Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23076 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding eigen goederen man Vlaamse Belastingdienst

VB 23076 - Wijzigende huwelijksovereenkomst - scheiding van goederen - toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding eigen goederen man

Voorafgaande beslissing
Nummer
23076
Datum beslissing
4 december 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:

  • Het artikel 6 dat wordt opgenomen in de wijzigende huwelijksovereenkomst houdende scheiding van goederen, op grond waarvan onverdeelde goederen optioneel in volle en exclusieve eigendom zullen toekomen aan de langstlevende echtgenoot, niet onderworpen zal zijn aan erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.1.7.0.5 VCF en evenmin aan de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF en geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF;[1] [2]
  • Het artikel 7 dat wordt opgenomen in de wijzigende huwelijksovereenkomst houdende scheiding van goederen, op grond waarvan een goed behorende tot het eigen vermogen van de eerststervende echtgenoot optioneel in volle en exclusieve eigendom zal toekomen aan de langstlevende echtgenoot, niet onderworpen zal zijn aan erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF en evenmin aan de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF en geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.[3]

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door de heer […], advocaat, wonende te […], namens:

  1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1972, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […];
  1. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1979, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […].

Zij worden hierna gezamenlijk de “partijen”, de “aanvragers” of de “echtgenoten” genoemd.

  1. De echtgenoten wonen te […].
  1. Ze hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in Vlaanderen.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De heer X en mevrouw Y zijn getrouwd onder het stelsel van scheiding van goederen bij huwelijksovereenkomst verleden op xx.xx.2003 voor mr. […], notaris met standplaats te […]. Zij hebben twee gemeenschappelijke kinderen, juffrouw […], geboren te […] op xx.xx.2009 en jongeheer […], geboren te […] op xx.xx.2011.

6. Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel verder aan te passen in het kader van de evoluerende verzorgingsgedachte tussen echtgenoten voor het geval van overlijden van een van hen. Meer bepaald wensen de echtgenoten aan hun huwelijksovereenkomst enerzijds een verblijvingsbeding toe te voegen met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan de echtgenoten toebehoren en anderzijds een toekenningsbeding toe te voegen voor de eigen goederen van de echtgenoten.

7. De heer X en mevrouw Y hebben reeds een aanzienlijk vermogen opgebouwd. De echtgenoten bezitten onroerende en roerende goederen in onverdeeldheid en hebben daarnaast ook eigen, niet-onverdeelde goederen.

De goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid bezitten, zijn de volgende:

  • De grond met gezinswoning, gelegen te […];
  • Een huis, gelegen te […];
  • De grond gelegen te […]:
    • Gelijkvloers
      • […] met nummer […];
      • […] met nummer […];
    • Eerste verdieping:
      • […] met nummer […];
    • Tweede verdieping:
      • Appartement met nummer […];
      • Appartement met nummer […];
  • Een opbrengsteigendom, gelegen te […];
  • Een opbrengsteigendom (handelspand), gelegen te […];
  • Een zichtrekening aangehouden bij […] thans met nummer […].

Mogelijks zullen de echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.

Daarnaast heeft elke echtgenoot ook goederen die niet in onverdeeldheid zijn met de andere echtgenoot.

Het betreft:

  • Een zichtrekening voor de helft in volle eigendom van de heer X aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een zichtrekening van de heer X aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een spaarrekening van de heer X aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een spaarrekening op naam van mevrouw Y aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een spaarrekening op naam van mevrouw Y aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • 50 aandelen in de besloten vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […] op naam van de heer X;
  • 50 aandelen in de besloten vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […] op naam van mevrouw Y;
  • 310 aandelen in de besloten vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […] op naam van de heer X;
  • 310 aandelen in de besloten vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […] op naam van mevrouw Y;
  • 1.544 aandelen in de coöperatieve vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […] op naam van de heer X;
  • 1.544 aandelen in de coöperatieve vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […] op naam van mevrouw Y;
  • 410 aandelen in volle eigendom en 118 aandelen in blote eigendom in de maatschap zonder rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […] op naam van de heer X;
  • 10 aandelen in volle eigendom en 7.746 aandelen in blote eigendom in de maatschap zonder rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […] op naam van mevrouw Y.

Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.

8. Het verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen is opgenomen in artikel 6 van het ontwerp van de wijzigingsakte. Het toekenningsbeding voor de eigen goederen is opgenomen in artikel 7 van het ontwerp van de wijzigingsakte:

ARTIKEL 6 – VERBLIJVINGSBEDING MET BETREKKING TOT DE ONVERDEELDE GOEDEREN

In het geval het huwelijk of het huwelijksvermogensstelsel ontbonden wordt door het overlijden van één van de echtgenoten en er op dat ogenblik geen feitelijke scheiding bestaat tussen de echtgenoten (behoudens bij feitelijke scheiding als gevolg van overmacht) of er geen procedure tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed ingeleid werd, zullen alle roerende en onroerende goederen die de echtgenoten in exclusieve onverdeeldheid bezitten, ongeacht de verdeelsleutel van deze onverdeeldheid, ten titel van huwelijksvoordeel van rechtswege, onmiddellijk en in volle en exclusieve eigendom toekomen aan de langstlevende der echtgenoten.

Deze toebedelingen brengen verder van rechtswege met zich mee dat er geen rekeningen kunnen worden gevorderd met betrekking tot de respectieve financiële bijdrage die elk van de echtgenoten heeft geleverd ter gelegenheid van de verwerving van het goed (of de goederen) of met betrekking tot de terugbetaling van de kosten van de verwerving van het goed (of deze goederen). Hetzelfde geldt voor de uitgaven die verband houden met de werkzaamheden die werden uitgevoerd in de onroerende goederen of andere onverdeelde goederen.

In het geval het huwelijk of huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden ingevolge een andere reden dan het overlijden van één van de echtgenoten, zoals in de eerste alinea vermeld, blijven de roerende en onroerende goederen die de echtgenoten in exclusieve onverdeeldheid bezitten tussen hen aangehouden in dezelfde verhouding, zoals deze bestaat op het moment van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, zodat de echtgenoten de mogelijkheid hebben om uit onverdeeldheid te treden volgens die bestaande verhoudingen.

Modaliteiten

  1. De toebedeling zal gebeuren met vrijstelling van borg en van belegging van de geldsommen.
  2. Indien één van de bepalingen van het voorgaande geheel of gedeeltelijk nietig is of zou worden, zal dit geen invloed hebben op de geldigheid en de uitwerking van de overige bepalingen.

9. Het verblijvingsbeding beoogt, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de optionele integrale toewijzing, in volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zijn. Op grond van voormeld artikel van de wijzigende huwelijksovereenkomst zullen de goederen die op het tijdstip van overlijden van één van de echtgenoten exclusief tussen hen in onverdeeldheid zijn, toekomen aan de langstlevende echtgenoot, indien de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

10. ARTIKEL 7 – BEDING TOT TOEKENNING VAN EIGEN GOEDEREN IN GEVAL VAN OVERLIJDEN

Toepassing

De toekenning van de hierna vermelde goederen voorzien in dit artikel is van toepassing in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten.

Deze toekenning zal evenwel niet van toepassing zijn indien één van de echtgenoten komt te overlijden op het ogenblik dat er tussen de echtgenoten reeds een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend of indien op het ogenblik van het overlijden van een echtgenoot tussen de echtgenoten een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk. Er is geen sprake van een ontwrichting van het huwelijk wanneer de feitelijke scheiding bijvoorbeeld te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften of beroepsnoodwendigheden.

Uitgangspunt

De echtgenoten hebben als dominant basisregime van hun huwelijksvermogensstelsel gekozen voor scheiding van goederen. Deze keuze is ingegeven door hun wens om hun vermogens gescheiden te houden, hun bestuursbevoegdheden zelfstandig te kunnen uitoefenen en de bescherming tegenover elkaars schuldeisers.

Niettemin wensen de echtgenoten de langstlevende van hen verzorgd achter te laten en wensen zij een niet-eenzijdig herroepbare regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door het overlijden van één van hen. De echtgenoten achten dergelijke regeling noodzakelijk teneinde meer zekerheid te kunnen bieden dan met een verrekenbeding of een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen mogelijk is en invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar. Deze regeling is dan ook niet ingegeven door de intentie van vrijgevigheid.

Om de bovenstaande wensen met elkaar te verzoenen hebben de echtgenoten ervoor geopteerd om (ondanks de scheiding van goederen) een huwelijksvoordeel in hun huwelijkse voorwaarden in te lassen. Er wordt voorzien in de toekenning van eigen goederen in natura ten voordele van de langstlevende echtgenoot, dat bij wijze van huwelijksvoordeel ten bezwarende titel aan de langstlevende echtgenoot wordt toegekend en dat niet voor inkorting vatbaar zal zijn, behoudens de toepassing van de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.

Optioneel

De toepassing van de toekenning voorzien in dit artikel is optioneel. Zij biedt aan de langstlevende echtgenoot met betrekking tot de hierna vermelde goederen die op het tijdstip van het overlijden exclusief aan de eerststervende toebehoren, de mogelijkheid tot toekenning van de hierna vermelde eigen goederen in hetzij in volle eigendom, hetzij in blote eigendom, hetzij in vruchtgebruik naar keuze van de langstlevende echtgenoot.

De langstlevende echtgenoot zal zijn/haar keuze kenbaar maken door middel van een schriftelijke verklaring die hij/zij zal afleggen ten overstaan van een notaris binnen de vier (4) maanden na het overlijden van de echtgenoot. De langstlevende echtgenoot vermeldt daarin de keuze die hij/zij maakt betreffende de in dit artikel uitgewerkte regeling.

De langstlevende zal zijn/haar keuze eveneens ter kennis brengen door middel van een per post aangetekend schrijven aan de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot en dit uiterlijk zeven (7) werkdagen na het afleggen van voormelde verklaring.

Indien de langstlevende echtgenoot zijn/haar keuze niet of niet tijdig heeft gemaakt, dan wordt hij/zij geacht zijn/haar optierecht niet te hebben uitgeoefend en derhalve afstand te hebben gedaan van het toekenningsbeding.

Voorwerp van het beding

  1. Toekenning van eigen goederen van de heer X

In geval van vooroverlijden van de echtgenoot, de heer X, zullen de volgende goederen die hem persoonlijk toebehoren en waarvan hij op het tijdstip van zijn overlijden exclusieve eigenaar is, ten belope van de hem toebehorende eigendomsrechten en in die mate, al naar gelang het geval, toekomen aan de langstlevende echtgenote, mevrouw Y, voor zover zij daarvoor kiest, op de wijze en volgens de voorwaarden en modaliteiten zoals bepaald in dit artikel:

  • Een beleggingsportefeuille aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een pensioenspaarfonds bij […] met kenmerk […];
  • Een zichtrekening aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een zichtrekening aangehouden bij […]thans met nummer […];
  • Een zichtrekening aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een spaarrekening aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een zichtrekening m.b.t. […] voor kosten mede-eigenaars aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Vijftig (50) aandelen in de besloten vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel thans te […], met ondernemingsnummer […];
  • Driehonderd en tien (310) aandelen in de besloten vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel thans te […], met ondernemingsnummer […];
  • Duizend vijfhonderdvierenveertig (1.544) aandelen in de coöperatieve vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel thans te […], met ondernemingsnummer […];
  • Vierhonderd en tien (410) aandelen in volle eigendom en honderdachttien (118) aandelen in blote eigendom in de maatschap zonder rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht […], met zetel thans te […], met ondernemingsnummer […];
  • Een opbrengsteigendom (grond), gekend in kadaster als […], gelegen te […] (afdeling […]);
  • Een opbrengsteigendom, gekend in kadaster als […] gelegen te […] (afdeling […]);
  • Een appartement gelegen te […], perceel […]);
  • Een opbrengsteigendom (2 appartementen) gelegen te […]);
  • Een opbrengsteigendom (huis met twee percelen grond) gelegen te […]);
  • Een parking gelegen te […]);
  • Een opbrengsteigendom (bouwgrond) gelegen te […]);
  • Een opbrengsteigendom gelegen te […]);
  • Een opbrengsteigendom (bos en 7 bouwlanden) gelegen te […]).
  1. Toekenning van eigen goederen van mevrouw Y

In geval van vooroverlijden van de echtgenote, mevrouw Y, zullen de volgende goederen die haar persoonlijk toebehoren en waarvan zij op het tijdstip van haar overlijden exclusieve eigenaar is ten belope van de haar toebehorende eigendomsrechten en in die mate, al naar gelang het geval, toekomen aan de langstlevende echtgenoot, de heer X, voor zover hij daarvoor kiest, op de wijze en volgens de voorwaarden en modaliteiten zoals bepaald in dit artikel:

  • Een beleggingsportefeuille aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een pensioenspaarfonds bij […] met kenmerk […];
  • Een zichtrekening aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een spaarrekening aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Een spaarrekening aangehouden bij […] thans met nummer […];
  • Vijftig (50) aandelen in de besloten vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […];
  • Driehonderd en tien (310) aandelen in de besloten vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […];
  • Duizend vijfhonderdvierenveertig (1.544) aandelen in de coöperatieve vennootschap naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […];
  • Tien (10) aandelen in volle eigendom en zevenduizend zevenhonderdzesenveertig (7.746) aandelen in blote eigendom in de maatschap zonder rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht […], met zetel te […], met ondernemingsnummer […];
  • Een garage gelegen te […]);
  • Een appartement gelegen te […]);
  • Een appartement gelegen te […];
  • Een woonhuis gelegen te […]).

Zaakvervangingsclausule

De toepassing, evenals alle modaliteiten, voorwaarden en lasten van dit beding zullen tevens betrekking hebben op de goederen en/of rechten die, al dan niet gedeeltelijk, bij wijze van zaakvervanging, subrogatie, belegging of wederbelegging in de plaats zijn gekomen van bovenvermeld voorwerp van dit beding.

Uitwerking en passiefregeling

Tussen de echtgenoten zal, als gevolg van de toekenning krachtens dit beding, voor geen enkel van de toegekende goederen, nog enige verrekening verschuldigd zijn, als gevolg van enige bijdrage die door de ene of door de andere echtgenoot, financieel of anderszins, zou zijn geleverd voor de verkrijging van deze goederen, of voor de kosten of werken met betrekking tot deze goederen. De langstlevende zal voor een dergelijke bijdrage niets aan de nalatenschap van de overleden echtgenoot verschuldigd zijn, en zal evenmin voor een dergelijke bijdrage iets van de nalatenschap kunnen vorderen, [tenzij het om investering van gelden van de overleden echtgenoot zou gaan, die niet-aanwinsten waren, dus ofwel om voorhuwelijkse gelden of gelden afkomstig van voorhuwelijkse goederen, ofwel om gelden rechtstreeks of onrechtstreeks afkomstig van een erfenis of gift van de overleden echtgenoot].

Dit beding zal uitwerking hebben, ongeacht of deze goederen, gelden, effecten en titels als aanwinsten kwalificeren van de overleden echtgenoot, dan wel of deze goederen werden verkregen vóór het huwelijk of tijdens huwelijk door erfenis of schenking.

Door de toepassing van dit huwelijksvoordeel ten voordele van de langstlevende echtgenoot, zal de langstlevende echtgenoot er tevens toe gehouden zijn om proportioneel in de op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden echtgenoot bij te dragen en die verband houden met voormelde goederen, en dit in verhouding tot het aandeel dat de langstlevende echtgenoot in voormelde (onroerende) goederen verkrijgt.

De artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op dit beding.

11. Op grond van voormeld artikel 7 van de huwelijksovereenkomst zullen de voormelde goederen (voorwerp van het beding) en de goederen en/of rechten die, al dan niet gedeeltelijk, bij wijze van zaakvervanging, subrogatie, belegging of wederbelegging in de plaats zijn gekomen, behorende tot het eigen vermogen van de eerststervende bij diens overlijden dan ten titel van huwelijksovereenkomst toekomen aan de langstlevende echtgenoot, indien hij/zij daarvoor kiest.

12. Bij het overlijden van één van de echtgenoten zal de langstlevende echtgenoot de keuze krijgen om bovenvermeld beding wel of niet uitwerking te laten krijgen. De langstlevende echtgenoot verkrijgt derhalve de beoordelingsvrijheid of hij/zij wel of niet nood heeft aan de uitgebouwde regeling in de huwelijksovereenkomst die moet toelaten de langstlevende echtgenoot verzorgd achter te laten op het ogenblik dat zijn/haar echtgenoot er niet meer zal zijn.

13. In het licht van de regeling van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ingeval van overlijden van één van de echtgenoten, bedingen de partijen ook dat de langstlevende echtgenoot er tevens zal toe gehouden zijn om in de op het tijdstip van het overlijden nog openstaande schulden van de overleden echtgenoot die verband houden met voormelde goederen bij te dragen.

III. Motivering van de aanvraag

14. De aanvragers verzoeken met betrekking tot artikel 6 en artikel 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst bevestiging te krijgen dat het voordeel dat de langstlevende echtgenoot zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding, respectievelijk toekenningsbeding, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers zullen vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

A. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

15. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting de goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via de wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking, hetzij via contractuele erfstelling.

16. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge het voormelde artikel 6 en artikel 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via de wettelijke devolutie, noch via uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling), maar louter huwelijksvermogensrechtelijk als een huwelijksvoordeel in toepassing van het huwelijksvermogensrecht.

Een huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dergelijk voordeel wordt erkend in het Belgisch huwelijksvermogensrecht. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).

17. De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds de vereffening en verdeling van de nalatenschap vooraf. Derhalve kan een verkrijging op basis van het huwelijksvermogensrecht nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn (zie Cass. 24 maart 2017).

18. Er is in casu geenszins sprake van een schenking. Een huwelijksvoordeel is overigens civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling, ongeacht de concrete beweegreden om een huwelijksvoordeel in de huwelijksovereenkomst op te nemen (zie H. CASMAN en A. VERBEKE, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, afl. 1, (3) 3.). Een huwelijksvoordeel wordt steeds gekwalificeerd als een niet-schenking. Deze kwalificatie is objectief en derhalve ongeacht de intenties en bedoelingen van de partijen. Een intentie om te begiftigen (zgn. ‘animus donandi’) kan dergelijke kwalificatie als niet-schenking niet wijzigen. Het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (zie GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hoogstens kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW wordt vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot bij niet-gemeenschappelijke kinderen). Een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft tevens een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

Bovendien, maar ten overvloede, wensen aanvragers te benadrukken dat zij wensen een niet-eenzijdige herroepbare regeling te voorzien ten voordele van de langstlevende echtgenoot die moet toelaten de langstlevende echtgenoot verzorgd achter te laten. De echtgenoten achten dergelijke regeling noodzakelijk teneinde invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar. Deze regeling is derhalve ten bezwarende titel.

19. Aanvragers zijn in casu getrouwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Bovenvermelde kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen. De wettelijke grondslag daartoe is artikel 2.3.64 § 1, in fine Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling of verrekening van het stelsel van scheiding van goederen zoals in een huwelijksovereenkomst is uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dat dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.

20. De civielrechtelijke kwalificatie werkt ook door in het fiscaal recht. Dit is vaststaande rechtsleer en rechtspraak. Het fiscaal recht moet derhalve de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus niet-schenking aanvaarden, tenzij een specifieke en uitdrukkelijke bepaling van fiscaal recht daar zou van afwijken.

21. De overgang en toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, respectievelijk toekenningsbeding zoals voorzien in de artikelen 6 en 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

B. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

22. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

23. Aangezien voormelde artikelen 6 en 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst worden gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel kan artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat aan de langstlevende echtgenoot zou toekomen.

Hoewel het beding pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot, blijft er van een schenking geen sprake, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat. Ook hier dient de burgerrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

24. De overgang en toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, respectievelijk toekenningsbeding zoals voorzien in de artikelen 6 en 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

C. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

25. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt.

26. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF dient restrictief te worden gelezen in die zin dat het beperkt is tot de situaties waarin er sprake is van een stelsel met een gemeenschap. De echtgenoten zijn in casu gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen en wensen dit stelstel te behouden. Bovendien wordt geen toegevoegde of beperkte gemeenschap binnen het basisstelsel gecreëerd. Wel voegen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen zowel een verblijvingsbeding voor onverdeelde goederen toe als een toekenningsbeding voor eigen goederen die exclusief aan één echtgenoot toebehoren. Deze bedingen hebben dus geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

27. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn derhalve niet vervuld.

28. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de toebedeling, overgang of toekenning op grond van het artikel 6 respectievelijk het artikel 7 van de gewijzigde huwelijksovereenkomst.

D. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

29. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie (3) jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan de schenkbelasting of de registratierechten op schenkingen onder levenden.

30. Voor de heffing van de erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie (3) cumulatieve voorwaarden vervuld zijn:

1) Een kosteloze beschikking;

Het voorgenomen verblijvingsbeding en toekenningsbeding uit de artikelen 6 en 7 van de gewijzigde huwelijksovereenkomst verstrekt géén kosteloze beschikking. Een huwelijksvoordeel kan immers niet worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking. Er wordt verwezen naar de uitgebreide uiteenzetting in de randnummers 14 tot en met 19.

2) Gedurende drie (3) jaar voorafgaand aan het overlijden;

Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in artikel 6 en artikel 7 van de gewijzigde huwelijksovereenkomst wordt nu opgenomen. Of het al dan niet een huwelijksvoordeel oplevert ten voordele van de langstlevende echtgenoot, kan slechts worden beoordeeld bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ingevolge het overlijden van de eerststervende echtgenoot. Als het voordeel pas bij zijn/haar overlijden ontstaat en moest het beschouwd worden als een kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode vóór het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in een periode van drie (3) jaar voorafgaand aan het overlijden.

3) Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin zoals bedoeld in artikel 2.7.1.0.5 VCF, kon/kan er ook geen aanleiding zijn tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht

31. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is derhalve niet van toepassing op de overgang, toebedeling of toekenning op grond van het verblijvings- en toekenningsbeding in de artikelen 6 en 7 van de gewijzigde huwelijksovereenkomst.

E. Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

32. Zowel het voorgenomen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding verlenen een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht. De huwelijksvoordelen zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

33. Er is met betrekking tot het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk een kanscontract.

Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

34. Het door de aanvragers overwogen verblijvingsbeding en toekenningsbeding zijn geen aanwascontracten en bijgevolg niet onderworpen aan de eisen die VLABEL in het Standpunt nr. 17044 stelt aan aanwascontracten om niet aan de schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn.

35. De overgang, toebedeling of toekenning van het overwogen verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding is niet onderworpen aan de schenk- en erfbelasting (zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan) omdat het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding kwalificeert als een huwelijksvoordeel.

F. Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF

36. Artikel 2.8.1.0.1 VCF belast met schenkbelasting een schenking onder levenden. Op het (eventuele) voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen op basis van het voorgenomen verblijvingsbeding en toekenningsbeding kan artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast, wegens de kwalificatie als huwelijksvoordelen.

37. Aangezien er louter sprake is van huwelijksvoordelen, is er dus in casu van een schenking geen sprake. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

G. (Desgevallend) toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

38. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ingevolge overlijden van één van de echtgenoten, er een onroerend goed in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, zal de uitwerking van het verblijvingsbeding, dat de echtgenoten voornemens zijn toe te voegen aan hun huwelijksvermogensstelsel, op grond waarvan het aandeel van de eerststervende in de onverdeeldheid zal toekomen aan de langstlevende echtgenoot onder hen, aanleiding geven tot de heffing van het verdeelrecht (2,5%), vermits de onverdeeldheid die tussen hen heeft bestaan derwijze ophoudt te bestaan (artikel 2.10.1.0.1 VCF).

Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ingevolge overlijden van één van de echtgenoten, een echtgenoot een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), zal de uitwerking van het toekenningsbeding, dat de echtgenoten voornemens zijn toe te voegen aan hun huwelijksvermogensstelsel, op grond waarvan een eigen onroerend goed van de eerststervende zal toekomen aan de langstlevende echtgenoot onder hen, aanleiding geven tot de heffing van verkooprecht (12%), vermits deze laatste een onroerend goed verwerft waarin hij/zij eerder geen aandeel in had (artikel 2.9.1.0.1 VCF).

H. Geen fiscaal misbruik

39. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zgn. fictiebepalingen) geen toepassing vinden. Ook het Grondwettelijk Hof heeft reeds gesteld dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling.

De aanvraag door de aanvragers frustreert echter geen enkele mogelijke toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling.

40. Evenmin kan daarentegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. Om de algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF te kunnen aanwenden, moet de Vlaamse Belastingdienst enerzijds aantonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen stelt dat eenzelfde verrichting tot stand brengt (objectief element) en anderzijds dat het doorslaggevende, zo niet exclusieve, motief erin bestaat belasting te ontwijken (subjectief element).

41. De aanvragers verzoeken om te bevestigen dat er geen antimisbruikbepaling van toepassing is, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

i. Geen frustratie van de in de VCF opgenomen specifieke antimisbruikbepalingen

42. De voorgenomen verrichting verleent huwelijksvoordelen die huwelijks-vermogensrechtelijk worden verkregen. De voordelen zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

De aanvragers frustreren artikel 2.7.1.0.2 VCF niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen teneinde de langstlevende echtgenoot op een niet-eenzijdig herroepbare manier te beschermen. Aanvragers kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde burgerrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, aangezien dit alles eenzijdig herroepbaar is. Binnen het opzet van de partijen is dit niet de bedoeling.

Bovendien wordt iedere erfrechtelijke verkrijging op de nalatenschap aangerekend, terwijl de partijen net willen vermijden dat de goederen die het voorwerp van de verrichting uitmaken in de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot zou terecht komen. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de partijen om de voordelen aan de langstlevende echtgenoot toe te kennen op het niveau van de huwelijksovereenkomst. Hoewel deze huwelijksvoordelen, in de mate dat deze de plafonds van de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 Burgerlijk Wetboek overschrijden, theoretisch vatbaar zullen zijn voor inkorting, achten partijen dit beding burgerrechtelijk nog steeds als het beste ter regeling van hun bedoelingen.

43. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden (verblijvingsbeding) of elk afzonderlijk (toekenningsbeding) gerechtigd zijn.

In de memorie van toelichting bij het Vlaams Decreet van 24 december 2004 leest men het volgende over de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (het toenmalige artikel 4, 3° W.Succ.): “Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”

Uit deze overwegingen blijkt dat het de bedoeling was van de decreetgever om schenkingen die burgerrechtelijk (quasi) dezelfde gevolgen hebben als een legaat ook op fiscaal vlak als een legaat te behandelen, om een ongelijke behandeling ten opzichte van de erflater van een legaat te voorkomen. De decreetgever wilde met andere woorden verhinderen dat de bij het Vlaams Decreet van 19 december 2003 ingevoerde verlaagde en vlakke tarieven in de schenkbelasting (i.e. 3% of 7%) gecombineerd worden met het uitstel van overdracht van het geschonken goed tot het overlijden van de schenker. Men mag niet fiscaal voordelig schenken en tegelijk eigenaar blijven van het geschonken vermogen.

In casu is op geen enkele manier sprake van een schenking. Aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat in het artikel 6 en het artikel 7 van de gewijzigde huwelijksovereenkomst sprake is van een toebedeling van een onverdeeld goed, respectievelijk van een eigen goed dat dient gekwalificeerd te worden als een huwelijksvoordeel. De aanvragers nemen deze bedingen, die ten bezwarende titel zijn, op in hun gewijzigde huwelijksovereenkomst om tot een regeling te komen bij overlijden die tot een billijke en beschermende regeling moet leiden ten voordele van de langstlevende echtgenoot.

44. Verder wordt ook artikel 2.7.1.0.4 VCF niet gefrustreerd. De aanvragers zijn destijds gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan het behoud van (professionele) autonomie van elk van hen en om een grotere bescherming te genieten voor (professionele) schuldeisers van de andere echtgenoot. De voorgenomen verrichting frustreert aldus artikel 2.7.1.0.4 VCF niet omdat er tussen de aanvragers geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan.

45. Ten slotte zijn de aanvragers ook van oordeel dat ook artikel 2.7.1.0.5 VCF niet wordt gefrustreerd omdat het verblijvingsbeding respectievelijk het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking.

ii. Niet-fiscale motieven

46. De heer X en mevrouw Y wensen hun huwelijksovereenkomst te wijzigen door de toevoeging van zowel een verblijvingsbeding als een toekenningsbeding. De echtgenoten wensen nog steeds hun stelsel van scheiding van goederen te behouden omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name hun vermogensrechtelijke autonomie en de bescherming tegen elkaars schuldeisers. Daarnaast wensen zij ook nog steeds een goede regeling daarin te behouden, om invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar.

47. Het toekenningsbeding en verblijvingsbeding dat de heer X en mevrouw Y aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laten hen toe om hun beider wensen voor het comfort en welzijn van de langstlevende echtgenoot zeer ruim te bereiken.

Het verblijvingsbeding slaat immers op onverdeelde goederen waarvan de echtgenoten door de gezamenlijke verkrijging ervan reeds bevestigen dat het gaat om goederen die belangrijk zijn voor beide echtgenoten en tot het gezamenlijk gebruik en genot dienen van beide echtgenoten. (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 6-7). Het betreft goederen met een gezinsbestemming die niet hoort te eindigen bij overlijden van één van de echtgenoten. De desbetreffende onverdeelde goederen moeten daarom op basis van de loutere wilsuiting van de langstlevende echtgenoot, ter zijne of hare beschikking blijven.[4]

Het toekenningsbeding slaat op concrete goederen van de ene dan wel van de andere echtgenoot, waarvan beide echtgenoten willen dat de langstlevende echtgenoot daar evenzeer bij overlijden van de andere langstlevende op basis van de loutere wilsuiting van de langstlevende echtgenoot, ter zijne of hare beschikking moeten worden gesteld.

In beide gevallen behoudt de langstlevende echtgenoot aldus de optie om na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel.

48. Ingevolge het gewijzigde huwelijksvermogensrecht (zie de wet van 22 juli 2018) is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, burgerrechtelijke voordelen bieden die andere technieken en bedingen, zoals een legaat of een verrekenbeding, niet bieden.

49. De gecombineerde werking van het verblijvingsbeding en van het toekenningsbeding creëren voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die hij/zij zou genieten bij een klassiek verrekenbeding.

Ingevolge de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding respectievelijk het toekenningsbeding vervat in het artikel 6 respectievelijk artikel 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst treedt de langstlevende immers, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze maar met uitwerking vanaf het overlijden in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naar gelang zijn of haar keuze van de goederen waarvan de echtgenoten willen dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15). Dit is niet het geval in de situatie van een verrekenbeding.

Bij een klassiek verrekenbeding dient er een verrekenmassa te worden samengesteld die vervolgens tussen de echtgenoten wordt verdeeld volgens een bepaalde overeengekomen verdeelsleutel. Dat is evenwel niet de bedoeling van de aanvragers. Het is hun bedoeling om een regeling uit te werken die de langstlevende echtgenoot beschermt bij een overlijden van één van hen. Bovendien is het ook niet de bedoeling dat er wordt rekening gehouden met de besparingen tijdens het huwelijk van beide echtgenoten. Om die reden hebben de heer X en mevrouw Y geopteerd voor een forfaitaire regeling ten voordele van de langstlevende echtgenoot.

50. Verder wensen de echtgenoten de goederen die het voorwerp van het toekenningsbeding vervat in artikel 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst uitmaken tijdens het huwelijk zelfstandig te kunnen blijven besturen en van ieder schuldeisersrisico te onttrekken. De echtgenoten blijven met andere woorden ten aanzien van de goederen die het voorwerp van het toekenningsbeding vervat in artikel 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst uitmaken volledig beschikkingsbevoegd en schuldeisers kunnen hen op die goederen slechts aanspreken ter betaling van de schulden waartoe elk van hen gehouden is.

51. Tegelijkertijd vinden de aanvragers de bescherming van de langstlevende echtgenoot in geval van overlijden van één van de echtgenoten belangrijk. De aanvragers willen de langstlevende echtgenoot het nodige comfort en welzijn bieden op het ogenblik dat één van hen er niet meer zal zijn. De echtgenoten willen ten aanzien van elkaar zorgen op een manier die niet eenzijdig kan worden herroepen.

Hoewel dergelijke verzorgingsgedachte op diverse burgerrechtelijke manieren kan worden geboden, is er geen enkele andere burgerrechtelijke regeling of beding gepast om de intenties en bedoelingen van de aanvragers na te streven. Noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap aangerekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien via testament of via contractuele erfstelling (buiten huwelijksovereenkomst) of schenking buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de echtgenoten absoluut niet.

52. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die ze mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, steeds moeten opgenomen worden in de rekenboedel (art. 4.153 BW) en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. De mate waarin ze als volkomen huwelijksvoordelen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel (met risico voor inkorting indien het beschikbaar deel zou overschreden worden) is veel ruimer. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van art. 2.3.57 BW en 2.3.58 BW niet zijn bereikt, is er immers geen sprake van opname in de rekenboedel noch aanrekening op het beschikbaar deel.

53. De echtgenoten hebben gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel niet zullen kunnen vragen zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders elkaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, de helft van de niet-aanwinsten van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.

54. Deze voorafgaandelijke civielrechtelijke motieven zijn dan ook voor de echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding, met verzoek tot bevestiging van hun fiscale consequentie als uiteengezet, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.

Zoals reeds hoger in deze aanvraag uiteengezet is het belangrijk dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding:

  • niet eenzijdig door de echtgenoten kan worden herroepen;
  • een forfaitaire regeling betreft zonder dat er rekening wordt gehouden met de besparingen en de aanwinsten die werden opgebouwd tijdens het huwelijk;
  • niet erfrechtelijk kan worden verrekend en derhalve vatbaar zou zijn voor inkorting;
  • zakelijke werking heeft.

55. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in het artikel 6, respectievelijk artikel 7 van de wijzigende huwelijksovereenkomst niet voorzien op grond van fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake zal zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag en dat de algemene antimisbruikbepaling niet van toepassing is.

IV. Beslissing

56. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

57. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

58. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.

59. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500

TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 2.9.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.

  • Artikel 2.10.1.0.1 dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 745quater en artikel 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

60. De te beoordelen verrichting

De aanvragers wensen aan hun stelsel van zuivere scheiding van goederen volgende bedingen toe te voegen: enerzijds een verblijvingsbeding met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan de echtgenoten toebehoren en anderzijds een optioneel toekenningsbeding voor de exclusief eigen goederen van de echtgenoten.

Beoordeling.

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

61. Burgerrechtelijk wordt algemeen aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van (optionele) verblijvingsbedingen van onverdeelde goederen en (optionele) toekenningsbedingen van niet onverdeelde goederen, die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich evenmin uit over de rechtsgeldigheid van deze overeenkomsten of clausules op burgerrechtelijk vlak.

In de mate bijgevolg dat de (optionele) verblijvingsbedingen en (optionele) toekenningsbedingen burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, en in de mate dat deze overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak rechtsgeldig zijn, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

In de mate dat de toebedelingen ingevolge het verblijvingsbeding en de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

62. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

63. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

64. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, wordt onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

65. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

66. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De toebedeling van onverdeelde goederen en de optionele toekenning van niet onverdeelde goederen hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

67. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

68. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

69. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?

70. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

71. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

1.6. Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?

72. De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

73. Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling van de roerende goederen is noch verkooprecht, noch verdeelrecht verschuldigd;
  • op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

2) Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

74. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

75. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

76. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

77. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

78. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers zich voornemen een wijzigende huwelijksovereenkomst te verlijden, waarbij zij aan hun stelsel van zuivere scheiding van goederen wensen toe te voegen: een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot de exclusief eigen goederen ten voordele van de langstlevende van hen.

De aanvragers wensen de langstlevende van hen verzorgd achter te laten door een niet-eenzijdig herroepbare regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden. Zij wensen deze bescherming van de langstlevende op een huwelijksvermogensrechtelijke manier te regelen omdat op die manier de langstlevende een zakenrechtelijke vordering zal verkrijgen welke niet in de rekenboedel dient te worden opgenomen, waarbij zij het bovendien belangrijk vinden dat hun (gemeenschappelijke) kinderen geen inkorting zullen kunnen vragen van de gezamenlijke aanwinsten van de echtgenoten, en eventueel slechts een beperkte inkorting van de niet-aanwinsten van de echtgenoten.

79. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

80. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: aanvragers leggen de tekst van dit artikel 6 voor, hierna geciteerd door aanvragers onder randnummer 8. Uit de tekst van dit artikel 6 blijkt dat het verblijvingsbeding uitdrukkelijk van rechtswege onmiddellijke uitwerking heeft, en dus niet optioneel zal bedongen worden, dit ondanks de vermeldingen bij de bespreking van aanvrager van dit artikel 6.

[2] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: onder randnummer 38 hierna bespreken aanvragers in hun aanvraag eveneens de toepassing van de artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF, zodat deze artikelen eveneens besproken worden in de beslissing zelf.

[3] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: onder randnummer 38 hierna bespreken aanvragers in hun aanvraag eveneens de toepassing van de artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF, zodat deze artikelen eveneens besproken worden in de beslissing zelf.

[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: deze beweerde optiemogelijkheid voor de langstlevende bij het verblijvingsbeding is in tegenstrijd met het voorgestelde op te nemen artikel 6 van de wijzigende huwelijksovereenkomst – zie ook voetnoot 1 hiervoor.