Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23052 - Schenking van aandelen maatschap met voorbehoud van vruchtgebruik Vlaamse Belastingdienst

VB 23052 - Schenking van aandelen maatschap met voorbehoud van vruchtgebruik

Voorafgaande beslissing
Nummer
23052
Datum beslissing
17 juli 2023
Publicatiedatum
13 september 2023

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Op heden zijn de heer X en mevrouw Y en hun twee kinderen vennoten in de maatschap ‘C’ (eerder: burgerlijke maatschap ‘Familie X – Y’), ondernemingsnummer […], met maatschappelijke zetel te […].

Het maatschapsvermogen bestaat uit de roerende goederen die de heer X en mevrouw Y bij de oprichting hebben ingebracht in de maatschap en die zij voordien wederzijds aan elkaar hadden geschonken. Na de oprichting van de maatschap hebben zij het merendeel van hun deelgerechtigheden aan de kinderen geschonken met voorbehoud van vruchtgebruik. Sindsdien zijn de vruchten jaarlijks bij beslissing van de algemene vergadering van de maatschap uitgekeerd aan de gerechtigden, i.e. de heer X en mevrouw Y.

Bij beslissing van de buitengewone algemene vergadering op xx.xx.2022 is er een bijkomende inbreng in de maatschap gebeurd door de heer X en mevrouw Y. Ten gevolge van deze inbreng zijn er (in totaal 3.587) nieuwe deelgerechtigdheden in de maatschap gecreëerd en ingeschreven op naam van de heer X en mevrouw Y, in overeenstemming met hun respectievelijke inbrengen.

De statuten van de maatschap werden voor het laatst gewijzigd op xx.xx.2022.

De heer X en mevrouw Y wensen hun nieuwe deelgerechtigheden in de maatschap C te schenken aan hun beide dochters met voorbehoud van vruchtgebruik.

De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te krijgen dat de voorgenomen schenkingen door de heer X en mevrouw Y (hierna: de ‘ouders’ of ‘ouders-schenkers’ of afzonderlijk de ‘ouder-schenker’) niet aan erfbelasting zullen worden onderworpen bij overlijden van (één van) de ouders op grond van artikel 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF of 2.7.1.0.7 VCF al dan niet in combinatie met de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

De aanvragers wensen zekerheid over de fiscale behandeling van de voorgenomen schenkingen -bij leven en bij overlijden- vooraleer deze tot stand worden gebracht.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens de heer X, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], en mevrouw Y, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […].

De aanvragers hebben hun woonplaats te […], en dit sedert meer dan 5 jaar.

Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren, die inmiddels meerderjarig zijn, te weten:

- mevrouw A, geboren op xx.xx.1989, wonende te […], en

- mevrouw B, geboren op xx.xx.1991, wonende te […]

Er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.

II. B. Beschrijving van de eerdere verrichting(en)

3. De aanvragers waren aanvankelijk gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met een beperkte gemeenschap van de inboedel naar Nederlands recht, ingevolge huwelijkscontract verleden voor meester […], notaris met standplaats te […] op xx.xx.1989.

Dit stelsel werd een eerste maal gewijzigd ingevolge akte verleden voor […], notaris te […] op xx.xx.2014, waarbij de echtgenoten zijn overgestapt naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen (naar Nederlands recht).[1]

Dit stelsel werd een tweede maal gewijzigd ingevolge akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2014 te […], waarbij de echtgenoten een uitdrukkelijke rechtskeuze deden voor de toepassing van het Belgische recht op hun huwelijksvermogensrechtelijke verhoudingen.[2]

Dit stelsel werd een derde en laatste maal gewijzigd voor notaris […], notaris te […] op xx.xx.2014, waarbij de echtgenoten hun stelsel van zuivere scheiding van goederen (naar Belgisch recht) hebben aangevuld met onder meer een facultatief finaal verrekenbeding.

Het huwelijksstelsel van aanvragers werd sindsdien tot op heden niet meer gewijzigd.

4. De echtgenoten X – Y hebben elkaar wederzijds schenkingen gedaan.

Op xx.xx.2014 werd een notariële akte houdende schenking door mevrouw Y aan de heer X verleden voor notaris […][3] van de volle eigendom van diverse bancaire tegoeden en vennootschapsaandelen.

Op xx.xx.2014 werd een notariële akte houdende schenking door de heer X aan Mevrouw Y verleden voor notaris […] te […][4] van de volle eigendom van diverse bancaire tegoeden.

Het voorwerp en de waarde van de wederzijdse schenkingen tussen de echtgenoten in 2014 waren niet gelijk.

5. Teneinde het familiale vermogen in stand te houden en te vergroten, werd op xx.xx.2016 door de echtgenoten X - Y de maatschap ‘Familie X – Y’ opgericht met ondernemingsnummer […] en met maatschappelijke zetel te […]. (thans maatschap ‘C’ ingevolge de bijzondere algemene vergadering van xx.xx.2018).[5]

Bij de oprichting van de maatschap hebben de heer X en mevrouw Y ieder de goederen die zij van hun partner hadden gekregen op xx.xx.2014 ingebracht. In ruil voor deze inbreng werden in totaal 15.786 deelgerechtigdheden gecreëerd: er werden aan de heer X 8.264 deelgerechtigdheden toebedeeld en aan mevrouw Y 7.522 deelgerechtigdheden.

6. Vervolgens hebben de echtgenoten X - Y het merendeel van hun deelgerechtigheden in de maatschap geschonken aan hun beide dochters via notariële akten dd. xx.xx.2016 verleden voor notaris […], notaris met standplaats te […]:

  • Door mevrouw: aan elk van de hoger genoemde dochters de blote eigendom van een pakket van 3.760 delen van de maatschap;
  • Door mijnheer: aan elk van de hoger genoemde dochters de blote eigendom van een pakket van 4.131 delen van de maatschap.[6]

7. Overeenkomstig de statuten van de maatschap zijn de vruchten in de maatschap jaarlijks uitgekeerd aan de vruchtgebruikers en de volle eigenaars (i.e. de heer X en mevrouw Y).

De laatste beslissing van de algemene vergadering tot uitkering van vruchten is genomen op xx.xx.2022 (voor boekjaar 2021).

8. De heer X en mevrouw Y hebben op xx.xx.2022 een bijkomende inbreng in de maatschap gedaan. Er zijn nieuwe deelgerechtigdheden in de maatschap gecreëerd, in overeenstemming met ieders inbreng.[7]

9. Uit het voorgaande en uit het voorliggende aandelenregister[8] blijkt dat de aandelenverhouding in de maatschap C thans is als volgt:

  • De heer X heeft thans 1.880 aandelen in volle eigendom en 8.262 aandelen in vruchtgebruik.
  • Mevrouw Y heeft 1.711 aandelen in volle eigendom en 7.520 aandelen in vruchtgebruik.
  • Mevrouw A heeft 7.891 aandelen in blote eigendom.
  • Mevrouw B heeft 7.891 aandelen in blote eigendom.

10. De laatste wijziging van de statuten van de maatschap C is gebeurd op xx.xx.2022.[9]

II. C. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

11. De heer X wenst een schenking te doen aan zijn beide dochters van de blote eigendom van 1.878 deelgerechtigdheden in de maatschap “C”, dit in gelijke onverdeelde delen. Deze schenking betreft de deelgerechtigdheden die de heer X heeft verkregen ten gevolge van de inbreng die hij heeft gedaan op xx.xx.2022 (supra nr. 8).

Mevrouw Y overweegt eveneens een schenking te doen aan haar beide dochters van de blote eigendom van 1.709 deelgerechtigdheden, dit in gelijke onverdeelde delen. Deze schenking betreft de deelgerechtigdheden die mevrouw Y heeft verkregen ten gevolge van de inbreng die zij heeft gedaan op xx.xx.2022 (supra nr. 8).

De kinderen zullen aldus pas volle eigenaar worden bij het overlijden van de respectieve ouder-schenker (tenzij deze voorafgaandelijk afstand zou doen van zijn/haar vruchtgebruik over de geschonken aandelen).

Aan de voormelde schenkingen worden nog andere modaliteiten gekoppeld, zoals een uitsluitingsbeding, een beding van optionele terugkeer, alsook een beding van fideïcommis de residuo. Aan de schenkingen worden verder nog specifieke ontbindende voorwaarden verbonden.

De schenkingen door de heer X en mevrouw Y zullen gebeuren via Belgische notariële akten en op basis van artikel 2.8.1.0.1 VCF tot de heffing van schenkbelasting leiden.[10]

III. Motivering van de aanvraag

A. Geen toepassing van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF en 2.7.1.0.7 VCF

12. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de hiervoor weergegeven verrichtingen te bevestigen dat de schenking in blote eigendom door iedere ouder aan beide kinderen van deelgerechtigdheden in de maatschap C niet zal worden onderworpen aan erfbelasting op grond van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF of 2.7.1.0.7 VCF, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

A.1. Geen toepassing van de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF

13. De artikelen 2.7.1.0.1 VCF en 2.7.1.0.2 VCF belasten met erfbelasting goederen die door een erfgenaam, legataris of begiftigde worden verkregen uit de nalatenschap via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

14. In casu wensen de heer X en mevrouw Y een schenking van deelgerechtigheden in de maatschap C te doen aan hun dochters en dit met voorbehoud van vruchtgebruik.

Een schenking komt tot stand tijdens het leven van de schenker en is voltrokken door de aanvaarding ervan door de begiftigde. Vanaf dat ogenblik gaat het eigendomsrecht van het geschonken goed over van de schenker op de begiftigde.

Bijgevolg is er geen sprake van een verkrijging uit de nalatenschap van de schenker en zijn de artikelen 2.7.1.0.1 VCF en 2.7.1.0.2 VCF niet van toepassing.

A.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

15. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF belast met erfbelasting alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Dergelijke schenkingen worden (fictief) als een legaat beschouwd bij het overlijden van de schenker en aldus aan erfbelasting onderworpen.

16. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF is een fictiebepaling, die een uitzondering vormt op de algemene regel betreffende de belastbare grondslag in de erfbelasting en aldus stikt dient te worden geïnterpreteerd.

Opdat artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF van toepassing zou zijn, moet er een schenking van roerende goederen gebeuren onder opschortende voorwaarde of onder opschortende termijn van het overlijden van de schenker. Gebeurt de schenking zonder dergelijke modaliteit, dan is de fictiebepaling niet van toepassing.

17. De schenkingen door de heer X en mevrouw Y aan hun beide dochters zullen niet gebeuren onder opschortende voorwaarde of onder opschortende termijn van het overlijden van de betrokken ouder-schenker.

Bijgevolg is artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet van toepassing op de voorgenomen schenkingen door de heer X en mevrouw Y.

A.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

18. Artikel 2.7.1.0.5 VCF bepaalt dat goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.

19. De schenkingen door de heer X en mevrouw Y aan hun beide dochters zullen notarieel gebeuren (Belgische notaris) en, gelet op de verplichte registratie van de akten, aan Vlaamse schenkbelasting worden onderworpen.

Artikel 2.7.1.0.5 VCF is bijgevolg niet van toepassing op de voorgenomen schenkingen.

A.4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF

20. Effecten op naam die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde, worden op basis van artikel 2.7.1.0.7 VCF geacht in volle eigendom tot de nalatenschap van de erflater te behoren en als legaat door die derde te zijn verkregen, met erfbelasting tot gevolg.

21. Voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF dient er (onder meer) sprake te zijn van een bedekte bevoordeling.

Aangezien in casu er geen bedekte, maar een openlijke bevoordeling gebeurt via schenkingen door de heer X en mevrouw Y, is artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing.

B. Geen fiscaal misbruik

22. De algemene antimisbruikbepaling artikel 3.17.0.0.2 VCF kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De door de aanvragers voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF en 2.7.1.0.7 VCF niet. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

B.1. Geen frustratie van de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF

23. Artikel 2.7.1.0.1 VCF bepaalt: “Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.”

Artikel 2.7.1.0.2. VCF bepaalt: “De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.”

De doelstelling van deze bepalingen is het onderwerpen aan erfbelasting bij overlijden van iedere verkrijging uit de nalatenschap van de overledene ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Aangezien de voorgenomen verrichtingen verkrijgingen uit het vermogen van de aanvragers tijdens hun leven betreffen (schenkingen), wordt de doelstelling van voormelde bepaling niet gefrustreerd.

B.2. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

24. In de Memorie van Toelichting bij het Vlaams Decreet van 24 december 2004 waarbij artikel 4, 3° Wetboek Successierechten (thans in het Vlaams Gewest: artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF) werd ingevoerd, wordt vermeld:

“Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”

25. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF werd ingevoerd om te vermijden dat het voordelige tarief in de schenkbelasting voor de schenking van roerende goederen (i.e. 3% dan wel 7%, afhankelijk van de verwantschap tussen schenker en begiftigde) gecombineerd zou worden met het uitstel van overdracht van de geschonken goederen tot aan het overlijden van de schenker. Aangezien schenkingen die plaatsvinden onder de opschortende voorwaarde/termijn van het overlijden van de schenker nagenoeg dezelfde burgerrechtelijke gevolgen kennen als een verkrijging bij overlijden, worden dergelijke schenkingen (fictief) gelijkgesteld met een legaat en aan erfbelasting onderworpen.

26. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF viseert enkel de schenkingen van roerende goederen waarbij de uitvoering van de schenking wordt uitgesteld tot het overlijden van een schenker. De doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF kan niet uitgebreid worden tot de eventuele controlebevoegdheid die een schenker zou hebben via een controlevehikel.

De aanvragers verwijzen voor de volledigheid naar het arrest van het hof van beroep te Gent van 1 december 2020 (2018/AR/1269) waarin het Hof heeft beslist:

“Het hof stelt vast dat de geïntimeerde als belastingadministratie geenszins voldoet aan de op haar rustende bewijslast. Ook in een voorafgaande beslissing dient dit systeem van bewijs en tegenbewijs strikt te worden gevolgd, zoniet ligt er een schending voor van het grondwettelijk gewaarborgd legaliteitsbeginsel. De belastingadministratie kan niet volstaan met het aantonen dat de verrichting gepaard gaat met een fiscaal voordeel.

Zo toont de geïntimeerde niet aan dat de rechtshandelingen die de appellanten voor ogen hebben, met name de inbreng van een deel van hun vermogen in een burgerlijke maatschap gevolgd door een schenking van de deelbewijzen van de maatschap aan hun kinderen onder last voor de kinderen om een jaarlijkse rente te betalen aan de schenkers, in tegenspraak zou zijn met de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF. De Vlaamse Belastingdienst stelt enkel dat deze rechtshandelingen zijn gekozen teneinde de toepassing van de fictiebepaling opgenomen in artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF te ontwijken en dat het de enkele bedoeling van de appellanten is om de volledige controle over het vermogen van de maatschap te behouden alsook dat de begiftigden handelingsonbekwaam zijn voor wat de aan de schenking opgelegde voorwaarden betreft. Tegen welke doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF deze rechtshandelingen ingaan, wordt niet verduidelijkt. Dit bewijs wordt niet geleverd door te poneren dat de rechtsgevolgen van de vooropgestelde constructie identiek zijn aan deze van schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker. Bovendien, in welke mate de administratie tijdens deze beoordeling rekening heeft gehouden met de algemene context van de relevante fiscale wetgeving, de praktijken die gewoonlijk gangbaar waren op het ogenblik van de inwerkingtreding van de fiscale bepaling waarvan zij het misbruik aanvoert alsook met het eventueel bestaan van specifieke bepalingen die reeds ertoe strekken bepaalde misbruiken van de betrokken fiscale bepaling tegen te gaan, is niet duidelijk niettegenstaande deze afweging voor de beoordeling van de voorgenomen verrichtingen relevant is gelet op de praktijk terzake.” [11]

27. Daarnaast wijzen de aanvragers erop dat er in ieder geval in casu geen sprake is van eenzelfde controlebevoegdheid door de ouders-schenkers na de voorgenomen schenkingen als voordien.

De aanvragers wijzen erop dat:

  • de maatschap C een bepaalde duur heeft en een einde zal nemen op xx.xx.2040;[12]
  • de algemene vergadering van de maatschap bepaalde beslissingen slechts mits unanimiteit tussen de vennoten kan nemen, ongeacht hun stemrechten (bijvoorbeeld statutenwijziging, verlenging duur maatschap, …) zodat de ouders-schenkers niet bij machte zijn om deze beslissingen te nemen zonder de medewerking van de kinderen-begiftigden;[13]
  • de zaakvoerders van de maatschap bevoegd zijn om daden van behoud en beheer te stellen maar geen daden van beschikking.[14]

Uit het voorgaande blijkt dat de kinderen-begiftigden wel degelijk inspraak hebben, wat net de bedoeling is. De ouders-schenkers wensen hen immers stelselmatig verder te betrekken in het beheer van het vermogen.

28. De aanvragers verzoeken te bevestigen dat de voorgenomen verrichtingen de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet frustreren aangezien de aanvragers geen schenking tot stand zullen brengen waarvan de uitvoering tot aan het overlijden van de ouder-schenker wordt uitgesteld. Zij zullen onmiddellijk de blote eigendom van deelgerechtigdheden in de maatschap overdragen aan hun kinderen. Er is geen sprake van een uitstel in de uitvoering van de schenking tot aan het overlijden van de ouders-schenkers.

B.3. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.5 VCF

29. Artikel 2.7.1.0.5 VCF werd ingevoerd om de heffing van de erfbelasting te verzekeren op roerende goederen die kort voor het overlijden door de erflater zijn geschonken, zonder dat er schenkbelasting is betaald.

In casu zullen de voorgenomen schenkingen door de ouders-schenkers ter registratie worden aangeboden en zal er schenkbelasting worden betaald. Er is met andere woorden geen sprake van enig handelen in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.

B.4. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.7 VCF

30. Artikel 2.7.1.0.7 VCF werd ingevoerd om te vermijden dat een derde bedekt bevoordeeld wordt door de gesplitste verkrijging of inschrijving van (bepaalde) goederen en dit zonder de betaling van schenk- of erfbelasting.

Deze doelstelling wordt in casu niet gefrustreerd aangezien de aanvragers via schenkingen openlijke bevoordelingen wensen te doen en er schenkbelasting zal worden geheven.

B.5. Algemeen: niet-fiscale motieven

31. Indien, per hypothese, de voorgenomen verrichtingen wel een doelstelling van artikel 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.5 VCF en/of artikel 2.7.1.0.7 VCF zouden frustreren, wijzen de aanvragers erop dat er niet-fiscale motieven aanwezig zijn.

32. De aanvragers wensen een belangrijk deel van hun vermogen over te dragen aan hun beide dochters om hen vertrouwd te maken met de omgang van belangrijke vermogensbestanddelen, en wensen hen te betrekken in het beheer van dat vermogen via de maatschap C.

Zij achten het van belang om hun dochters geleidelijk aan voor te bereiden op de toekomst. Dit is ingegeven vanuit de bedoeling om de kinderen te beschermen voor hun actueel gebrek aan ervaring in het beheer van substantiële financiële tegoeden.

Verder wensen de aanvragers voor zichzelf een veilige financiële positie te behouden door zich het vruchtgebruik voor te behouden op de geschonken aandelen.

33. Uit wat voorafgaat, blijkt dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn uit niet-fiscale motieven. De aanvragers verzoeken dan ook te bevestigen dat er hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de voorgenomen verrichtingen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

IV. Besluit en verzoek tot beslissing

34. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichtingen (i.e. schenkingen) niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.7.1.0.7 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

De aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van de aanvragers.

V. Beslissing

35. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

36. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

37. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

Artikel 2.7.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.

Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende voor het overlijden van de schenker aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf
6 van het voormelde artikel.

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :
1° … ;
2° … ;

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

Artikel 2.7.1.0.7 VCF dat luidt als volgt:

De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :
1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;
2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

38. De te beoordelen verrichting

Enkel de voorgenomen rechtshandelingen - met name de schenkingen door de heer X en mevrouw Y van hun nieuwe deelgerechtigheden in de maatschap C aan hun beide dochters met voorbehoud van vruchtgebruik - maken het voorwerp uit van onderhavige voorafgaande beslissing.

39. Beoordeling

1) Mogelijke toepassing van de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

De artikelen 2.7.1.0.1 VCF en 2.7.1.0.2 VCF belasten met erfbelasting goederen die door een erfgenaam, legataris of begiftigde worden verkregen uit de nalatenschap via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

In principe treft de erfbelasting enkel verkrijgingen door overlijden, d.w.z. het feit dat één of meer personen de nalatenschap van de erflater verkrijgen door de werking van het erfrecht.

In casu hebben de voorgenomen verrichtingen betrekking op schenkingen tijdens het leven van de aanvragers.

Gelet op de concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF en 2.7.1.0.2 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

2) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF treft schenkingen van roerende goederen die door de erflater zijn gedaan onder een opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt door het overlijden van de schenker. Schenkingen die onder de toepassing vallen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden fiscaal gezien beschouwd als een legaat en belast met erfbelasting in hoofde van de begiftigde.

De ratio legis van deze bepaling is dat de schenker niet de facto de overdracht van de geschonken goederen mag uitstellen tot op het ogenblik van het overlijden.

Gelet op de concrete feitenconstellatie zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

3) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

Artikel 2.7.1.0.5 VCF treft bevoordelingen van roerende goederen die de erflater gedaan heeft in de periode van 3 jaar voor zijn overlijden, die niet aan de schenkbelasting of het schenkingsrecht werden onderworpen.

De schenkingen door de heer X en mevrouw Y aan hun beide dochters zullen gebeuren middels notariële akte voor een Belgische notaris. Aangezien deze akten verplicht ter registratie moeten worden aangeboden en aldus aan Vlaamse schenkbelasting zullen worden onderworpen, zal bij overlijden van de schenker geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

4) Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

Artikel 2.7.1.0.7 VCF viseert de inschrijving van effecten op naam van de toekomstige erflater voor het vruchtgebruik en op naam van een toekomstig erfopvolger voor de blote eigendom. Deze fictiebepaling heeft tot gevolg dat de goederen die het voorwerp waren van de verrichting geacht worden in volle eigendom in de nalatenschap aanwezig te zijn en door de medecontractant als legaat te zijn verkregen.

Er kan slechts toepassing zijn van artikel 2.7.1.0.7 VCF als de achterliggende activa van de burgerlijke maatschap effecten of geldbeleggingen zijn. Het moet bovendien gaan om effecten en geldbeleggingen die gesplitst zijn ingeschreven, voor het vruchtgebruik op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Gelet op de fiscale transparantie van de maatschap, worden de maten beschouwd als gezamenlijke eigenaars van de achterliggende activa van de burgerlijke maatschap. De activa van de maatschap zijn effecten of geldbeleggingen die beschouwd worden als gesplitst te zijn ingeschreven door de ouders en de kinderen overeenkomstig artikel 2.7.1.0.7 VCF.

Er kan verwezen worden naar het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst met betrekking tot gesplitste aankoop of inschrijvingen vruchtgebruik – blote eigendom en het tegenbewijs (SP nr. 20067 dd. 21/06/2021).

Artikel 2.7.1.0.7 VCF wordt enkel toegepast als de bevoordeling tot stand is gebracht door de gesplitste inschrijving zelf en niet als het bewijs kan worden geleverd dat er een openlijke bevoordeling (schenking) is voorafgegaan aan de gesplitste inschrijving van de effecten.

Aanvrager stelt dat de schenkingen van de blote eigendom van de deelbewijzen van de maatschap zullen gebeuren middels Belgische notariële akten die aan schenkbelasting zullen worden onderworpen. Aangezien er in casu geen sprake is van een bedekte bevoordeling doch wel van een openlijke bevoordeling, zal er geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.7 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

40. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] De wijzigingsakte dd. xx.xx.2014 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] De wijzigingsakte dd. xx.xx.2014 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] De schenkingsakte dd. xx.xx.2014 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[4] De schenkingsakte dd. xx.xx.2014 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[5] De oprichtingsakte dd. xx.xx.2016 en het matenregister van de maatschap na de oprichting werden bezorgd als bijlage bij de aanvraag. Daaruit blijkt dat de maatschap werd opgericht op xx.xx.2016, en niet op xx.xx.2016 zoals in de aanvraag vermeld.

[6] De schenkingsaktes dd. xx.xx.2016 en het matenregister van de maatschap aangepast na de schenkingsaktes werden bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[7] De inbreng in de maatschap bij buitengewone algemene vergadering dd. xx.xx.2022 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[8] Het matenregister van de inbreng van xx.xx.2022 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[9] De laatste statutenwijziging van xx.xx.2022 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[10] De tekst van de voorgenomen schenkingsakten werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[11] Gent 1 december 2020, TFR 2021, 276.

[12] Zie artikel 4 van de laatste statutenwijziging van xx.xx.2022 die werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[13] Zie artikel 12.3 van de laatste statutenwijziging van xx.xx.2022 die werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[14] Zie artikel 11.5 van de laatste statutenwijziging van xx.xx.2022 die werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.