaard moet gaan met een parallelle regeling voor de schulden die aan het voorwerp van het huwelijksvoordeel verbonden zijn (ubi emolumentum, ibi onus). De echtgenoten verkiezen om in de logica van de kwalificatie als huwelijksvoordelen te blijven, ook al gaat dit gepaard met een risico verbonden aan een bijdrage in de eventuele schulden van de overleden echtgenoot; dat risico achten ze immers veel minder groot dan het inkortingsrisico dat ze hoe dan ook maximaal willen vermijden. Ze weten uiteraard dat een beschikking onder kosteloze titel die ook ten bijzondere titel zou worden toegekend geen verplichting tot bijdrage in de schulden van de schenker of beschikker met zich zou meebrengen, maar een dergelijke beschikking zou ook geen voorrang hebben op de aanspraken van schuldeisers en kan de langstlevende dus op grond van de regel nemo liberalis nisi liberatus (niemand kan vrijgevig zijn zolang zijn schulden niet voldaan zijn), ook niet volkomen tegen dit schuldeisersrisico beschermen.

24. Samenvattend. De twee optionele bedingen die de aanstaande echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laten hen toe om, binnen dit stelsel en op een wijze die totaal verenigbaar is met de autonomie die ze met dit stelsel onderling willen vastleggen, hun beider wensen voor het comfort van de langstlevende zeer ruim en tegelijk zeer flexibel te bereiken, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft. Dit gebeurt bovendien met een maximale uitschakeling van het risico van inkorting.

Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de aanstaande echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om de bedingen, die in deze aanvraag zijn vermeld, met verzoek tot bevestiging van hun fiscale consequentie als uiteengezet, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.

De door de aanstaande echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

IV. Beslissing

25. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

26. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

27. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

28. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

29. De opname in een voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van zuivere scheiding van goederen, van een wederzijds optioneel verblijvingsbeding van alle onverdeelde goederen en een wederzijds optioneel toekenningsbeding van welbepaalde en bestaande (roerende) goederen, voor het geval het huwelijk wordt ontbonden voor overlijden.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

30. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

31. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel noch van verblijvingsbedingen van onverdeelde goederen, noch van toekenningsbedingen van niet-onverdeelde goederen die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

32. In de mate dat de verblijvings- en toekenningsbedingen in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

33. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

34. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

35. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvings- en toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

36. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

37. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De verblijving en de toekenning van resp. onverdeelde en niet-onverdeelde goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

38. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

39. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de verblijvings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

40. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

41. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

42. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

43. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

44. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

45. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers zullen huwen onder het stelsel van scheiding van goederen. Aan dit stelsel worden volgende bedingen toegevoegd:

1) een verblijvingsbeding met betrekking tot de op moment van ontbinding van het huwelijk door overlijden tussen hen bestaande onverdeelde goederen en

2) een toekenningsbeding met betrekking tot in de huwelijksovereenkomst omschreven welbepaalde exclusief eigen goederen.

Beide bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens de keuzemogelijkheden opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst.

Deze bedingen zullen enkel uitwerking hebben voor zover het huwelijk zal ontbonden worden door overlijden.

De aanvragers hebben gekozen voor een stelsel van scheiding van goederen, aangezien zij tijdens hun huwelijk in het beheer van hun inkomsten en van hun vermogens de ruimste autonomie willen genieten en behouden. Daarnaast willen ze dat ieder van hen maximaal beschermd is tegen het risico van schulden door de ander aangegaan. De aanvragers vinden het evenwel onontbeerlijk dat ze voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van een van hen in een goede en flexibele bescherming van de langstlevende voorzien.

46. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

47. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Het ontwerp van de huwelijksovereenkomst werd gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een kopie van de identiteitskaarten werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] De aanvraag bevat een verwijzing naar de URL […]