Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23064 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 23064 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
23064
Datum beslissing
4 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Deze aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de huwelijksgemeenschap van de heer X en mevrouw Y van een onroerend goed, behorende tot het eigen vermogen van de heer X, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten van voormeld goed aan hun zoon, de heer , niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik overeenkomstig artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […] op vraag van en namens de heer X en mevrouw Y, hierna genoemd.

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1959, rijksregisternummer […], en zijn echtgenote,

2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1963, rijksregisternummer […], samenwonende te […].

Hierna verder: “de schenker”

3. De betrokken partij is:

De heer Z, geboren te […] op xx.xx.1996, rijksregisternummer […], ongehuwd en bevestigend geen verklaring van wettelijke samenwoning te hebben afgelegd, wonende te […].

Hierna verder: “de begiftigde”

4. Het betrokken onroerend goed:

STAD […] - VIJFDE AFDELING

In een appartementsgebouw, gelegen […], genaamd "[…]", gekadastreerd volgens titel en volgens recent kadastraal uittreksel sectie F nummer […], met een oppervlakte van 31a 52ca:

1) het appartement "[…]": gelegen in blok A op de vijfde verdieping achteraan links, omvattende:

a) in privatieve en uitsluitende eigendom: inkom, living, keuken, wc, badkamer, berging, terras en twee slaapkamers.

b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: honderdachtentwintig tienduizendsten (128/10.000sten) in de mede-eigendom van het complex, die de grond omvat, alsmede de constructies en voorzieningen die gemeenschappelijk zijn voor het ganse complex.

2) een berging "[…]", gelegen in de ondergrond A, omvattende:

a) in privatieve en uitsluitende eigendom: de berging zelf

b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: zes tienduizendsten (6/10.000sten) in de mede-eigendom van het complex.

3) een berging "[…]", gelegen in de ondergrond B, omvattende:

a) in privatieve en uitsluitende eigendom: de berging zelf.

b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: zes tienduizendsten (6/10.000sten) in de mede-eigendom van het complex.

4) een autostaanplaats "[…]" gelegen op het terrein, omvattende:

a) in privatieve en uitsluitende eigendom: de staanplaats zelf

b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: zes tienduizendsten (6/10.000sten) in de mede-eigendom van het complex.

5) een garage "[…]" gelegen in de ondergrondse parking, omvattende:

a) in privatieve en uitsluitende eigendom: de garage zelf

b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: zeventien tienduizendsten (17/10.000sten) in de mede-eigendom van het complex.

Het geheel ten kadaster gekend onder nummer […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten X– Y hebben drie kinderen:

  • A (°xx.xx.1992)
  • B (°xx.xx.1994)
  • Z (°xx.xx.1996)

De echtgenoten X – Y zijn voornemens om onroerend goed te schenken medio 2024 aan zoon Z, voornoemd.

Het betrokken onroerend goed (appartement gelegen te […]: appartement "[…]" + berging "[…]" + berging "[…]" + autostaanplaats "[…]" + garage "[…]) werd – enkel door de heer X - via een wijziging van het huwelijksvermogensstelsel ingebracht in de gemeenschap blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2021.

III. Motivering van de aanvraag

6. Tijdspanne

Aangezien de inbreng van het onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen dateert van xx.2021 en schenking voorgenomen zou zijn voor medio 2024, stellen wij ons de vraag of de periode tussen de inbreng en de schenking als een “korte tijdspanne” kan worden beschouwd cfr. de omzendbrief van VLABEL 2015/1 van 16 februari 2015.

6.1. Voormeld goed behoort toe aan de heer X om het ten belope van de helft te hebben verkregen – de wederhelft reeds bezittende - vanwege de heer […] te […], blijkens akte van afstand-deling verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2020, overgeschreven op het Kantoor Rechtszekerheid […] op xx.xx.2020 onder formaliteitsnummer […].

De heer X en de heer […] waren elk voor de onverdeelde helft eigenaar van voormeld goed om het te hebben verkregen vanwege hun ouders, de heer […] en mevrouw […], blijkens akte van schenking verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2020, overgeschreven op het kantoor Rechtszekerheid […] op xx.xx.2020 onder formaliteitsnummer […].

6.2. Naast dit onroerend goed is het enige andere onroerend goed in bezit: de gezinswoning (gelegen in […]) waarvan X en Y beide eigenaar zijn.

6.3. Het appartement te […] voormeld werd in de huwelijksgemeenschap gebracht via een wijziging van het huwelijksvermogensstelsel - akte verleden op xx.xx.2021 ( = minder dan zes maanden na verwerving volle eigendom door X), met eveneens toevoeging van een keuzebeding.

Deze wijziging van het huwelijksvermogensstelsel werd gemaakt met oog op versterken van de financiële situatie van echtgenote Y voor het geval van vooroverlijden van X vermits zij over geen eigen inkomen beschikt (zij is gestopt met werken begin jaren negentig).

Vanuit die optiek werden de onroerende eigendommen van Y (verkregen via erfenis en schenking) bij deze wijziging van het huwelijksvermogensstelsel niet in de gemeenschap gebracht.

6.4. Het voormelde appartement te […] werd eerst ter verhuring aangeboden aan jongste dochter B (zij ging hier niet op in) en vervolgens aan […], de vriendin van zoon Z. […] huurde het appartement vanaf xx.xx.2020.

Sinds xx.xx.2021 wordt het appartement verhuurd aan […] en Z (tot begin 2022 was Z gedomicilieerd in het ouderlijk huis te […]).

7. Niet-fiscale motieven

De situatie die bestond ten tijde van de inbreng van het betreffende onroerend goed in huwgemeenschap de dato xx.xx.2021 is dermate gewijzigd, als volgt:

7.1. X is per xx.xx.2022 met pensioen gegaan. Uit sindsdien verkregen inlichtingen bij de pensioendienst is gebleken dat Y recht heeft op een overlevingspensioen en dat dit voldoende hoog is;

7.2. B zal in xx.2024 in het huwelijk treden met haar partner. B heeft dit medegedeeld in xx.2022.

7.3. De schenking van het appartement in […] aan Z (en de timing ervan) moet in het licht van dit trouwplan gezien worden. Hiervan was op het moment van de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel in xx.2021 nog geen sprake (en kon toen niet voorzien worden).

Het is ter gelegenheid van het huwelijk van B dat X en Y het voornemen hebben haar een schenking van roerend goed te doen.

Om de twee andere kinderen, A en Z, niet te benadelen is het de bedoeling om aan hen eveneens een schenking te doen. Voor A zou dit eveneens een schenking in roerend goed betreffen; aan Z zou dan het appartement in […] geschonken worden. De waarde van het appartement zou ook het bedrag van de roerende schenkingen aan B en A bepalen – zodanig dat elk kind op gelijke wijze met gelijke waarde bevoordeeld wordt.

De schenking van het appartement moet dus in dit ruimer kader gezien worden. Om deze drievoudige schenking te kunnen doen, en te verzekeren dat alle drie de kinderen een evenredig deel krijgen, is het belangrijk dat het appartement hiervan kan deel uitmaken. Enkel via deze formule behouden X en Y zelf voldoende (roerende) middelen om comfortabel te kunnen leven op hun oude dag. Dit zou niet het geval zijn indien ook Z net als zijn twee zussen een roerende i.p.v. een onroerende schenking zou krijgen.

De schenking betreft iets meer dan de helft van het (on)roerend vermogen van X en Y (de gezinswoning inbegrepen).

8. verwijzing naar de wettelijke bepalingen

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

10. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF dat luidt als volgt:

§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.”;

- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
”;

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
”.

11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

12. Het onder punt 4 vermelde onroerende goed werden door de heer X, vermeld onder punt 2.1. ingebracht in de huwgemeenschap bestaande tussen hem en mevrouw Y, vermeld onder punt 2.2. blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2021.

13. Gelet op de feitenconstellatie, de tijdspanne tussen de inbreng van het onroerend goed vermeld onder punt 4 en de voorgenomen schenking, en de niet-fiscale motieven beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.