Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23053 - Levensverzekering - aanvaarding begunstiging Vlaamse Belastingdienst

VB 23053 - Levensverzekering - aanvaarding begunstiging

Voorafgaande beslissing
Nummer
23053
Datum beslissing
25 september 2023
Publicatiedatum
22 januari 2024

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.6. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 2.8.7.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Er wordt gevraagd om te bevestigen dat de analyse van de toepasbare VCF bepalingen correct is in de gevallen beschreven onder de punten a) tot en met h).[1]

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

Mevrouw A die woont in […] met nationaal nummer […],

Hierna genoemd “A”.

3. Andere betrokken partij is:

De heer B die woont in […] met nationaal nummer […],

Hierna genoemd “B”.

A is de grootmoeder van B.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. A sluit een levensverzekering (type Tak 23) af met de volgende structuur en kenmerken.

A is verzekeringsnemer en betaalt de premie.

A en B zijn verzekerden.

De vervaldag overlijden is bij het tweede overlijden.

De vervaldag leven is op 31 december 2030.

De eerste begunstigde bij leven is B, de opvolgende begunstigde bij leven is A.

B aanvaardt deze begunstiging in overeenstemming met de artikelen 186 en 187 van de wet op de verzekeringen van 4 april 2014. Er wordt een bijvoegsel opgesteld.[2]

De begunstigde bij overlijden is de nalatenschap van A.

De polis (bijzondere voorwaarden) en het bijvoegsel van aanvaarding worden ter registratie aangeboden.[3]

III. Toepasbare bepalingen uit de VCF

  1. Bij registratie van de polis en het bijvoegsel van aanvaarding.

5. Art. 2.8.7.0.2, §2, eerste lid VCF is van toepassing aangezien er een schenking plaatsvond van A aan B onder de opschortende voorwaarde van het in leven zijn van B op 31 december 2030.[4]

  1. Scenario 1: Zowel A als B zijn in leven op 31 december 2030

6. De polis komt tot uitkering op die dag. B ontvangt de verzekeringsprestaties. B legt de verklaring vermeld in art. 31, 2° Wetboek van Registratie af. Art. 2.8.1.0.1. VCF is van toepassing: B is schenkbelasting verschuldigd volgens het tarief vermeld in art. 2.8.4.1.1. § 2.

De belastbare grondslag is het bedrag van de uitkering en niet het bedrag van de initiële premie (toepassing van art. 2.8.3.0.1. § 1 VCF.).

  1. Scenario 2: A is reeds overleden en B is in leven op 31 december 2030

7. De polis komt tot uitkering op 31 december 2030. B ontvangt de verzekeringsprestaties.

B legt de verklaring vermeld in art. 31, 2° Wetboek van Registratie af. Art. 2.8.1.0.1. VCF is van toepassing: B is schenkbelasting verschuldigd volgens het tarief vermeld in art. 2.8.4.1.1. § 2. VCF.

De belastbare grondslag is het bedrag van de uitkering en niet het bedrag van de initiële premie (toepassing van art. 2.8.3.0.1. § 1 VCF.).

Gezien de heffing van schenkbelasting is art. 2.7.1.0.6 §2 derde lid, 1° van toepassing.

Er is geen toepassing van art. 2.7.1.0.3. eerste lid 3°. De opschortende voorwaarde houdt immers geen verband met het overlijden van de schenker, wel met het in leven zijn van de begiftigde.

  1. Scenario 3: B is reeds overleden en A is in leven op 31 december 2030.

8. De polis komt tot uitkering op 31 december 2030. A ontvangt de verzekeringsprestaties.

Er is geen schenkbelasting verschuldigd want de opschortende voorwaarde van de schenking is niet vervuld.

Er is ook geen erfbelasting verschuldigd (art. 2.7.1.0.6. VCF) want A, nog in leven, bedong voor zichzelf.

  1. Scenario 4: Zowel A als B zijn overleden voor 31 december 2030.

9. De polis kwam tot uitkering op het moment van het laatste overlijden van de verzekerden A en B en de verzekeringsprestaties komen toe aan de nalatenschap van A.

Toepassing van art.2.7.1.0.1 VCF; de wettelijke en/of testamentaire erfgenamen van A betalen erfbelasting volgens de tarieven vermeld in art. 2.7.4.1.1. VCF.

De belastbare grondslag is het bedrag van de uitkering en niet het bedrag van de initiële premie (toepassing van art. 2.7.3.1.1. § 1 VCF.).

Indien A zou overleden zijn voor B, dient er een nieuwe aangifte ingediend te worden in de nalatenschap van A.

  1. Mogelijke variant 1

10. A kan als begunstigde overlijden een welbepaalde persoon aanduiden (bv. C)[5] i.p.v. de nalatenschap. Dit wijzigt niets aan de fiscale behandeling in de scenario’s 1, 2 en 3.

In scenario 4 zou C dan erfbelasting betalen, niet op basis van art. 2.7.1.0.1. VCF maar wel op basis van art. 2.7.1.0.6 VCF.

  1. Mogelijke variant 2

11. Indien A als eerste overlijdt voor 31 december 2030 wordt de verzekeringspolis geblokkeerd en onbeheerd. Om dit te voorkomen kunnen A en de verzekeraar een gedeeltelijke overdracht van rechten overeenkomen (bv. naar D)[6] bij het overlijden van A voor de vervaldag. De rechten van D worden dan beperkt tot het administratieve en financiële beheer van de polis. Het recht op afkoop en het recht om de begunstigingsclausule te wijzigen worden uitdrukkelijk uitgesloten. Deze rechten tot afkoop en aanduiding van de begunstigden zijn sowieso gehypothekeerd gezien de aanvaarding van de begunstiging door B.

Deze gedeeltelijke overdracht van rechten wijzigt in geen enkel scenario iets aan de fiscale behandeling.

  1. Mogelijke variant 3

12. A kan ervoor kiezen om niet één maar wel meerdere polissen af te sluiten met dezelfde structuur met uitzondering van de vervaldag leven die verschilt per polis.

(bv. één polis met vervaldag leven op 31 december 2030 en één met vervaldag leven op 31 december 2035).

Elke polis ondergaat dan zijn eigen fiscale behandeling volgens het scenario dat effectief gebeurt.

Relevante beslissingen uit het verleden

13. De federale voorafgaande beslissing met nr. 2013.056 van 18 juni 2013 gaat over een gelijkaardige verrichting.

“D is de heer D die woont in […] met nationaal nummer […]. D is de vader van B.”

IV. Motivatie

[7]

14. A (79 jaar) wil zeker zijn dat haar kleinkind B (16 jaar) op vandaag bepaalde latere tijdstippen in de toekomst kan beschikken over een som geld en deze tijdstippen niet beïnvloed worden door het toeval van het moment van haar overlijden. Deze tijdstippen (of één tijdstip) worden gekozen in functie van de leeftijd waarop A vermoedt dat B voldoende rijp zal zijn om met geld om te gaan. Op 31 december 2030 is B 24 jaar.

V. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

15. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

Daarom doet het besluitvormingsorgaan geen uitspraak over de kwalificatie van de aanvaarding van de begunstiging van een levensverzekering door de begunstigde, hetgeen door de aanvrager wordt gekwalificeerd als een onrechtstreekse schenking door de verzekeringnemer aan de begunstigde, onder opschortende voorwaarde van het in leven zijn van de begunstigde op een bepaalde datum, namelijk in casu 31 december 2030.

Voor de beoordeling van de aanvraag tot voorafgaande beslissing toetst het besluitvormingsorgaan op basis van de kwalificatie die door de aanvrager aan de verrichting wordt gegeven.

In de mate bijgevolg dat de verrichting die door de aanvrager wordt voorgesteld, burgerrechtelijk kan kwalificeren als een onrechtstreekse schenking en bovendien, als een onrechtstreekse schenking onder opschortende voorwaarde van het in leven zijn van de begunstigde op 31 december 2030, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

16. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

17. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

- Artikel 2.7.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.

- Artikel 2.7.1.0.3 VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;

2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.6 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:

1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;

2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.

Dit artikel is niet van toepassing op :

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater, of door tussenkomst van de werkgever van de langstlevende echtgenoot van de erflater die met de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.

- Artikel 2.7.3.1.1 VCF, dat luidt als volgt:

Het successierecht wordt gevestigd op de waarde van alles wat uit de nalatenschap van een rijksinwoner wordt verkregen overeenkomstig afdeling 1 van dit hoofdstuk.

Het recht van overgang wordt gevestigd op de waarde van de onroerende goederen die in België liggen en verkregen werden overeenkomstig afdeling 1 van dit hoofdstuk uit de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is.

- Artikel 2.7.4.1.1 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De erfbelasting wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de volgende tabellen:

TABEL I. Tarief voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting op de voorgaande gedeelten, in euro

vanaf

tot en met

0,01

50.000

3

50.000,01

250.000

9

1500

250.000,01

27

19.500

TABEL II. Tarief voor een andere verkrijging dan de verkrijgingen, vermeld in tabel I

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting op de voorgaande gedeelten, in euro

vanaf

tot en met

tussen broers en zussen

tussen anderen

tussen broers en zussen

tussen anderen

0,01

35.000

25

25

35.000,01

75.000

30

45

8750

8750

75.000,01

55

55

20.750

26.750


§ 2. Tabel I, vermeld in paragraaf 1, bevat het tarief voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners.

Dit tarief wordt per rechtverkrijgende toegepast op de nettoverkrijging in de onroerende goederen enerzijds en op de nettoverkrijging in de roerende goederen anderzijds, volgens de overeenstemmende gedeelten in kolom A.
In afwijking van het tweede lid wordt het tarief van de erfbelasting voor de onroerende goederen tussen partners alleen toegepast op de nettoverkrijging van de rechtverkrijgende partner in de andere goederen dan de woning die de gezinswoning was van de erflater en zijn partner op het ogenblik van het overlijden. Die afwijking geldt evenwel niet als de partner die een deel verkrijgt in die gezinswoning, een bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld.
§ 3. Tabel II, vermeld in paragraaf 1, bevat het tarief voor een verkrijging tussen andere personen dan personen in rechte lijn en tussen partners. Dit tarief wordt voor broers en zussen toegepast op het overeenstemmende gedeelte van de nettoverkrijging van elk van de rechtverkrijgenden, zoals bepaald in kolom A. Voor alle anderen wordt dit tarief toegepast op het overeenstemmende gedeelte van de som van de nettoverkrijgingen door de rechtverkrijgenden van deze groep.

- Artikel 2.8.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

- Artikel 2.8.3.0.1, §1 VCF, dat luidt als volgt:

Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.

- Artikel 2.8.4.1.1, §2 VCF, dat luidt als volgt:

Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

- Artikel 2.8.7.0.2, §2 VCF, dat luidt als volgt:

Op een rechtshandeling die onderworpen is aan een opschortende voorwaarde, wordt de schenkbelasting alleen geheven als de voorwaarde vervuld is. In voorkomend geval wordt gehandeld als volgt :

1° het toepasbare tarief waarmee voor de heffing rekening moet worden gehouden, is het tarief dat van kracht is op de datum waarop de schenkbelasting opvorderbaar geweest zou zijn als de handeling onvoorwaardelijk was;

2° de belastbare grondslag waarmee voor de heffing rekening moet worden gehouden, is de belastbare grondslag op de datum van de vervulling van de voorwaarde.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt de door een rechtspersoon verrichte rechtshandeling die aan machtiging, goedkeuring of bekrachtiging van een overheid onderworpen is, gelijkgesteld met een aan een opschortende voorwaarde onderworpen rechtshandeling.

18. Door de aanvrager worden in casu volgende verrichtingen voorgelegd ter beoordeling, zoals opgenomen in randnummer 4:

Er wordt een levensverzekering aangegaan door A als verzekeringnemer. A en B zijn de verzekerde hoofden.

De polis komt tot uitkering bij het overlijden van de tweede verzekerde aan de begunstigde bij overlijden, zijnde de nalatenschap van A.

De vervaldag leven is 31 december 2030. De eerste begunstigde bij leven is B, de opvolgende begunstigde bij leven is A.

B aanvaardt de begunstiging en er wordt een bijvoegsel opgesteld. De polis en het bijvoegsel van aanvaarding worden ter registratie aangeboden.

1) Aanvrager vraagt om bevestiging van de fiscale behandeling overeenkomstig de toepasselijke bepalingen uit de VCF in 4 verschillende mogelijke scenario’s, namelijk:

  • Scenario 1: Zowel A als B zijn in leven op 31 december 2030;
  • Scenario 2: A is reeds overleden en B is in leven op 31 december 2030;
  • Scenario 3: B is reeds overleden en A is in leven op 31 december 2030;
  • Scenario 4: Zowel A als B zijn overleden voor 31 december 2030.

2) Aanvrager vraagt om bevestiging van de fiscale behandeling overeenkomstig de toepasselijke bepalingen uit de VCF voor 3 verschillende mogelijke varianten, namelijk:

  • Mogelijke variant 1: Er wordt door A een andere begunstigde overlijden aangeduid in plaats van de nalatenschap van A;
  • Mogelijke variant 2: Er wordt een gedeeltelijke overdracht van rechten overeengekomen ingeval van overlijden van A voor de vervaldag;
  • Mogelijke variant 3: A kiest ervoor om niet één maar meerdere polissen af te sluiten met dezelfde structuur maar met verschillende vervaldagen.

19. Om over te kunnen gaan tot een effectieve toetsing aan de gevraagde bepalingen van de VCF is, op grond van artikel 3.22.0.0.1, §2 VCF, vereist dat de aanvraag een volledige beschrijving bevat van een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. Men dient bijgevolg de situatie of verrichting nauwkeurig uiteen te zetten en duidelijk te omschrijven, met verwijzing naar een concreet project waarvan de realisatie ernstig overwogen wordt. Het mag dus niet gaan om louter theoretische vragen die enkel bij wijze van hypothese worden overwogen of aanvragen die deel uitmaken van een adviesopdracht betreffende de keuze van fiscale strategieën.

20. Bedoeling van de voorafgaande beslissing is immers om aan de aanvrager rechtszekerheid te verstrekken met betrekking tot verrichtingen of situaties die hij in het kader van zijn aanvraag voorlegt aan de administratie en voor zover hij deze verrichtingen verwezenlijkt of deze situatie zich concretiseert overeenkomstig de beschrijving die hij eraan gegeven heeft.

21. Dit is bezwaarlijk het geval voor de 3 mogelijke varianten onder punt 2) van de voorgelegde verrichtingen, zoals hierboven opgesomd. Dit zijn slechts eventuele toekomstige verrichtingen of hypotheses zonder duidelijke omschrijving van de concreet voorgenomen rechtshandelingen, waarover via voorafgaande beslissing geen uitspraak kan worden gedaan.

22. Er wordt bij deze voorafgaande beslissing bijgevolg enkel rekening gehouden met de huidige concreet voorgenomen verrichting, waarvan de verwezenlijking duidelijk wordt overwogen, met name punt 1) van de voorgelegde verrichtingen, zijnde de fiscale gevolgen inzake de levensverzekering en de aanvaarding van de begunstiging door B, in de 4 verschillende omschreven scenario’s. Er kan geen rekening worden gehouden met eventuele voorgenomen toekomstige verrichtingen of mogelijke andere hypotheses of varianten.

Scenario 1: Zowel A en B zijn in leven op 31 december 2030

23. Volgens de gegevens in de aanvraag komt de polis tot uitkering op 31 december 2030. De uitkering komt volgens de gegevens in de aanvraag toe aan B. Volgens aanvrager vond een onrechtstreekse schenking plaats van A aan B onder de opschortende voorwaarde van het in leven zijn van B op 31 december 2030.

Overeenkomstig artikel 2.8.7.0.2, §2, lid 1 VCF wordt op een rechtshandeling die onderworpen is aan een opschortende voorwaarde, de schenkbelasting alleen geheven als de voorwaarde vervuld is. De schenkbelasting wordt pas opeisbaar als de opschortende voorwaarde is vervuld.

Het toepasbare tarief is het tarief dat van kracht was op de datum waarop de schenkbelasting opvorderbaar geweest zou zijn, als de handeling onvoorwaardelijk was. De belastbare grondslag waarmee rekening moet worden gehouden is de belastbare grondslag op de datum van de vervulling van de voorwaarde.

Scenario 2: A is reeds overleden en B is in leven op 31 december 2030

24. Volgens de gegevens in de aanvraag komt de polis tot uitkering op 31 december 2030. De uitkering komt volgens de gegevens in de aanvraag toe aan B.

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. De ratio legis van deze bepaling is dat de schenker niet de facto de overdracht van de geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.

Gelet op de concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Aangezien de polis op het ogenblik van het overlijden van A niet tot uitkering komt, wordt er op dat moment geen erfbelasting geheven op basis van artikel 2.7.1.0.6 VCF. De toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF wordt uitgesteld tot op het ogenblik dat het voordeel van de levensverzekering wordt verkregen door uitkering van de polis aan B.

Aanvrager beroept zich op de uitzondering van artikel 2.7.1.0.6, §2, lid 3, 1° VCF waardoor artikel 2.7.1.0.6 VCF niet van toepassing is op de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

Om te bepalen of het beding al of niet aan de schenkbelasting werd onderworpen moet men zich plaatsen op het ogenblik van het overlijden van de erflater. Hiervoor is vereist dat de schenkbelasting opeisbaar is geworden voor of ten laatste bij het overlijden van de erflater.

In casu wordt de schenkbelasting pas opeisbaar na het overlijden van A, namelijk bij vervulling van de opschortende voorwaarde, meer bepaald indien B in leven is op 31 december 2030. In scenario 2 wordt er immers van uitgegaan dat A voordien reeds overleden is. De uitzondering van artikel 2.7.1.0.6, §2, lid 3, 1° VCF kan in casu bijgevolg niet worden toegepast.

Hieruit volgt dat de uitkering van de polis aan B belastbaar zal zijn in de nalatenschap van A op basis van artikel 2.7.1.0.6, §1, lid 3, 2° VCF. Op grond van artikel 3.3.1.0.6, lid 1, 6° VCF moet B een nieuwe aangifte indienen voor de nalatenschap van A.

Scenario 3: B is reeds overleden en A is in leven op 31 december 2030

25. Volgens de gegevens in de aanvraag komt de polis tot uitkering op 31 december 2030. Gezien de eerste begunstigde bij leven B in scenario 3 vooroverleden is, komt de uitkering volgens de gegevens in de aanvraag toe aan de opvolgende begunstigde bij leven, zijnde A.

Door het vooroverlijden van B is de opschortende voorwaarde niet vervuld en wordt er geen schenkbelasting geheven overeenkomstig artikel 2.8.7.0.2, §2, lid 1 VCF.

Door het vooroverlijden van B komt de uitkering toe aan A. Dit betreft een beding ten behoeve van zichzelf in hoofde van A, waardoor artikel 2.7.1.0.6 VCF niet van toepassing zal zijn.

Scenario 4: Zowel A als B zijn overleden voor 31 december 2030

26. Volgens de gegevens in de aanvraag komt de polis tot uitkering bij het overlijden van de laatste verzekerde en is de begunstigde bij overlijden de nalatenschap van A.

Vermits de begunstigde de nalatenschap van A zelf is en niet een bij naam genoemde begunstigde, zal het uitbetaalde kapitaal worden belast als een gewoon actiefbestanddeel van de nalatenschap van A in hoofde van de erfopvolgers die de tot de nalatenschap van A komen. De belastbaarheid volgt uit artikel 2.7.1.0.1 VCF en niet op basis van artikel 2.7.1.0.6 VCF.

Indien A als eerste overleden is, zal er door de erfopvolgers van A op grond van artikel 3.3.1.0.6, lid 1, 2° VCF een nieuwe aangifte moeten worden ingediend in de nalatenschap van A.

27. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Deze concrete vraagstelling werd opgenomen in het schrijven van 16 juni 2023 waarbij de initiële aanvraag werd aangevuld.


[2] Artikel 186 van de Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen luidt als volgt:

“De begunstigde kan de begunstiging te allen tijde aanvaarden, ook nadat de verzekeringsprestaties opeisbaar zijn geworden.

Het recht van aanvaarding komt uitsluitend toe aan de begunstigde. Het kan niet worden uitgeoefend door zijn echtgenoot of zijn schuldeisers.”

Artikel 187 van de Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen luidt als volgt:

“Zolang de verzekeringnemer leeft kan de aanvaarding slechts geschieden door een bijvoegsel bij de polis met de handtekening van de begunstigde, de verzekeringnemer en de verzekeraar.

Na het overlijden van de verzekeringnemer kan de aanvaarding uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden. Ten aanzien van de verzekeraar echter heeft de aanvaarding eerst gevolg nadat hem daarvan schriftelijk kennis is gegeven.”

[3] De algemene voorwaarden van de polis en het in te vullen voorstel werden bezorgd bij schrijven van 16 juni 2023. In het schrijven van 16 juni 2023 werd het volgende meegedeeld inzake de inhoud van de polis:

“Op pag 3/16 van het voorstel wordt bovenaan “contract met bepaalde looptijd” aangekruist en 31 december 2030 als datum ingevuld.

Op pag 3/16 worden de gegevens van A vermeld bij Verzekeringsnemer 1

Op pag 4/16 worden de gegevens van A vermeld bij verzekerde 1 en de gegevens van B bij verzekerde 2

Op pag 4/16 onderaan wordt “ bij overlijden van de langstlevende verzekerde” aangekruist.

Op pag 5/16 wordt, enkel in het geval g) , mogelijke tweede variant, “ een derde persoon” aangekruist en worden de gegevens van D vermeld. Buiten deze variant wordt er “ geen overdracht” aangekruist.

In het geval g) worden in een apart bijvoegsel aan de polis de rechten beperkt tot financieel en administratief beheer.

Op pag 5/16 wordt bij begunstigde leven “ elk hierna vermelde persoon” aangekruist en worden bij begunstigde 1 100% ingevuld en de gegevens van B vermeld.

Op pag 7/16 wordt onder de titel “zelf opgestelde begunstigingsclausule” de nalatenschap van de verzekeringsnemer vermeld”, behalve in geval f) mogelijke variant 1, dan wordt op pag 6/16 onder de titel nominatieve aanduiding bij begunstigde 1 100% vermeld en de gegevens van C.

Op pag 7/16 wordt onder de titel aanvaarding van de begunstiging “ de hierboven aangeduide begunstigde bij leven van de verzekerde” aangeduid.

Een begunstiging via een levensverzekering die aanvaard wordt, is een onrechtstreekse schenking van de verzekeringsnemer die de premie betaalde naar de begunstigde die de prestaties van de verzekeraar ontvangt.”


[4] Bij schrijven van 28 juni 2023 heeft de aanvrager het volgende meegedeeld inzake de opschortende voorwaarde:

“De opschortende voorwaarde zit vervat in de structurering en de werking (vervaldagen leven en overlijden, begunstiging) van de levensverzekeringspolis zelf.

De vervaldag overlijden is wanneer beide verzekerden, A en B overleden zijn.

De vervaldag leven is op 31 december 2030 met B als aanvaardende begunstigde.

Dat wil zeggen dat B de uitkering op 31 december 2030 enkel en alleen krijgt als hij op dat moment in leven is (noodzakelijke voorwaarde). De vraag of op die dag ook A nog in leven is, speelt geen rol.

Het nog in leven zijn van B op 31 december 2030 is een voorwaarde want het is een onzekere gebeurtenis in de toekomst.

Het is geen termijn want indien B op 31 december 2030 niet meer in leven zou zijn, hebben zijn erfgenamen geen enkele aanspraak.

Het in leven zijn van B op 31 december 2030 is een opschortende voorwaarde omdat B tot die dag in een wacht-positie zit. Omdat B enkel begunstigde op vervaldag leven is en geen verzekeringsnemer is, heeft hij tot die dag geen enkele aanspraak bij de verzekeraar.

B is wel zeker dat het nog in leven zijn op 31 december 2030 ook een voldoende voorwaarde is om de uitkering van de verzekeraar te ontvangen. Door de aanvaarding van de begunstiging kan A zich immers niet meer bedenken door de polis af te kopen. Er is vanaf de onderschrijving van de polis dus wel al een onrechtstreekse schenking gebeurd.”

[5] In het schrijven van 16 juni 2023 waarbij de initiële aanvraag werd aangevuld, werd het volgende meegedeeld inzake de identiteit van C:

“A heeft hierover nog niets beslist. C is echter geen betrokken partij bij deze voorgenomen verrichting en weet niet eens dat hij of zij begunstigde is. Bovendien kan A tijdens de loop van het contract de identiteit van C steeds wijzigen. De identiteit van C is mijn inziens ook enkel relevant voor het bepalen van het tarief van de erfbelasting, niet voor de vraag of de uitkering door de verzekeraar aan C belast wordt. Deze valt immers onder art. 2.7.1.0.6 VCF.”

[6] In het schrijven van 16 juni 2023 waarbij de initiële aanvraag werd aangevuld, werd het volgende meegedeeld inzake de identiteit van D:

[7] Deze motivatie werd opgenomen in het schrijven van 16 juni 2023 waarbij de initiële aanvraag werd aangevuld.