Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23084 - Samenlevingsovereenkomst met toekennings-en verblijvingsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 23084 - Samenlevingsovereenkomst met toekennings-en verblijvingsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
23084
Datum beslissing
18 december 2023
Publicatiedatum
18 januari 2024

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de toevoeging in een samenlevingsovereenkomst tussen broer en zus van (i) een optioneel toekenningsbeding voor bepaalde eigen goederen van degene die als eerste zal overlijden en (ii) een optioneel verblijvingsbeding voor bepaalde onverdeelde goederen, niet onderworpen zal zijn aan erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF en geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heer […], advocaat, geboren te […] op xx.xx.1969, wonende te […], in naam van zijn cliënten, namelijk:

- De heer X, geboren te […] op xx.xx.1942, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […].

- Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1946, houdster van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […].

3. De heer X en mevrouw Y, broer en zus, hebben hun woonplaats te […]. Zij hebben sedert meer dan vijf (5) jaar hun woonplaats in het Vlaamse Gewest. Zij worden hierna gezamenlijk de “partijen”, de “aanvragers” of de “wettelijk samenwonenden” genoemd.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting

4. De heer X en mevrouw Y zijn broer en zus, beiden ongehuwd en kinderloos. Op xx.xx.2023 hebben zij een verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd. Zij woonden voorheen al sinds xx.xx.1974 feitelijk samen.

5. De verzorgingsgedachte voor de langstlevende is de aanleiding voor de opmaak van de samenlevingsovereenkomst. Bij gebrek aan een wettelijk referentiekader hebben de wettelijk samenwonende broer en zus geen andere keuze dan hun bescherm- en zorggedachte via conventionele afspraken te manifesteren.

Om deze reden wensen de partijen in hun samenlevingsovereenkomst zowel (i) een optioneel toekenningsbeding voor bepaalde eigen goederen van degene die als eerste zal overlijden als (ii) een optioneel verblijvingsbeding voor bepaalde onverdeelde goederen toe te voegen.[1]

6. Het gaat vooreerst om volgend artikel 7 in de samenlevingsovereenkomst:

“Artikel 7. Beding tot toekenning van een aantal eigen goederen van de wettelijk samenwonende die als eerste zal overlijden

Toepassing

Het beding tot toekenning van de eigen goederen van de wettelijk samenwonende die als eerste zal overlijden voorzien in dit artikel is van toepassing in geval van beëindiging van de wettelijke samenwoning door overlijden van één van de wettelijk samenwonenden.

Uitgangspunt

De wettelijk samenwonenden wensen de langstlevende tussen hen verzorgd achter te laten en wensen een solidaire regeling te voorzien voor het geval hun samenleven wordt ontbonden door het overlijden van één van hen. De wettelijk samenwonenden achten dergelijke regeling noodzakelijk in het opzicht van alle geleverde bescherming en zorg ten opzichte van elkaar tijdens hun langdurig samenleven. Dit beding is dan ook niet ingegeven door de intentie van vrijgevigheid.

Om de bovenstaande wensen te bezegelen, hebben de wettelijk samenwonenden ervoor geopteerd om, bij gebrek aan enig wettelijk referentiekader, een toekenningsbeding in hun samenlevingsovereenkomst in te lassen. Er wordt voorzien in een toekenning in natura van nagenoemde eigen goederen ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende, die ten bezwarende titel aan de langstlevende worden toegekend.

Voorwerp van het beding

a) Toekenning van eigen goederen van de heer X

In geval van vooroverlijden van de heer X, zullen de volgende goederen die hem persoonlijk toebehoren en waarvan hij op het tijdstip van zijn overlijden exclusieve eigenaar is, ten belope van de hem toebehorende eigendomsrechten en in die mate, al naar gelang het geval, toekomen aan de langstlevende wettelijk samenwonende, mevrouw Y, voor zover zij daarvoor kiest, op de wijze en volgens de voorwaarden en modaliteiten zoals bepaald in dit artikel:

  • 1.323 deelbewijzen van de coöperatieve vennootschap […], met zetel te […] en ondernemingsnummer […];
  • Een portefeuille aangehouden bij de bank […] thans met nummer […];
  • Een portefeuille aangehouden bij de bank […] thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een zichtrekening thans met nummer […];
  • 8 deelbewijzen van […] met zetel te […];
  • Een portefeuille aangehouden bij de bank […] thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een zichtrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een rekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een rekening thans met nummer […].

b) Toekenning van eigen goederen van mevrouw Y

In geval van vooroverlijden van mevrouw Y, zullen de volgende goederen die haar persoonlijk toebehoren en waarvan zij op het tijdstip van haar overlijden exclusieve eigenaar is, ten belope van de haar toebehorende eigendomsrechten en in die mate, al naar gelang het geval, toekomen aan de langstlevende wettelijk samenwonende, de heer X, voor zover hij daarvoor kiest, op de wijze en volgens de voorwaarden en modaliteiten zoals bepaald in dit artikel:

  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een zichtrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een zichtrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • Een portefeuille aangehouden bij de bank […] thans met nummer […];
  • 650 deelbewijzen van de coöperatieve vennootschap […], met zetel te […]en ondernemingsnummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een zichtrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij de bank […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • Een portefeuille aangehouden bij de bank […] thans met nummer […];
  • 8 deelbewijzen van […] met zetel te […].

Optioneel

De toepassing van de toekenning voorzien in dit artikel is optioneel. Zij biedt aan de langstlevende wettelijk samenwonende met betrekking tot de hiervoor vermelde goederen die op het tijdstip van het overlijden exclusief aan de eerststervende toebehoren, de mogelijkheid tot toekenning van de hiervoor vermelde eigen goederen hetzij in volle eigendom, hetzij in blote eigendom, hetzij in vruchtgebruik naar keuze van de langstlevende wettelijk samenwonende.

De langstlevende wettelijk samenwonende zal zijn/haar keuze kenbaar maken door middel van een schriftelijke verklaring die hij/zij zal afleggen ten overstaan van een notaris binnen de vier (4) maanden na het overlijden van de wettelijk samenwonende. De langstlevende wettelijk samenwonende vermeldt daarin de keuze die hij/zij maakt betreffende de in dit artikel uitgewerkte regeling.

Indien de langstlevende wettelijk samenwonende zijn/haar keuze niet of niet tijdig heeft gemaakt, dan wordt hij/zij geacht zijn/haar optierecht niet te hebben uitgeoefend en derhalve afstand te hebben gedaan van het toekenningsbeding.

Zaakvervangingsclausule

De toepassing, evenals alle modaliteiten, voorwaarden en lasten van dit beding zullen tevens betrekking hebben op de goederen en/of rechten die, al dan niet gedeeltelijk, bij wijze van zaakvervanging, subrogatie, belegging of wederbelegging in de plaats zijn gekomen van bovenvermeld voorwerp van dit beding.

Uitwerking en passiefregeling

Tussen de samenwonenden zal, als gevolg van de toekenning krachtens dit beding, voor geen enkele van de toegekende goederen, nog enige verrekening verschuldigd zijn, als gevolg van enige bijdrage die door de ene of door de andere samenwonende, financieel of anderszins, zou zijn geleverd voor de verkrijging van deze goederen, of voor de kosten of werken met betrekking tot deze goederen. De langstlevende zal voor een dergelijke bijdrage niets aan de nalatenschap van de overleden wettelijk samenwonende verschuldigd zijn, en zal evenmin voor een dergelijke bijdrage iets van de nalatenschap kunnen vorderen.

Door de toepassing van dit beding ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende zal de langstlevende er tevens toe gehouden zijn om op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden wettelijk samenwonende die verband houden met voormelde goederen te dragen.”

7. Het gaat vervolgens om volgend artikel 8 in de samenlevingsovereenkomst:

Artikel 8. Verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen

Bij de beëindiging van de wettelijke samenwoning door het overlijden van één van de wettelijk samenwonenden, zullen volgende goederen die de wettelijk samenwonenden in exclusieve onverdeeldheid bezitten, ongeacht de verdeelsleutel van deze onverdeeldheid, toekomen aan de langstlevende van hen:

  • De gelden aangehouden bij […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een targetrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een relaxrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een relaxrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een relaxrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een relaxrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een relaxrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een relaxrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een relaxrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een relaxrekening thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • Een portefeuille aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • De gelden aangehouden bij […] op een spaarrekening thans met nummer […];
  • Een woonhuis met serre, gelegen te […], ten kadaster gekend onder sectie B, nummers […];
  • Een handelshuis, gelegen te […], ten kadaster gekend onder sectie G, nummer […];
  • Een appartement op het gelijkvloers, in een appartementsgebouw, gelegen te […], ten kadaster gekend onder sectie G, nummer […].

Optioneel

De toepassing van het verblijvingsbeding voorzien in dit artikel is optioneel. Zij biedt aan de langstlevende wettelijk samenwonende met betrekking tot de hiervoor vermelde goederen die op het tijdstip van het overlijden van een van de wettelijk samenwonenden exclusief tussen hen in onverdeeldheid zijn, de mogelijkheid tot toebedeling van de hiervoor vermelde onverdeelde goederen hetzij in volle eigendom, hetzij in blote eigendom, hetzij in vruchtgebruik naar keuze van de langstlevende wettelijk samenwonende.

De langstlevende wettelijk samenwonende zal zijn/haar keuze kenbaar maken door middel van een schriftelijke verklaring die hij/zij zal afleggen ten overstaan van een notaris binnen de vier (4) maanden na het overlijden van de wettelijk samenwonende. De langstlevende wettelijk samenwonende vermeldt daarin de keuze die hij/zij maakt betreffende de in dit artikel uitgewerkte regeling.

Indien de langstlevende wettelijk samenwonende zijn/haar keuze niet of niet tijdig heeft gemaakt, dan wordt hij/zij geacht zijn/haar optierecht niet te hebben uitgeoefend en derhalve afstand te hebben gedaan van het verblijvingsbeding.

Zaakvervangingsclausule

De toepassing, evenals alle modaliteiten, voorwaarden en lasten van dit beding zullen tevens betrekking hebben op de goederen en/of rechten die, al dan niet gedeeltelijk, bij wijze van zaakvervanging, subrogatie, belegging of wederbelegging in de plaats zijn gekomen van bovenvermeld voorwerp van dit beding.

Uitwerking en passiefregeling

Tussen de samenwonenden zal, als gevolg van de toebedeling krachtens dit beding, voor geen enkel van de toebedeelde goederen, nog enige verrekening verschuldigd zijn, als gevolg van enige bijdrage die door de ene of door de andere samenwonende, financieel of anderszins, zou zijn geleverd voor de verkrijging van deze goederen, of voor de kosten of werken met betrekking tot deze goederen. De langstlevende zal voor een dergelijke bijdrage niets aan de nalatenschap van de overleden wettelijk samenwonende verschuldigd zijn en zal evenmin voor een dergelijke bijdrage iets van de nalatenschap kunnen vorderen.

Door de toepassing van dit beding ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende zal de langstlevende er tevens toe gehouden zijn om op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden wettelijk samenwonende die verband houden met voormelde goederen te dragen en dit in verhouding tot het aandeel dat de langstlevende wettelijk samenwonende in voormelde goederen verkrijgt.

Bij de beëindiging van de wettelijke samenwoning door een andere reden dan het overlijden van één van de wettelijk samenwonenden zoals hierboven vermeld, blijven de roerende en onroerende goederen die de wettelijk samenwonenden in exclusieve onverdeeldheid bezitten tussen hen aangehouden in dezelfde verhouding, zoals deze bestaat op het moment van de beëindiging van de wettelijke samenwoning, zodat de partijen de mogelijkheid hebben om uit onverdeeldheid te treden volgens die bestaande verhoudingen.

Modaliteiten

  1. De toebedeling zal gebeuren met vrijstelling van borg en van belegging van de geldsommen.
  2. Indien één van de bepalingen van het voorgaande geheel of gedeeltelijk nietig is of zou worden, zal dit geen invloed hebben op de geldigheid en de uitwerking van de overige bepalingen.”

8. Zij wensen met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling, voor het geval van overlijden van hen, vooraleer ze voormelde bedingen opnemen in hun samenlevingsovereenkomst.

III. Motivering van de aanvraag

9. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst bevestiging te krijgen dat het voordeel dat de langstlevende wettelijk samenwonende zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding, respectievelijk toekenningsbeding, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers zullen vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

1) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

10. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting de goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via de wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking, hetzij via contractuele erfstelling.

11. Het voordeel dat de langstlevende wettelijk samenwonende ingevolge de voormelde artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via de wettelijke devolutie, noch via uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling), maar betreft louter een overeenkomst ten bezwarende en ten bijzondere titel.

12. Er is in casu geenszins sprake van een schenking. De aanvragers wensen te benadrukken dat voormelde bedingen enerzijds moeten toelaten dat de langstlevende verzorgd achterblijft na het overlijden van de eerststervende, maar anderzijds een compensatie moet bieden voor de geleverde zorg en inspanningen gedurende hun samenleven.

13. De civielrechtelijke kwalificatie werkt ook door in het fiscaal recht. Dit is vaststaande rechtsleer en rechtspraak. Het fiscaal recht moet derhalve de kwalificatie als niet-schenking aanvaarden, tenzij een specifieke en uitdrukkelijke bepaling van fiscaal recht daar zou van afwijken.

14. De overgang en toebedeling op grond van het beding zoals voorzien in de artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

15. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

16. Aangezien voormelde artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel kan artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat aan de langstlevende wettelijk samenwonende zou toekomen.

Hoewel het beding pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van de langstlevende tussen hen, blijft er van een schenking geen sprake. Ook hier dient de burgerrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

17. De overgang en toebedeling op grond van het beding zoals voorzien in artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

18. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot/echtgenote verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt.

19. Aangezien in casu partijen wettelijk samenwonenden zijn en er geen gemeenschap tussen hen bestaat, zijn de voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF derhalve niet vervuld. Artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst heeft geen betrekking op een gemeenschapsgoed maar op bepaalde goederen behorende tot de eigen vermogens van de wettelijk samenwonenden. Artikel 8 van de samenlevingsovereenkomst heeft evenmin betrekking op een gemeenschapsgoed maar op bepaalde goederen die de wettelijk samenwonenden in onverdeeldheid aanhouden.

20. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan bijgevolg ook niet worden toegepast op de toebedeling of overgang op grond van de artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst.

4) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

21. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie (3) jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan de schenkbelasting of de registratierechten op schenkingen onder levenden.

22. Voor de heffing van de erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie (3) cumulatieve voorwaarden vervuld zijn:

  1. Een kosteloze beschikking;

De voorgenomen bedingen in de samenlevingsovereenkomst verstrekken géén kosteloze beschikking maar betreffen een overeenkomst ten bezwarende en bijzondere titel.

  1. Gedurende drie (3) jaar voorafgaand aan het overlijden;

Artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst worden nu opgenomen. Of het al dan niet een kosteloze beschikking oplevert ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende, kan slechts worden beoordeeld bij de beëindiging van het samenleven ingevolge het overlijden van de eerststervende. Als het voordeel pas bij zijn of haar overlijden ontstaat en indien het beschouwd wordt als een kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode vóór het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in een periode van drie (3) jaar voorafgaand aan het overlijden.

  1. Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen onder levenden.

Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin zoals bedoeld in artikel 2.7.1.0.5 VCF, kon/kan er ook geen aanleiding zijn tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.

23. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is derhalve niet van toepassing op de overgang of toebedeling op grond van de artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst.

5) Geen fiscaal misbruik

24. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zgn. fictiebepalingen) geen toepassing vinden. Ook het Grondwettelijk Hof heeft reeds gesteld dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling.

De aanvraag door de aanvragers frustreert echter geen enkele specifieke en mogelijke toepasselijke antimisbruikbepaling.

25. Evenmin kan daarentegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. Om de algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF te kunnen aanwenden, moet de Vlaamse Belastingdienst enerzijds aantonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen stelt dat eenzelfde verrichting tot stand brengt (objectief element) en anderzijds dat het doorslaggevende, zo niet exclusieve, motief erin bestaat belasting te ontwijken (subjectief element).

26. De aanvragers verzoeken om te bevestigen dat er geen antimisbruikbepaling van toepassing is op grond van de hierna uiteengezette motieven.

a) Geen frustratie van de in de VCF opgenomen bepalingen

27. De voorgenomen verrichting verleent een voordeel dat conventioneel wordt verkregen. Het voordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een regeling beogen teneinde de langstlevende wettelijk samenwonende te beschermen en te compenseren voor de geleverde zorg aan elkaar.

28. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld.

In de memorie van toelichting bij het Vlaams Decreet van 24 december 2004 leest men het volgende over de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (het toenmalige artikel 4, 3° W.Succ.): “Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek-, en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”

Uit deze overwegingen blijkt dat het de bedoeling was van de decreetgever om schenkingen die burgerrechtelijk (quasi) dezelfde gevolgen hebben als een legaat ook op fiscaal vlak als een legaat te behandelen, om een ongelijke behandeling ten opzichte van de erflater van een legaat te voorkomen. De decreetgever wilde met andere woorden verhinderen dat de bij het Vlaams Decreet van 19 december 2003 ingevoerde verlaagde en vlakke tarieven in de schenkbelasting (i.e. 3% of 7%) gecombineerd worden met het uitstel van overdracht van het geschonken goed tot het overlijden van de schenker. Men mag niet fiscaal voordelig schenken en tegelijk eigenaar blijven van het geschonken vermogen.

In casu is op geen enkele manier sprake van een schenking. Aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat in de artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst respectievelijk sprake is van een toekenning van bepaalde eigen goederen van degene die als eerste zal overlijden en een toebedeling van bepaalde onverdeelde goederen, deze bedingen dienen beiden te worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel. Het betreft bedingen die ertoe strekken de langstlevende van hen te compenseren (en dus niet kosteloos te verschaffen).

29. Verder wordt ook artikel 2.7.1.0.4 VCF niet gefrustreerd, aangezien de aanvragers in casu wettelijk samenwonenden zijn en dus niet gehuwd zijn. Bovendien behoren de goederen, voorwerp van de bedingen, niet tot een gemeenschap bestaande tussen de aanvragers.

30. Ten slotte zijn de aanvragers ook van oordeel dat ook artikel 2.7.1.0.5 VCF niet wordt gefrustreerd.

31. Er is dan ook geen concrete fiscale wetsbepaling waarop de partijen zich in strijd met de doelstelling van een fiscale bepaling plaatsen.

b) Niet-fiscale motieven

32. De heer X en mevrouw Y zijn broer en zus, ongehuwd en hebben geen afstammelingen. Geen enkele wettelijke bepaling kan tegemoet komen aan de bescherm- en zorggedachte, maar voornamelijk aan de compensatie voor de geleverde zorg aan elkaar tijdens hun langdurig samenleven. Bijgevolg hebben zij geen andere keuze dan dit conventioneel te bedingen in hun samenlevingsovereenkomst.

33. De wettelijke regeling voor de wettelijk samenwonenden houdt in feite het systeem van de zuivere scheiding van goederen voor echtgenoten in (J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids 2021-2022, Successieplanning, 459, nr. 3.145; W. PINTENS, C. DECLERCK, B. VAN DER MEERSCH en K.VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 496, nr. 932). Zo kunnen de wettelijk samenwonenden in hun samenlevingsovereenkomst een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen inbouwen (J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids 2021-2022, Successieplanning, 460-461, nr. 3.147; W. PINTENS, C. DECLERCK, B. VAN DER MEERSCH en K.VANWINCKELEN, “Familiaal vermogensrecht”, Antwerpen, Intersentia, 2010, p. 503, nr. 948). Naar analogie met wat geldt voor echtgenoten gehuwd onder scheiding van goederen, kunnen samenwonenden een verblijvingsbeding, met al zijn modaliteiten en voorwaarden, in hun samenlevingscontract opnemen (J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids 2021-2022, Successie-planning, 464, nr. 3.151).

34. Zoals reeds eerder aangehaald, strekt deze regeling tot compensatie van de door de langstlevende geleverde inspanningen en opofferingen tijdens het samenleven.

Hoewel dergelijke compensatie op diverse burgerrechtelijke manieren kan worden geboden, kiezen zij ervoor om middels deze rechterlijke regeling of beding gepast de intenties en bedoelingen van de aanvragers na te streven.

Zoals reeds hoger in deze aanvraag uiteengezet is het belangrijk dat beide bedingen:

  • onmiddellijke zakelijke werking hebben;
  • in beide richtingen werken of wederkerig zijn.

35. Ongeacht de gunstige fiscale gevolgen tussen de hen gesloten overeenkomst vormt de uitwerking ervan geen fiscaal misbruik.

36. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers de artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst niet voorzien op grond van fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake zal zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag en dat de algemene antimisbruikbepaling niet van toepassing is.

IV. Beslissing

37. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

38. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

39. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

40. De toevoeging in de samenlevingsovereenkomst van zowel een optioneel toekenningsbeding voor bepaalde eigen goederen van degene die als eerste zal overlijden als een optioneel verblijvingsbeding voor bepaalde onverdeelde goederen.

Beoordeling

41. De invoering van de wettelijke samenwoning is tot stand gekomen door de Wet van 23 november 1998. Deze wet is in werking getreden op 1 januari 2000. Door deze nieuwe wet werd boek III van het Burgerlijk Wetboek aangevuld met een nieuwe titel Vbis, met als opschrift ‘Wettelijke samenwoning’, waarbij de artikelen 1475 tot 1479 werden ingevoegd. Deze titel bevat zowel de regels met betrekking tot het primair als het secundair stelsel voor wettelijk samenwonenden.

Het primair stelsel voor wettelijk samenwonenden, zoals verwoord in artikel 1477 BW, bevat regels die een minimale vermogensrechtelijke solidariteit tussen wettelijk samenwonenden inbouwen. De wettelijke bepalingen van artikel 1477 BW, die de rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de wettelijk samenwonenden regelen, zijn van toepassing door het enkele feit van de wettelijke samenwoning en gelden zolang de wettelijke samenwoning duurt. Dit zijn bepalingen van dwingend recht waarvan partijen bij overeenkomst niet kunnen afwijken.

Behoudens de bepalingen van dwingend recht, zoals bepaald in artikel 1477 BW, kunnen samenwonenden naar goeddunken hun wettelijke samenwoning regelen door middel van een overeenkomst.

Deze overeenkomst mag verder geen bedingen bevatten die strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, noch met de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij, noch met de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen. Deze overeenkomst wordt in authentieke vorm verleden voor de notaris en wordt vermeld in het bevolkingsregister (art. 1478, vierde lid BW).

Als secundair stelsel voor de wettelijk samenwonenden heeft de wetgever gekozen voor een stelsel dat gelijkaardig is aan het huwelijksvermogensstelsel van scheiding van goederen. Artikel 1478, eerste lid BW stelt immers het volgende: "Elk van de wettelijk samenwonenden behoudt de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, de inkomsten uit deze goederen en de opbrengsten uit arbeid". Op basis van de wet zal elke samenwonende partner dus eigenaar zijn van de goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, van de inkomsten uit die goederen en van de inkomsten uit arbeid. Als geen van beide samenwonenden de eigendom kan bewijzen, zullen de goederen overeenkomstig artikel 1478, tweede lid BW geacht worden in onverdeeldheid te zijn. Hetzelfde geldt voor de inkomsten van deze goederen.

Uit het voorgaande volgt dat wettelijk samenwonenden hun vermogensrechtelijke situatie vrij kunnen regelen zonder zich op een specifiek wettelijk kader te kunnen beroepen, doch voor zover die regeling niet in strijd is met hetgeen bepaald is in artikel 1478, vierde lid BW.

42. In het voorgelegde ontwerp van de samenlevingsovereenkomst wordt een regeling uitgewerkt in geval van beëindiging van de wettelijke samenwoning door overlijden van één van de aanvragers die volgens hen tot compensatie strekt van de door de langstlevende geleverde inspanningen en opofferingen tijdens het samenleven. Het betreft met name “Artikel 7. Beding tot toekenning van een aantal eigen goederen van de wettelijk samenwonende die als eerste zal overlijden” en “Artikel 8. Verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen”.

43. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich in deze beslissing niet uit over de burgerrechtelijke geldigheid van het voorgelegde (optioneel) verblijvingsbeding van onverdeelde goederen en (optioneel) toekenningsbeding van exclusief eigen goederen die worden ingevoegd in een samenlevingsovereenkomst afgesloten tussen wettelijk samenwonenden.

Het besluitvormingsorgaan wenst hierbij te benadrukken dat de fiscus geen rechter is over de burgerrechtelijke geldigheid van een overeenkomst. Bij de heffing van de toepasselijke belasting moet de Vlaamse Belastingdienst dus geen rekening houden met de mogelijke nietigheid van een rechtshandeling en dit ongeacht of het een absolute of een relatieve nietigheid betreft. De nietige rechtshandeling blijft uitwerking hebben zolang de nietigheid niet is uitgesproken. Als gevolg daarvan kunnen de betrokkenen zich niet op de nietigheid beroepen om zich te verzetten tegen de heffing van registratie- of erfbelasting op deze nietige rechtshandeling.

44. Wat de fiscale implicaties van het inlassen van dergelijke conventionele correcties in een samenlevingsovereenkomst betreft, kan er volgens het besluitvormingsorgaan, in tegenstelling tot wat aanvragers in randnummer 33 stellen, in geen geval een parallel getrokken worden met de conventionele correctiemechanismes tussen echtgenoten gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen. Anders dan wat het geval is voor wettelijke samenwoners[2] heeft de wetgever immers wel een wettelijke regeling voor die gehuwden voorzien in artikel 2.3.64 BW.[3]

In casu wordt in de artikelen 7 en 8 van de voorgelegde samenlevingsovereenkomst gestipuleerd dat beide bedingen uitwerking krijgen in geval van beëindiging van de wettelijke samenwoning door overlijden van één van de wettelijk samenwonenden.

Aanvragers beargumenteren dat er in de artikelen 7 en 8 van de samenlevingsovereenkomst geen sprake is van een schenking en dat de bedingen beiden dienen te worden gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel, om reden dat de bedingen ertoe strekken de langstlevende van hen te compenseren (en dus niet kosteloos te verschaffen). De aanvragers benadrukken in de aanvraag dat voormelde bedingen enerzijds moeten toelaten dat de langstlevende verzorgd achterblijft na het overlijden van de eerststervende, maar anderzijds een compensatie moeten bieden voor de geleverde zorg en inspanningen gedurende hun samenleven.

Het besluitvormingsorgaan volgt deze redenering niet en is van oordeel dat er een begiftigingsinzicht aanwezig is. Artikel 2 van de voorgelegde samenlevingsovereenkomst stelt op gedetailleerde wijze dat partijen moeten bijdragen in de lasten van het samenleven naar evenredigheid van hun mogelijkheden en dat elke partij afzonderlijk moet instaan voor de betaling van de eigen kosten. Verder komen partijen in artikel 9 overeen dat in geval van verbreking van de overeenkomst geen enkele vergoeding zal verschuldigd zijn aan de achtergelaten partij. De partijen worden geacht dag aan dag de voordelen van hun samenwoning te hebben bekomen. Het is bijgevolg niet in te zien waarvoor de langstlevende zou moeten worden gecompenseerd of wat er dient verrekend te worden bij overlijden. Het voordeel verkregen door de voorgenomen conventionele bedingen wordt bijgevolg gekwalificeerd als een schenking door de erflater onder een opschortende modaliteit van zijn overlijden.

Een schenking van roerende goederen die door de erflater is gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker valt onder de toepassing van de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF. Dergelijke schenking wordt fiscaal gezien beschouwd als een legaat en belast met erfbelasting in hoofde van de begiftigde.

Aangezien de gelijkstelling met legaten niet bestaat voor een onroerende schenking die gedaan wordt onder een voorwaarde of termijn die vervuld wordt bij het overlijden, valt dergelijke overdracht onder het toepassingsgebied van de schenkbelasting.

De artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF zijn niet van toepassing op de voorgelegde verrichting. Evenmin wordt de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF gefrustreerd.

45. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Het ontwerp van de samenlevingsovereenkomst is gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[2] In Boek 2, titel 3 “Relatievermogensrecht” van het nieuw BW is, bij gebrek aan consensus, niets voorzien over de wettelijke samenwoning. In het wetsontwerp werd daarover het volgende opgenomen: “In Titel 3, Relatievermogensrecht, kan op dit ogenblik enkel een codificatie worden voorgesteld voor het Huwelijksvermogensrecht, als vervolg op de hervorming die door de wet van 22 juli 2018 is verwezenlijkt. De bepalingen die betrekking hebben op de wettelijke samenwoning zijn dus in dit stadium van het codificatiewerk nog niet opgenomen. Enkel de vermogensbepalingen zouden immers in Titel 3 plaats kunnen vinden, maar dit kan slechts worden gedaan als overwogen wordt of en hoe de wettelijke samenwoning moet hervormd worden.” (https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/1272/55K1272001.pdf)

[3] Art. 2.3.64 Toegelaten toevoegingen

§1. Echtgenoten die kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen kunnen aan dit stelsel alle bedingen toevoegen die met dat stelsel verenigbaar zijn.

Zij kunnen onder meer bedingen toevoegen met betrekking tot de bewijsvoering, tussen hen, van exclusief eigendomsrecht, met betrekking tot het bewijs van vorderingen die de ene tegen de andere kan inroepen, en bedingen ter nadere regeling van enige onverdeeldheid of doelvermogen die tussen hen zou bestaan.

Zij kunnen ook bedingen opnemen die ertoe strekken een verrekening tussen hun vermogens te verwezenlijken, met name door toevoeging van een beding van verrekening van aanwinsten.

De artikelen 2.3.57 tot 2.3.60 zijn van overeenkomstige toepassing.

§2. Echtgenoten die een beding van verrekening van aanwinsten hebben opgenomen, zijn onderworpen aan de artikelen 2.3.65 tot 2.3.77 Het aanvangsvermogen, het eindvermogen, de verrekenvordering en de betaling daarvan worden overeenkomstig die artikelen bepaald.

Echtgenoten kunnen bij huwelijksovereenkomst afwijken van het bepaalde in het eerste lid en zelf de verrekenmassa, verrekensleutel, het verrekentijdstip en de verrekenmodaliteiten overeenkomen.

§3. De notaris vermeldt uitdrukkelijk in de huwelijksovereenkomst dat hij ieder van de echtgenoten heeft gewezen op de juridische gevolgen van het opnemen of niet opnemen van een beding van verrekening van aanwinsten.