Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23049 - Uitkeringen uit trust/Private Stichting - internationale zetelverplaatsing Vlaamse Belastingdienst

VB 23049 - Uitkeringen uit trust/Private Stichting - internationale zetelverplaatsing

Voorafgaande beslissing
Nummer
23049
Datum beslissing
21 augustus 2023
Publicatiedatum
16 november 2023

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.6. VCF
  • art. 2.7.4.1.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.14.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.4.1.5. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Het verzoek van de Aanvrager strekt ertoe een Voorafgaande Beslissing op grond van Artikel 3.22.0.0.1. Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna “VCF”) te krijgen, die bevestigt dat:

  1. de inbreng door mevrouw (hierna genoemd de “Decujus”) van de aandelen van Belgische vennootschappen in het vermogen van de Aanvrager niet kwalificeert als een schenking waarop art. 2.7.1.0.5. VCF[1] kan worden toegepast;
  2. de verschuldigde erfbelasting desgevallend verjaard is op grond van Artikel 3.14.1.0.1. VCF indien Vlabel vooralsnog van oordeel zou zijn dat de inbreng zoals omschreven in punt a) (supra) wel degelijk zou kwalificeren als een schenking waarop art. 2.7.1.0.5. VCF[2] kon worden toegepast – quod certe non;
  3. de Aanvrager als een niet-discretionaire trust moet worden beschouwd, waarvan de uitkeringen onmiddellijk bij het overlijden van de Settlor belastbaar zijn, waarvan de verschuldigde erfbelasting desgevallend verjaard is op grond van Artikel 3.14.1.0.1. VCF, of de Aanvrager als een discretionaire trust moet worden beschouwd, waarvan de uitkeringen belastbaar zijn op het ogenblik van uitkering door de Aanvrager aan een begunstigde;
  4. de geplande internationale zetelverplaatsing van Vennootschap B (thans gevestigd op Eiland Man) naar België niet kwalificeert als een “uitkering” en dus geen belastbaar feit is voor de Vlaamse Codex Fiscaliteit;
  5. de uitkering van het (gedeeltelijk of geheel) vermogen van de Aanvrager na de zetelverplaatsing naar België aan een andere Belgische VZW met een goed doel al dan niet zou kwalificeren als een derdenbeding in de zin van Artikel 2.7.1.0.6. VCF[3];
  6. ingeval van kwalificatie van een derdenbeding onder punt e) (supra) het toepasselijk tarief in de erfbelasting mag worden bepaald rekening houdend met de verwantschap tussen de Decujus en de begunstigde, zijnde een Belgische VZW met een goed doel, waarvoor krachtens Artikel 2.7.4.2.1. VCF[4] een vrijstelling bestaat;
  7. de uitkering van een vaste som van 95.000 GBP door de Aanvrager op heden aan een goed doel gevestigd op het Eiland Man al dan niet zou kwalificeren als een derdenbeding in de zin van Artikel 2.7.1.0.6. VCF[5] en aanleiding kan geven tot de heffing van schenk- of erfbelasting;
  8. ingeval van kwalificatie van een derdenbeding onder punt g) (supra) het toepasselijk tarief in de erfbelasting mag worden bepaald rekening houdend met de verwantschap tussen de Decujus en de begunstigde, zijnde een goed doel gevestigd op het Eiland Man, toebehorend aan het Verenigd Koninkrijk welke sinds 31 januari 2020 geen EU/EER-lidstaat meer is, zodat het tarief “tussen anderen” van toepassing zou zijn in de zin van Artikel 2.7.4.1.1. VCF[6];

de uitkering van het volledig vermogen van de Aanvrager (na zetelverplaatsing) aan een Belgische VZW met een goed doel eerder (in een pragmatische benadering) moet aangemerkt worden als een “inbreng om niet” door de Decujus, welke onder het toepassingsgebied van Artikel 2.8.4.1.1 § 3, 1e lid VCF zou vallen en welke bijgevolg onderworpen zou zijn aan een schenkbelasting van 0%, waardoor de gelijktijdige toepassing van erfbelasting uitgesloten wordt.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De Aanvrager is Vennootschap B, met zetel te […] . Vennootschap B staat bekend als Private Company Limited by Guarantee and Not Having A Share Capital. Zij werd opgericht op xx.xx.1994 en staat geregistreerd als liefdadigheidsorganisatie naar het recht van Eiland Man. Voor het voorwerp en de trustees van Vennootschap B wordt verwezen naar de statuten onder Bijlage nr. 1.

De Settlor van Vennootschap B was wijlen mevrouw X, zonder beroep, en was geboren te […] op xx.xx.1912. Ze woonde te […]. Zij is overleden te […] op xx.xx.1997.

Zij was gehuwd met de heer Y, overleden te […] op xx.xx.1985. Haar echtgenoot is overleden aan de gevolgen van kanker. Mevrouw X heeft op dat ogenblik besloten om haar volledig vermogen aan te wenden voor/na te laten aan instellingen die onderzoek doen naar de behandeling/genezing van kanker.

Uit haar huwelijk was slechts één kind geboren, te weten de heer Z, geboren te […] op xx.xx.1938, ongehuwd en kinderloos overleden te […] op xx.xx.1992, van wie zijn moeder de enige erfgenaam was.

Zij heeft geen voorbehouden erfgenamen nagelaten, noch in neergaande noch in opgaande lijn.

Zij had een eigenhandig testament opgesteld op xx.xx.1994 (zie Bijlage nr. 2), neergelegd onder de minuten van Meester […], notaris te […], op xx.xx.1997, waaruit onder meer bleek dat het […] te […] werd aangeduid als algemene legataris van de hele nalatenschap.

Ze had de heer A, bestuurder van vennootschappen, wonende te […] aangeduid als testamentuitvoerder.

Ingevolge een Koninklijk Besluit van 22 mei 2000 werd aan […] de machtiging verleend tot het aanvaarden van de nalatenschap van mevrouw X.

Onder Bijlage nr. 3 vindt u de aangifte van nalatenschap en de bijvoeglijke aangifte van nalatenschap op naam van de Decujus.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3. De Decujus was eigenaar de aandelen van:

  • Vennootschap C
    […]

Bestuurders:

    • A, […] (gedelegeerd bestuurder)
    • […]
    • […] met als vaste vertegenwoordiger […]
  • Vennootschap D

[…]

Bestuurders:

    • A, […] (gedelegeerd bestuurder)
    • […]
    • […] met als vaste vertegenwoordiger […]

  • Vennootschap E

[…]

Bestuurders:

    • A, […] (gedelegeerd bestuurder)
    • […]
    • […] met als vaste vertegenwoordiger […]

Deze vennootschappen hebben tot doel (zie statuten onder Bijlage nr. 4):

a) Vennootschap C

De vennootschap heeft als voorwerp: het bestuur, beheer en het onderhoud van haar roerend en onroerend vermogen, alsmede alle verrichtingen die zich rechtstreeks of onrechtstreeks bij dit doel aansluiten, uitgezonderd alle daden van koophandel.

Daartoe mag de vennootschap onroerende en roerende goederen aankopen, renoveren, verhuren en verkopen. Zij mag de onroerende goederen meubileren en voorzien van toebehoren.

Zij mag leningen aangaan en zelf leningen toestaan van financiële middelen van welke aard ook. Dit alles in de meest ruime zin.

De vennootschap handelt voor eigen rekening, in consignatie, in commissie, als tussenpersoon of als vertegenwoordiger.

Zij mag deelnemen in alle ondernemingen die een gelijkaardig doel nastreven, ook aanverwant, of die de verwezenlijking van het voorwerp vergemakkelijken.

In de algemene regel mag de vennootschap alle daden stellen van burgerlijke aard, roerende, onroerende of financiële aard, welke rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk in verband staat met het voorwerp.

De vennootschap mag haar voorwerp realiseren in België zowel als in het buitenland op de manier die bij haar het best past.

Het voorwerp kan worden gewijzigd bij een besluit genomen door de buitengewone algemene vergadering ten overstaan van een notaris volgens de regels die in het Wetboek van vennootschappen gesteld zijn.

b) Vennootschap D

De vennootschap heeft als voorwerp: het bestuur, beheer en het onderhoud van haar roerend en onroerend vermogen, alsmede alle verrichtingen die zich rechtstreeks of onrechtstreeks bij dit doel aansluiten, uitgezonderd alle daden van koophandel.

Daartoe mag de vennootschap onroerende en roerende goederen aankopen, renoveren, verhuren en verkopen. Zij mag de onroerende goederen meubileren en voorzien van toebehoren.

Zij mag leningen aangaan en zelf leningen toestaan van financiële middelen van welke aard ook. Dit alles in de meest ruime zin.

De vennootschap handelt voor eigen rekening, in consignatie, in commissie, als tussenpersoon of als vertegenwoordiger.

Zij mag deelnemen in alle ondernemingen die een gelijkaardig doel nastreven, ook aanverwant, of die de verwezenlijking van het voorwerp vergemakkelijken.

In de algemene regel mag de vennootschap alle daden stellen van burgerlijke aard, roerende, onroerende of financiële aard, welke rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk in verband staat met het voorwerp.

De vennootschap mag haar voorwerp realiseren in België zowel als in het buitenland op de manier die bij haar het best past.

Het voorwerp kan worden gewijzigd bij een besluit genomen door de buitengewone algemene vergadering ten overstaan van een notaris volgens de regels die in het Wetboek van vennootschappen gesteld zijn.

c) Vennootschap E

De vennootschap heeft als voorwerp: het bestuur, beheer en het onderhoud van haar roerend en onroerend vermogen, alsmede alle verrichtingen die zich rechtstreeks of onrechtstreeks bij dit doel aansluiten, uitgezonderd alle daden van koophandel.

Daartoe mag de vennootschap onroerende en roerende goederen aankopen, renoveren, verhuren en verkopen. Zij mag de onroerende goederen meubileren en voorzien van toebehoren.

Zij mag leningen aangaan en zelf leningen toestaan van financiële middelen van welke aard ook. Dit alles in de meest ruime zin.

De vennootschap handelt voor eigen rekening, in consignatie, in commissie, als tussenpersoon of als vertegenwoordiger.

Zij mag deelnemen in alle ondernemingen die een gelijkaardig doel nastreven, ook aanverwant, of die de verwezenlijking van het voorwerp vergemakkelijken.

In de algemene regel mag de vennootschap alle daden stellen van burgerlijke aard, roerende, onroerende of financiële aard, welke rechtstreeks of onrechtstreeks, geheel of gedeeltelijk in verband staat met het voorwerp.

De vennootschap mag haar voorwerp realiseren in België zowel als in het buitenland op de manier die bij haar het best past.

Het voorwerp kan worden gewijzigd bij een besluit genomen door de buitengewone algemene vergadering ten overstaan van een notaris volgens de regels die in het Wetboek van vennootschappen gesteld zijn.

In 1995 worden de aandelen van Vennootschap C, Vennootschap D en Vennootschap E door de Decujus ingebracht in het doelvermogen van Vennootschap B, een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd op Eiland Man. De Deed of Donation dateert van xx.xx.1995 (zie Bijlage nr. 4).

Naast de Deed of Donation bestaat tevens een Letter of Wishes die de Decujus aanduidt als Settlor van Vennootschap B. Hierin staat verder dat het voorwerp van Vennootschap B het doneren van giften is aan (liefdadigheids)organisaties die zich bezig houden met medisch onderzoek naar kanker of ziektes zoals AIDS. Prima facie kan hier dus niet worden gesproken van een discretionaire trust, vermits de bestuurders rekening moeten houden met de wensen van de Decujus.

Binnen de drie jaren na deze overdracht overlijdt de Decujus. De overlijdensakte vermeldt xx.xx.1997. In de aangifte van haar nalatenschap werd geen melding gemaakt van deze aandelen die werden overgedragen aan Vennootschap B.

Thans wenst Vennootschap B haar zetel naar België te verplaatsen. In een dergelijk geval dient Vennootschap B een Belgische rechtsvorm aan te nemen. Er wordt overwogen om de rechtsvorm van een VZW te nemen ter gelegenheid van de internationale zetelverplaatsing. Vooraleer tot zetelverplaatsing wordt overgegaan, overweegt Vennootschap B nog om volgende uitkering te doen:

a) 95.000 GBP (netto) aan een goed doel gevestigd op het Eiland Man;

Het resterend vermogen (inzonderheid de aandelen van Vennootschap C, D en E) zou ter gelegenheid van de internationale zetelverplaatsing overgaan op een Belgische (nog te richten) vereniging zonder winstoogmerk, die later (en uiterlijk bij haar ontbinding-vereffening) haar vermogen zou uitkeren aan andere goede doelen, zoals bijvoorbeeld de Koning Boudewijnstichting die o.m. ook wetenschappelijk onderzoek steunt.

Alvorens voormelde uitkering en internationale zetelverplaatsing worden uitgevoerd, wenst de Aanvrager het fiscaal regime van deze handelingen te kennen, inzonderheid terzake van erfbelasting en schenkbelasting. Gezien er geen natuurlijke personen als begunstigde van Vennootschap B werden aangeduid, is het duidelijk dat het opzet van de Decujus er niet in bestond om enige erfbelasting in België te ontwijken. Haar volledig vermogen is overgedragen/gelegateerd aan instellingen die zich toeleggen op het wetenschappelijk onderzoek in het kader van de bestrijding van kanker en dit zal ook zo blijven na de zetelverplaatsing.

Indien er bij enige handeling een fiscale schuld zou ontstaan, dan zal de Aanvrager deze belasting uiteraard betalen. De nalatenschap van de Decujus en het goede doel dat ze voor ogen had, mag niet bezoedeld worden met eventuele fiscale inbreuken die de structuur zouden blijven achtervolgen. Hetgeen verschuldigd is aan de fiscale overheid, dient sowieso betaald te worden.

III. Motivering van de aanvraag

III.A. Wettelijke bepalingen

4. Volgende wettelijke bepalingen spelen een rol bij deze aanvraag:

Erfbelasting

Artikel 2.7.1.0.5. VCF

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

Artikel 2.7.1.0.6. VCF [7]

Ҥ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:

1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;

2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.

Dit artikel is niet van toepassing op :

1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”

Artikel 2.7.4.1.1. VCF

Ҥ 1. De erfbelasting wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de volgende tabellen:

TABEL I. Tarief voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting op de voorgaande gedeelten, in euro

vanaf

tot en met

0,01

50.000

3

50.000,01

250.000

9

1500

250.000,01

27

19.500

TABEL II. Tarief voor een andere verkrijging dan de verkrijgingen, vermeld in tabel I

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting op de voorgaande gedeelten, in euro

vanaf

tot en met

tussen broers en zussen

tussen anderen

tussen broers en zussen

tussen anderen

0,01

35.000

25

25

35.000,01

75.000

30

45

8750

8750

75.000,01

55

55

20.750

26.750


§ 2. Tabel I, vermeld in paragraaf 1, bevat het tarief voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners.

Dit tarief wordt per rechtverkrijgende toegepast op de nettoverkrijging in de onroerende goederen enerzijds en op de nettoverkrijging in de roerende goederen anderzijds, volgens de overeenstemmende gedeelten in kolom A.

In afwijking van het tweede lid wordt het tarief van de erfbelasting voor de onroerende goederen tussen partners alleen toegepast op de nettoverkrijging van de rechtverkrijgende partner in de andere goederen dan de woning die de gezinswoning was van de erflater en zijn partner op het ogenblik van het overlijden. Die afwijking geldt evenwel niet als de partner die een deel verkrijgt in die gezinswoning, een bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld.


§ 3. Tabel II, vermeld in paragraaf 1, bevat het tarief voor een verkrijging tussen andere personen dan personen in rechte lijn en tussen partners. Dit tarief wordt voor broers en zussen toegepast op het overeenstemmende gedeelte van de nettoverkrijging van elk van de rechtverkrijgenden, zoals bepaald in kolom A. Voor alle anderen wordt dit tarief toegepast op het overeenstemmende gedeelte van de som van de nettoverkrijgingen door de rechtverkrijgenden van deze groep.”

Artikel 2.7.4.1.5. VCF

“Het toe te passen tarief is het tarief dat van kracht is op de dag van het overlijden.”

Artikel 2.7.4.2.1. VCF

“In afwijking van artikel 2.7.4.1.1 bedraagt het tarief van de erfbelasting 0 % voor de legaten aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat in de Europese Economische Ruimte;

5° de provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van artikel 2.7.4.1.1 bedraagt het tarief van de erfbelasting 8,5% voor de legaten aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

Het verlaagde tarief, vermeld in het eerste en het tweede lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”

Schenkbelasting

Artikel 2.8.4.1.1., §3 VCF

Ҥ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het eerste lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”

Inning en invordering

Artikel 3.14.1.0.1. VCF

“De belastingen, vermeld in deze codex, verjaren na verloop van vijf jaar vanaf de datum waarop ze betaald moeten zijn.”

Artikel 3.22.0.0.1. VCF

Ҥ 1. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie spreekt zich bij voorafgaande beslissing uit over alle aanvragen die uitsluitend de toepassing van de bepalingen van deze codex betreffen.

Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van deze codex wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De voorafgaande beslissing mag geen vrijstelling of vermindering van de belasting tot gevolg hebben.

§ 2. De aanvraag van een voorafgaande beslissing als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt schriftelijk gericht aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie. Ze moet gemotiveerd zijn en volgende gegevens bevatten :

1° de identiteit van de aanvrager en, in voorkomend geval, die van de betrokken partijen en derden;

2° de volledige beschrijving van de bijzondere situatie of verrichting;

3° de verwijzing naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De aanvraag bevat, in voorkomend geval, een volledige kopie van de aanvragen die voor hetzelfde onderwerp zijn ingediend bij de fiscale overheden van de lidstaten van de Europese Unie of van derde staten waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, en van de beslissingen over die aanvragen.

Zolang er geen beslissing is genomen, moet de aanvraag worden aangevuld met elk nieuw element dat betrekking heeft op de voorgenomen situatie of verrichting.

De aanvraag wordt onderzocht door een besluitvormingsorgaan dat als volgt is samengesteld :

1° de leidend ambtenaar van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, die optreedt als voorzitter;

2° het afdelingshoofd van de afdeling van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, bevoegd voor de taxatie van de erf- en registratiebelastingen;

3° het afdelingshoofd van de afdeling van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, bevoegd voor de regelgeving inzake de erf- en registratiebelastingen;

4° maximaal vier personeelsleden van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie met minstens de graad van adviseur of directeur;

5° een personeelslid van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, dat optreedt als secretaris.

Dit besluitvormingsorgaan kan alleen geldig beslissen als minstens vijf leden aanwezig zijn. Er wordt beslist bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Als de leidend ambtenaar verhinderd is op te treden als voorzitter van een vergadering, kan het afdelingshoofd van de afdeling van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, bevoegd voor de regelgeving inzake de erf- en registratiebelastingen, hem vervangen als voorzitter van de vergadering.

De voorafgaande beslissing, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt meegedeeld aan de aanvrager binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van de indiening van de aanvraag. De bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en de aanvrager kunnen in onderlinge overeenstemming deze termijn wijzigen.

Uiterlijk binnen vijftien werkdagen vanaf het ogenblik dat de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, volledig is, licht de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie de aanvrager in over de vastgestelde antwoordtermijn.

§ 3. Een voorafgaande beslissing kan niet worden genomen als :

1° de aanvraag betrekking heeft op situaties of verrichtingen die op fiscaal vlak al het voorwerp uitmaken van een administratieve bezwaarprocedure of van een gerechtelijke handeling tussen de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en de aanvrager;

2° het nemen van een voorafgaande beslissing niet aangewezen is of zonder uitwerking is op grond van de wettelijke of reglementaire bepalingen, die in de aanvraag aangevoerd zijn;

Meer bepaald kan er geen voorafgaande beslissing worden genomen over :

a) de belastingtarieven en de berekening van de belastingen;

b) de bedragen en de percentages;

c) de aangifte, het onderzoek en de controle, het gebruik van bewijsmiddelen, de aanslagprocedure, de rechtsmiddelen, de rechten en voorrechten van de Vlaamse schatkist, de termijnen, de verjaring, het beroepsgeheim, de inwerkingtreding, de aansprakelijkheid en de plichten van sommige openbare ambtenaren, andere personen of bepaalde instellingen;

d) de bepalingen waarvoor een specifieke procedure inzake erkenning of beslissing is ingesteld;

e) de bepalingen of gebruiken die overleg met of raadpleging van andere autoriteiten instellen en waarvoor de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie niet bevoegd is om zelf of unilateraal een standpunt in te nemen;

f) de bepalingen die sancties, boetes, belastingverhogingen en -vermeerderingen instellen;

g) de forfaitaire grondslagen van aanslag;

3° de aanvraag betrekking heeft op de toepassing van de codex betreffende invordering en vervolgingen.

§ 4. Behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt, wordt de beslissing getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar.

De voorafgaande beslissing bindt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie voor de toekomst, behalve :

1° als de voorwaarden waaraan de voorafgaande beslissing is onderworpen, niet vervuld zijn;

2° als blijkt dat de situatie of de verrichtingen door de aanvrager onvolledig of onjuist omschreven zijn, of als essentiële elementen van de verrichtingen niet zijn verwezenlijkt op de wijze die de aanvrager omschreven heeft;

3° ingeval van wijziging van bepalingen van de verdragen, van het unierecht of van het interne recht die van toepassing zijn op de door de voorafgaande beslissing beoogde situatie of verrichting;

4° als blijkt dat de voorafgaande beslissing niet in overeenstemming is met de bepalingen van de verdragen, van het unierecht of van het interne recht;

5° als de voornaamste gevolgen van de situatie of de verrichtingen gewijzigd zijn door toedoen van de aanvrager. In dat geval heeft de intrekking van de voorafgaande beslissing uitwerking vanaf de dag van de aan de aanvrager ten laste gelegde feiten.

Elke aanvraag die ingediend is bij de fiscale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of een derde staat als vermeld in paragraaf 2, tweede lid, tijdens de periode waarin de voorafgaande beslissing wordt toegepast, alsook elke beslissing die daarmee verband houdt, moeten onverwijld worden meegedeeld aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie met het oog op de toepassing van dit artikel.

§ 5. De voorafgaande beslissingen worden op anonieme wijze gepubliceerd op de website van de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie.”

Artikel 3.22.0.0.2. VCF

“§ 1. Met betrekking tot de toepassing van de bepalingen van deze codex, verstrekt de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie een bindend advies tot voorafgaande beslissing als vermeld in artikel 3.22.0.0.1, § 1, tweede lid, aan de federale Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken over alle aanvragen inzake situaties of verrichtingen, die deels onder haar bevoegdheid en deels onder de bevoegdheid van de federale Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken vallen.

Het bindend advies tot voorafgaande beslissing, afgeleverd in toepassing van het eerste lid, heeft ten aanzien van de aanvrager dezelfde waarde als de voorafgaande beslissing, vermeld in artikel 3.22.0.0.1, § 1, tweede lid.

Het bindend advies tot voorafgaande beslissing mag geen vrijstelling of vermindering van de belasting tot gevolg hebben.

§ 2. De aanvraag van een voorafgaande beslissing als vermeld in paragraaf 1 moet schriftelijk gericht worden aan hetzij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie, hetzij de Federale Overheidsdienst Financiën overeenkomstig artikel 21 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken.

Het bindend advies, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt verstrekt door het besluitvormingsorgaan, vermeld in artikel 3.22.0.0.1, § 2, vierde lid, en op de wijze vermeld in dat lid.

§ 3. De bepalingen van artikel 3.22.0.0.1, § 3 tot en met § 5, zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.”

III.B. Motivering in concreto

III.B.1. Fictiebepaling van Artikel 2.7.1.0.5. VCF [8]

5. De Decujus is een Belgische rijksinwoner. Ze heeft op xx.xx.1995 Belgische aandelen ingebracht in Vennootschap B. De Decujus overlijdt binnen de drie jaren, namelijk op xx.xx.1997.

Kwalificeert een dergelijke overdracht ten kosteloze titel aan een trustfiguur als een schenking waarop oud artikel 7 W.Succ./art. 2.7.1.0.5. VCF kan worden toegepast?

Bij een inter vivos trust draagt de settlor tijdens zijn leven de trustgoederen over aan de trustee. Die goederen hebben dus het vermogen van de settlor verlaten en zijn in een doelvermogen beland. In welke mate is er dan erfbelasting verschuldigd als nadien de nalatenschap van de settlor in België openvalt en de beneficiary middels de trust voordelen heeft verkregen in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden of de periode volgend op het overlijden?

Op grond van de ons verstrekte informatie is er geen indicatie dat Vennootschap B voordelen zou hebben verstrekt aan bepaalde begunstigden in de drie jaar voorafgaand aan het overlijden.

Conform de fictiebepaling van het destijds toepasselijke (oud) artikel 7 van het Wetboek der Successierechten (hierin “W.Succ.”) dienen goederen geschonken binnen de 3 jaar voor het overlijden, behandeld te worden als onderdeel van het belastbaar actief van de nalatenschap:

“De goederen, waarover, naar het door het bestuur geleverd bewijs, de afgestorvene kosteloos beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, indien de bevoordeling niet onderworpen werd aan het registratierecht gevestigd voor de schenkingen, behoudens verhaal van de erfgenamen of legatarissen op de begiftigde voor de wegens die goederen gekweten successierechten.

Wanneer er door het bestuur of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling een bepaalde persoon gold, wordt deze voor legataris van de geschonken zaak gehouden.”

Krachtens Artikel 2.7.1.0.5. VCF [9] worden bepaalde goederen, die in beginsel het vermogen van de erflater hebben verlaten, geacht tot de nalatenschap te behoren, m.n. de goederen [10] waarover de erflater kosteloos heeft beschikt (1) binnen de drie jaar [11] vóór zijn overlijden (2) tenzij de bevoordeling werd onderworpen aan de (Vlaamse) schenkbelasting of het (federale) registratierecht op de schenkingen onder de levenden (3). Opdat dit artikel van toepassing zou zijn, moeten alle voorwaarden daartoe vervuld zijn. Als vierde voorwaarde wordt gesteld dat de begiftigde de erflater moet overleven.

Over de vraag of deze fictiebepaling van toepassing is op Angelsaksische trusts bestaat in de doctrine geen eensgezindheid.

De discussie vindt haar oorsprong in het meer algemeen debat over de interpretatie en draagwijdte van het begrip ‘kosteloze beschikking’. Een eerste strekking meent dat deze bepaling kan worden toegepast op trusts aangezien nergens expliciet wordt vermeld dat het moet gaan om een ‘schenking’ zoals omschreven in artikel 932 Oud BW en de oprichting van een trust in essentie een kosteloze overdracht van goederen inhoudt, m.n. zonder tegenprestatie in het voordeel van de settlor.

HAELTERMAN [12] maakt in deze een onderscheid tussen de fixed interest trust en de discretionary trust waar het, in dit laatste geval, gaat om een begunstiging onder opschortende voorwaarde van de beslissing van de trustee. Wordt de discretionary trust opgezet binnen de drie jaar vóór het overlijden van de settlor of, bij een reeds langer bestaande trust, wordt de beneficiary door de settlor binnen de drie jaar vóór zijn overlijden als beneficiary aangeduid, dan zal de begunstiging onder opschortende voorwaarde krachtens oud artikel 7 W.Succ. beschouwd worden als een legaat onder opschortende voorwaarde. In de erfbelasting moet met het legaat geen rekening worden gehouden tot op het ogenblik dat de opschortende voorwaarde zich verwezenlijkt, m.n. tot op het ogenblik dat de trustee overgaat tot uitkering aan de beneficiary, wat de indiending van een aanvullende aangifte van nalatenschap impliceert.

Een tweede strekking steunt zich op de meerderheidsopvatting [13] dat oud artikel 7 W.Succ., ondanks de terminologie van de wetgever, enkel schenkingen viseert, i.e. rechtshandelingen die aan alle voorwaarden voldoen om als schenking te worden gekwalificeerd. Volgens deze strekking wordt de oprichting van een trust niet gevat door de fictiebepaling omdat een trust niet kan worden gekwalificeerd als een schenking.

Ter ondersteuning van hun stelling verwijzen de auteurs naar de voorbereidende werkzaamheden van (oud) artikel 7 W.Succ. waaruit blijkt dat de bepaling enkel van toepassing is op schenkingen. Bovendien moet, in geval van onduidelijkheden over de interpretatie van fiscale wetsbepalingen, volgens het adagium in dubio contra fiscum de wetsbepaling worden uitgelegd in het voordeel van de belastingplichtige. Daarbij moet het toepassingsgebied van een fictiebepaling beperkend en restrictief worden opgevat.

We zijn dan ook van oordeel dat Artikel 2.7.1.0.5. VCF [14] niet van toepassing was op de inbreng van aandelen van Belgische vennootschappen door de Decujus in het vermogen van Vennootschap B, zodat er terecht niets moest worden aangegeven in de aangifte van nalatenschap van de Decujus op dat vlak. Indien dit wel het geval zou geweest zijn, quod certe non, dan is de verschuldigde erfbelasting op grond van zowel (oud) Artikel 137 W.Succ. als Artikel 3.14.1.0.1. VCF verjaard.

III.B.2. Fictiebepalingen van Art. 2.7.1.0.6. VCF [15] en 2.7.3.2.8. VCF

6. De “trust” wordt vaak gedefinieerd als een rechtsverhouding waarbij een oprichter (settlor) zijn goederen overdraagt aan een trustee die de goederen houdt en beheert ten gunste van één of meer begunstigden (beneficiaries). Hoewel het Belgische recht de rechtsfiguur van de trust niet kent en eerder vertrouwd is met de stichting, worden buitenlandse trusts in de regel wel erkend door België. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende soorten trusts naargelang de manier waarop zij worden opgericht, naargelang de trust al dan niet herroepbaar is en naargelang de rechten die begunstigden uit de trust kunnen putten.

A. Is Vennootschap B een discretionaire of niet-discretionaire trust?

7. Een trust is discretionair als de trustee vrij kan beslissen over uitkeringen aan de begunstigden, die eender wie kunnen zijn. De trust is niet-discretionair als de aanspraken van de begunstigden vooraf vastliggen (ingevolge een Letter of Wishes – zoals in casu). De begunstigden hebben m.a.w. een vast vorderingsrecht op het vermogen van de trust.

De kwalificatie van discretionaire trust is dikwijls kunstmatig, vermits er een kwalijke praktijk is ontstaan van ogenschijnlijk discretionaire trusts, maar waarvan de trustee dikwijls gebonden was aan de geheime instructies van de erflater. In de praktijk merken we vandaag de dag een grote mate van argwaan tegenover dergelijke constructies uit het verleden. Discretionaire trusts worden zeer vaak geassocieerd met fiscaal misbruik/fraude omdat ze dikwijls enkel worden opgericht om (erf)belastingen te ontwijken in de woonplaatsstaat van de erflater. De rechtsfiguur van een trust is bovendien Angelsaksisch van aard en niet bepaald ingeburgerd in onze cultuur. Het gebruik ervan door Belgische ingezetenen wordt dan ook met argusogen bekeken door de fiscus, omdat er geen geloof wordt gehecht aan het verhaal dat vermogende families hun volledig fortuin blind zouden afstaan aan enkele vreemden, trustees genaamd die dit op eender welke manier zouden mogen aanwenden. In casu lijkt Vennootschap B een goed doel te hebben (en dus niet opgezet om Belgische erfgenamen te bevoordeligen), maar dit neemt niet weg dat de Decujus instructies heeft gegeven aan Vennootschap B.

Alain-Laurent Verbeke stelt hierover: “Voor het overlijden van de settlor is er vrijwel geen enkele discretionaire trust die echt discretionair is. De pater familias blijft de baas en de trustees dansen naar zijn pijpen, minstens achter de schermen. De fiscus of parketmagistraat die het discretionaire karakter betwist, heeft bijna altijd gelijk. Na het overlijden van de settlor gebeurt het wel eens dat de rollen volledig worden omgedraaid. (…). Hun [=van de trustees] discretionaire bevoegdheden gaan enorm ver en hun fiduciaire verplichtingen van ‘loyalty and care’ worden afgetoetst aan de beweerdelijke principes van de settlor die er niet meer is om deze te nuanceren of bij te stellen.” [16].

In onze opinie kwalificeert Vennootschap B als een niet-discretionaire trust.

B. Kwalificeert de trust als een derdenbeding?

8. De overdracht van goederen door een oprichter aan de trust heeft in principe als gevolg dat deze goederen definitief verdwijnen uit zijn vermogen. Het in de trust ingebrachte vermogen vormt immers een afzonderlijk doelvermogen. Ook de Dienst Voorafgaande Beslissingen (DVB) bevestigde in een concreet geval dat de overgedragen goederen het vermogen van de oprichter verlaten op het moment van de oprichting en dus bij zijn/haar overlijden niet tot zijn/haar nalatenschap behoren, zodat geen erfbelasting kan worden geheven. Wel moet rekening gehouden worden met de werking van de zogenaamde fictiebepalingen (art. 2.7.1.0.6. VCF [17] en 2.7.3.2.8. VCF).

Deze artikelen, die bedingen ten behoeve van een derde viseren, breiden het toepassingsgebied van de erfbelasting uit naar verkrijgingen op basis van een contract. Sommen, renten of waarden die kosteloos kunnen toekomen aan een persoon ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon geeding bevat, worden onder de toepassing van de erfbelasting gebracht door de verkrijging gelijk te stellen met een belastbaar legaat.

Gaat het derdenbeding uit van de erflater zelf, dan worden uitkeringen geviseerd door erfbelasting in de drie jaar voor het overlijden, bij het overlijden of na het overlijden. Gaat het beding uit van een ander persoon, dan worden enkel uitkeringen bij het overlijden van de erflater geviseerd. Uitkeringen die gebeuren op basis van een derdenbeding zijn niet onderworpen aan erfbelasting indien het beding werd onderworpen aan schenkbelasting. In casu werd er geen schenkbelasting in België betaald op de inbreng van de aandelen in het vermogen van Vennootschap B.

In 2004 stelde de federale fiscale administratie dat uitkeringen uit een trust onder het toepassingsgebied vallen van oud artikel 8 W.Succ. (thans artikel 2.7.1.0.6. VCF). Dit administratieve standpunt werd uiteengezet in Beslissing d.d. 20.12.2004 - EE/100.383. en later werd deze interpretatie herhaald in de Standpunten nrs. 15033 en 15076 dd. 02.03.2015 en 26.05.2015:

“Zowel de niet-discretionaire trust als de discretionaire trust wordt belast op basis van art. 2.7.1.0.6. § 1 VCF.

Uitkeringen uit een niet-discretionaire trusts worden meteen belast.

Uitkeringen uit een discretionaire trusts worden belast op het ogenblik dat er effectief uitgekeerd wordt. Een discretionaire trust genereert immers een eventueel recht dat pas belastbaar is als het actueel wordt.”[18]

Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen discretionaire trusts en niet-discretionaire trusts. Uitkeringen uit een niet-discretionaire trusts worden meteen belast bij overlijden van de settlor, terwijl de belastbaarheid van uitkeringen uit een discretionaire trust uitgesteld worden tot het moment dat de uitkering effectief gebeurt. Het standpunt van de federale fiscale administratie werd in 2010 gevolgd door de rechtbank [19].

Ook de Dienst Voorafgaande Beslissing kwam tot de conclusie dat de oprichting van een niet-discretionaire trust aanleiding gaf tot het heffen van het successierecht bij overlijden [20]. Vlabel oordeelde in 2015 dat uitkeringen uit een trust binnen het toepassingsgebied vallen van artikel 2.7.1.0.6., §1 VCF [21]. Uitkeringen uit een niet-discretionaire trust zijn volgens de Vlaamse Belastingdienst onmiddellijk belastbaar bij het overlijden van de settlor. In een beslissing van 2016 [22] oordeelde de Vlaamse rulingdienst in dezelfde zin: aangezien de begunstigden aangeduid waren door de economische oprichter, en er een Letter of Wishes was met instructies door deze economische oprichter, is erfbelasting verschuldigd over de uitkeringen die op grond van deze instructies gebeuren, want de begunstigden verkrijgen die op grond van een derdenbeding.

We zijn van oordeel dat Vennootschap B kwalificeert als een niet-discretionaire trust.

Uitkeringen uit een discretionaire trust zijn pas belastbaar op het moment dat effectief een uitkering plaatsvindt. Een belangrijk deel van de rechtsleer neemt echter aan dat een trust niet kwalificeert als een contract, zodat artikel 8 W.Succ. (thans art. 2.7.1.0.6. VCF) niet van toepassing zou zijn. De Dienst Voorafgaande Beslissingen heeft in enkele recentere beslissingen bevestigd dat artikel 8 (Brussels) W.Succ. niet van toepassing was, omdat de oprichting van een trust als een eenzijdige rechtshandeling kwalificeert en er geen sprake is van een contract [23].

Bijkomend zou in het geval van een discretionaire trust geen sprake zijn van een derdenbeding, omdat deze geen rechtstreekse rechten doen ontstaan in hoofde van de begunstigden. De uitkeringen zijn immers afhankelijk van de vrije wil van de trustee, zonder dat de begunstigden beschikken over een vast vorderingsrecht.

De kwalificatie van een discretionaire dan wel een niet-discretionaire trust is determinerend om het belastbaar tijdstip te betalen. Bij een discretionaire trust is dit op het moment van uitkering, terwijl dit bij een niet-discretionaire trust op het ogenblik van overlijden van de settlor is.

Omwille van het bestaan van een zgn. Letter of Wishes, kan niet worden volgehouden dat Vennootschap B een discretionaire trust zou zijn, zodat het belastbaar ogenblik samenviel met het overlijden van de Settlor.

Wij betwijfelen of deze trust kan worden aangemerkt als een derdenbeding in de zin van Artikel 2.7.1.0.6. VCF [24], maar zelfs indien dit het geval zou zijn, dan is de verschuldigde erfbelasting o.i. op grond van zowel (oud) Artikel 137 W.Succ. als Artikel 3.14.1.0.1. VCF verjaard, vermits de Settlor overleed op 24 april 1997.

III.B.3. Schenkbelasting o.g.v. Artikel 2.8.4.1.1 § 3 VCF

A. Overdracht van Decujus aan Vennootschap B

9. Als de overdracht van goederen naar een trust niet kwalficeert als een schenking, wat is het dan wel? Het gaat o.i. over een inbreng om niet, waarvan de fiscale implicaties eerder worden behandeld in de schenkbelasting (en niet in de erfbelasting).

Artikel 2.8.4.1.1 §3 1e lid VCF bepaalt tot nog toe dat het tarief van de schenkbelasting, in afwijking van paragraaf 1 (i.e. het tarief voor onroerend goed) en van paragraaf 2 (i.e. het tarief voor roerend goed) wordt vastgesteld op 0% [25] voor schenkingen aan een hele reeks, in hoofdzaak publiekrechtelijke, instellingen.

Het 2e lid bepaalt dat, in afwijking van paragraaf 1 en 2, het tarief van de schenkbelasting 5,5% bedraagt voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen. Het komt ons voor dat Vennootschap B eerder gelijksoortig is aan een private stichting dan aan een stichting van openbaar nut, welke laatste een erkenning bij Koninklijk Besluit veronderstelt. We gaan ervan uit de Vennootschap B niet erkend is door de overheid als een rechtspersoon van openbaar nut.

Het 3e lid voegt eraan toe dat, in afwijking van het 1e lid, de schenkbelasting wordt gebracht op € 100 voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan een van de rechtspersonen vermeld onder nummer 10° (en dat zijn vooral de vzw’s, private stichtingen, en de stichtingen van openbaar nut), als de schenker zelf een dergelijke rechtspersoon is. In casu is de Settlor een natuurlijke persoon, zodat op deze bepaling geen beroep kan worden gedaan.

Het 4e lid voegt eraan toe dat deze regel is ook van toepassing zijn op gelijksoortige rechtspersonen, opgericht volgens en onderworpen aan de wetgeving van een andere staat van de Europese economische ruimte, die bovendien hun zetel binnen deze Europese economische ruimte hebben. Het Eiland Man[26] heeft evenwel nooit tot de EER behoord.

We stellen dus vast dat het begrip “inbrengen om niet” al voorkwam in het 3e lid, waar het gaat om overdrachten tussen twee vzw’s of gelijkaardige rechtspersonen, maar niet in het 1e lid, waar het ging over schenkingen door, bijvoorbeeld, een privépersoon aan een vzw.

Door artikel 11 van het decreet van 21 december 2018 worden nu ook in artikel 2.8.4.1.1 § 3, 1e lid VCF de woorden “inclusief inbrengen om niet” ingevoegd. Daardoor zal de tekst ervan luiden: “§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0% [27] voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan …” en dan volgt de opsomming van de reeks instellingen.

De Memorie van Toelichting [28] zegt hierover:

De aanpassing aan artikel 2.8.4.1.1 is een gevolg van het feit dat een inbreng om niet tot nu toe niet werd gedefinieerd. Door het nieuwe federale wetboek komt hier verandering in. Van de gelegenheid wordt dan ook gebruikgemaakt om een kleine onduidelijkheid recht te zetten. De aanpassing zorgt voor een decretale verankering van bestaande praktijk. Een inbreng om niet is een rechtshandeling waarbij een persoon goederen overdraagt aan een rechtspersoon met een belangeloos doel, zonder dat de inbrenger hiervoor enige tegenprestatie ontvangt. Een inbreng om niet verschilt van een schenking omdat er bij een inbreng om niet geen sprake is van animus donandi jegens de ontvangende rechtspersoon.”

Het zou dus gaan om een overdracht aan het rechtspersoon met een belangeloos doel, zonder enige tegenprestatie. En toch zou er geen animus donandi zijn.

Waar komt dit begrip dan vandaan? In het Oud Burgerlijk Wetboek vinden we er alvast geen spoor van. Het kwam wel voor in het verslag van de Koning bij het wetboek registratierechten, in 1939, maar daar werd alleen als commentaar gegeven dat het niet de bedoeling was om de eenvoudige bijdrage van de leden aan schenkingstarief te onderwerpen.

In de vennootschapsrechtelijke literatuur vinden we het vooral bij de herstructurering van vzw’s [29].

Het begrip komt blijkbaar uit de administratieve praktijk. Voor de aanvaarding van een schenking, met uitzondering van handgiften, boven een bepaald bedrag had een VZW in principe toelating nodig van de minister van Justitie of zijn vertegenwoordiger. Er werd beslist dat dit niet nodig was voor kosteloze overdrachten tussen VZW’s, omdat dat geen echte schenkingen waren, maar ‘inbrengen om niet”.

In de administratieve (federale en regionale) standpunten vinden we verschillende zienswijzen: nu eens stelt men dat inbrengen in vzw’s werkelijke giften uitmaken, want “wie een goed afstaat zonder iets ruil te ontvangen en terwijl hij daartoe niet verplicht was doet een werkelijke schenking[30], terwijl in recentere circulaires nu eens het ene dan weer het andere standpunt ingenomen wordt [31].

Hoe dan ook, het is nu duidelijk (of nog duidelijker) dat de “inbreng om niet”, ook al zou het geen echte schenking zijn, voor de schenkbelasting op dezelfde wijze als een schenking behandeld moet worden, en dat het niet alleen het geval is wanneer de overdracht gebeurt door een andere vzw of gelijkaardig rechtspersoon, maar ook wanneer de overdracht gebeurt door een fysieke persoon (zoals in casu) of een andere rechtspersoon.

Volgens onze opinie zou de schenking aan de trust eerder kwalificeren als een inbreng om niet, welke in de regel onderworpen zou zijn aan een schenkbelasting van 5,5%. De vraag stelt zich vervolgens of de oprichting van een trust verplicht registreerbaar is in België, waardoor de schenkbelasting effectief zou kunnen worden geheven. Dit is niet het geval. Overeenkomstig artikel 19 W.Reg. zijn o.m. verplicht registreerbaar: “de akten houdende inbreng van goederen in vennootschappen met rechtspersoonlijkheid waarvan hetzij de zetel der werkelijke leiding in België, hetzij de statutaire zetel in België en de zetel der werkelijke leiding buiten het grondgebied der Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap, is gevestigd”. Het betreft dus uitsluitend inbrengen in Belgische vennootschappen. De oprichting van een trust is dus niet verplicht registreerbaar in België, zodat er – volgens de tweede strekking – geen fiscale inbreuken zouden zijn begaan en geen rechten zouden zijn ontdoken (maar wel op geoorloofde wijze vermeden).

B. Zetelverplaatsing van Vennootschap B naar België

10. Vennootschap B zou haar zetel naar België verplaatsen. Ter gelegenheid van deze zetelverplaatsing dient Vennootschap B een Belgische rechtsvorm aan te nemen. De meest voor de hand liggende rechtsvorm is die van een VZW.

Wanneer een buitenlandse vennootschap haar statutaire zetel in België vestigt, moet haar rechtsvorm worden aangepast aan de dwingende regels van Belgisch vennootschapsrecht. De immigratieprocedure kan worden samengevat in vier fasen:

1. Controle door de Belgische notaris – De omzetting wordt vastgesteld in een authentieke akte, op voorlegging van stukken waarmee de vennootschap aan de Belgische notaris aantoont dat ze de buitenlandse wettelijke voorschriften heeft nageleefd. Op basis van deze informatie past de notaris de statuten van de vennootschap aan, opdat deze in overeenstemming zouden worden gebracht met het Belgische recht.

2. Bekendmaking – De notariële akte en de statuten worden in hun geheel bekendgemaakt in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.

3. Uitwerking van de grensoverschrijdende omzetting – De zetelverplaatsing komt pas tot stand vanaf de registratie van de vennootschap in de Kruispuntbank van Ondernemingen.

4. Openingsbalans – Om belanghebbende partijen in België op de hoogte te brengen van de samenstelling van het vermogen van de omgezette vennootschap, wordt aan de vennootschap de verplichting opgelegd om binnen 30 dagen na het verlijden van de Belgische authentieke akte een openingsbalans te publiceren. Het bestuursorgaan legt daarvoor een staat van activa en passiva neer bij de Nationale Bank van België.

Een zetelverplaatsing wijzigt in geen enkel opzicht de vermogenssituatie van de vennootschap (beginsel van boekhoudkundige continuïteit [32]). Een dergelijke overdracht geeft immers geen aanleiding tot een resultaat in het Belgisch boekhoudrecht; deze overdracht betekent in principe dat de verschillende elementen van de activa en passiva van de vennootschap, met inbegrip van de verschillende elementen van het eigen vermogen, de afschrijvingen, de waardeverminderingen en de voorzieningen die de vennootschap heeft gevormd, de rechten en verplichtingen alsook de opbrengsten en kosten van het boekjaar worden overgedragen naar de boekhouding die wordt opgesteld overeenkomstig de Belgische wetgeving, aan de waarde waartegen deze elementen voorkomen in de boekhouding die is opgesteld overeenkomstig het buitenlands recht op het moment van de zetelverplaatsing.

Het bestuursorgaan zal echter, in voorkomend geval, de waarderingsregels van de vennootschap moeten aanpassen om ze in overeenstemming te brengen met de Belgische boekhoudwetgeving .

Indien de vennootschap, vóór de zetelverplaatsing, de boekhouding voerde en de jaarrekening opstelde in een andere valuta dan de euro (in casu in GBP), moet de vennootschap in principe de boekhouding en de jaarrekening omzetten in euro. De Commissie Boekhoudkundige Normen is van mening dat de vennootschap de wisselkoers moet toepassen die geldt op de datum van de zetelverplaatsing, en niet de wisselkoers die geldt op de datum van de notariële akte die de zetelverplaatsing vaststelt, indien deze twee data niet zouden samenvallen.

Onder bepaalde voorwaarden behoudt een vennootschap opgericht naar buitenlands recht die haar zetel naar België overbrengt, haar rechtspersoonlijkheid [33].

In onze opinie kwalificeert een internationale zetelverplaatsing niet als een “uitkering” noch als enig ander belastbaar feit onder de regels van de Vlaamse Codex Fiscaliteit.

C. Toekomstige uitkeringen door de VZW

11. Tenslotte stelt zich de vraag of de uitkering van (het gehele of gedeeltelijke) vermogen van de Aanvrager na de zetelverplaatsing (die per hypothese de rechtsvorm van een VZW heeft aangenomen) aan een andere Belgische VZW met een goed doel (zoals de Koning Boudewijnstichting) eerder (in een pragmatische benadering) moet aangemerkt worden als een “inbreng om niet” door de Decujus, welke onder het toepassingsgebied van Artikel 2.8.4.1.1. § 3, 1e lid VCF zou vallen en welke bijgevolg onderworpen zou zijn aan een schenkbelasting van 0%, waardoor de gelijktijdige toepassing van erfbelasting uitgesloten wordt.

In de nieuwsbrief van Sansen Internationaal Tax Lawyers van maart 2021 wordt er melding gemaakt van een niet-gepubliceerde interpretatieve vraag aan Vlabel, waaruit een pragmatische houding zou blijken die zou aanvaarden dat het derdenbeding (in de mate dat er al sprake kan zijn van een derdenbeding in casu) ter registratie wordt aangeboden door de begunstigde, waardoor schenkbelasting kan worden geheven, om zodoende de werking van Artikel 2.7.1.0.6. VCF uit te sluiten.

Het komt ons voor dat deze aanbieding ter registratie diende te gebeuren tijdens het leven van de Settlor, hetgeen in casu niet het geval is.

De belastbare grondslag waarmee rekening wordt gehouden, is volgens Vlabel de waarde van de goederen op het moment dat “het voorwerp van de schenking geconcretiseerd wordt”. Wij menen te mogen afleiden dat dit het moment is waarop tot uitkering wordt overgegaan. Vlabel zou in dit verband bevestigd hebben dat bij registratie van het beding toepassing wordt gemaakt van het tarief rekening houdend met de verwantschap tussen de Settlor en de begunstigde (i.e. een Belgische VZW).

Artikel 2.8.4.1.1 §3 1e lid VCF bepaalt tot nog toe dat het tarief van de schenkbelasting, in afwijking van paragraaf 1 (i.e. het tarief voor onroerend goed) en van paragraaf 2 (i.e. het tarief voor roerend goed) wordt vastgesteld op 0% [34] voor schenkingen aan een hele reeks, in hoofdzaak publiekrechtelijke, instellingen maar ook aan VZW’s.

12. In casu hebben we te maken met een Belgische Decujus die uiteindelijk haar volledig vermogen wou nalaten aan een goed doel die zich bezig houdt met wetenschappelijk onderzoek naar de behandeling en genezing van kanker.

Het vermogen dat bij haar leven werd vermaakt aan Vennootschap B, welke haar zetel naar België zou verplaatsen en bij deze gelegenheid haar rechtsvorm zou aanpassen naar een VZW. Deze VZW zou op haar beurt uitkeringen kunnen doen aan andere goede doelen, die eveneens onderzoek doen naar de behandeling en genezing van kanker. De finaliteit bestaat erin om het vermogen uiteindelijk over te maken aan de Koning Boudewijnstichting.

Zowel de tussenkomende adviseurs, de notaris als de bank wensen te weten of dit vermogen van Vennootschap B “officieel” is en er geen fiscale inbreuken aan kleven die achteraf (fiscale en/of strafrechtelijke) problemen zouden kunnen geven.

Indien er op fiscaal vlak iets zou moeten worden rechtgezet uit het verleden, wenst de Aanvrager dit uiteraard te betalen vermits het doel van de Settlor er niet in bestond om erfbelasting te vermijden en/of te ontduiken. Er zijn geen immers geen Belgische natuurlijke personen-erfgenamen, enkel instellingen voor wetenschappelijk onderzoek.

Graag vernemen wij de visie van VLABEL op de gestelde vragen alvorens Vennootschap B haar zetel zou verplaatsen naar België en de rechtsvorm van een VZW zou aannemen. Indien bepaalde vragen eerder tot de bevoegdheid van de federale overheid zouden behoren, dan vernemen wij dit ook graag.

IV. Beslissing

13. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

14. De in de aanvraag gemelde artikelen worden onderzocht, waar nodig conform de bemerkingen van het besluitvormingsorgaan uiteengezet in voetnoten hiervoor.

15. De concrete vragen van de aanvrager vallen uiteen in negen verschillende vragen, welke volgende rechtsvragen betreffen:

  1. Inbreng door decujus in het vermogen van de aanvrager – artikel 7 W.Succ. (thans art. 2.7.1.0.5 VCF) – artikel 3.14.1.0.4 VCF (vraag naar verjaring) (vragen a en b en motivatie onder II.B.1 en onder III.B.3. A.)
  2. Uitkeringen gedaan door aanvrager – artikel 8 W. Succ. (thans 2.7.1.0.6 VCF) – artikel 3.14.1.0.4 VCF (vraag c en motivatie onder III.B.2.A. en B.) en uitkering nog te doen door aanvrager alsook tarief ervan – artikelen 8 W.Succ. (thans 2.7.1.0.6 VCF) en art. 48 W.Succ. (thans art. 2.7.4.1.1 VCF) (vragen g en h en motivatie onder III.B.2.A. en B.)
  3. Zetelverplaatsing (vraag d en motivatie onder III.B.3.B.)
  4. Uitkeringen aan Belgische VZW na zetelverplaatsing en tarief ervan – artikel 8 W.Succ. (thans 2.7.1.0.6 VCF), artikel 59 W.Succ. (thans art.2.7.4.2.1 VCF) en 2.8.4.1.1 § 3, 1e lid VCF (vragen e, f en i en motivatie onder III.B.3. C.)

16. A. (Vragen a. en b).

“a) de inbreng door mevrouw X (hierna genoemd de “Decujus”) van de aandelen van Belgische vennootschappen in het vermogen van de Aanvrager niet kwalificeert als een schenking waarop art. 2.7.1.0.5. VCF [35] kan worden toegepast.

b) de verschuldigde erfbelasting desgevallend verjaard is op grond van Artikel 3.14.1.0.1. VCF indien Vlabel vooralsnog van oordeel zou zijn dat de inbreng zoals omschreven in punt a) (supra) wel degelijk zou kwalificeren als een schenking waarop art. 2.7.1.0.5. VCF [36] kon worden toegepast – quod certe non.”

17. Antwoord van het besluitvormingsorgaan

Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §1, tweede lid VCF wordt onder voorafgaande beslissing verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

Volgens de gegevens in de aanvraag is mevrouw X overleden op xx.xx.1997.

Door het overlijden van mevrouw X is haar nalatenschap opengevallen en is de erfbelasting in voorkomend geval al of niet verschuldigd. Er is bijgevolg niet langer voldaan aan de vereiste dat het moet gaan om een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

Over de mogelijke toepassing van artikel 7 W.Succ. (thans art. 2.7.1.0.5 VCF) in de nalatenschap van mevrouw X op de inbreng van de aandelen in het vermogen van de aanvrager kan via voorafgaande beslissing dus geen uitspraak worden gedaan.

Bovendien betreft de vraag of de verschuldigde erfbelasting desgevallend verjaard is op grond van artikel 3.14.1.0.1 VCF een vraag naar de verjaring.

Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §3 VCF kan via voorafgaande beslissing geen uitspraak worden gedaan over de in dat artikel opgesomde gevallen. Deze bepaling luidt als volgt (met eigen onderlijnde markeringen):

Ҥ 3. Een voorafgaande beslissing kan niet worden genomen als :

1° de aanvraag betrekking heeft op situaties of verrichtingen die op fiscaal vlak al het voorwerp uitmaken van een administratieve bezwaarprocedure of van een gerechtelijke handeling tussen de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en de aanvrager;

2° het nemen van een voorafgaande beslissing niet aangewezen is of zonder uitwerking is op grond van de wettelijke of reglementaire bepalingen, die in de aanvraag aangevoerd zijn;

Meer bepaald kan er geen voorafgaande beslissing worden genomen over:

a) de belastingtarieven en de berekening van de belastingen;

b) de bedragen en de percentages;

c) de aangifte, het onderzoek en de controle, het gebruik van bewijsmiddelen, de aanslagprocedure, de rechtsmiddelen, de rechten en voorrechten van de Vlaamse schatkist, de termijnen, de verjaring, het beroepsgeheim, de inwerkingtreding, de aansprakelijkheid en de plichten van sommige openbare ambtenaren, andere personen of bepaalde instellingen;

d) de bepalingen waarvoor een specifieke procedure inzake erkenning of beslissing is ingesteld;

e) de bepalingen of gebruiken die overleg met of raadpleging van andere autoriteiten instellen en waarvoor de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie niet bevoegd is om zelf of unilateraal een standpunt in te nemen;

f) de bepalingen die sancties, boetes, belastingverhogingen en -vermeerderingen instellen;

g) de forfaitaire grondslagen van aanslag;

3° de aanvraag betrekking heeft op de toepassing van de codex betreffende invordering en vervolgingen.”

Over “de verjaring” kan via voorafgaande beslissing dus geen uitspraak worden gedaan.

Gelet op het voorgaande kan over de vragen a) en b) bijgevolg geen voorafgaande beslissing worden genomen.

18. B. (Vragen c., g. en h).

“c) de Aanvrager als een niet-discretionaire trust moet worden beschouwd, waarvan de uitkeringen onmiddellijk bij het overlijden van de Settlor belastbaar zijn, waarvan de verschuldigde erfbelasting desgevallend verjaard is op grond van Artikel 3.14.1.0.1. VCF, of de Aanvrager als een discretionaire trust moet worden beschouwd, waarvan de uitkeringen belastbaar zijn op het ogenblik van uitkering door de Aanvrager aan een begunstigde;”

g) de uitkering van een vaste som van 95.000 GBP door de Aanvrager op heden aan een goed doel gevestigd op het Eiland Man al dan niet zou kwalificeren als een derdenbeding in de zin van Artikel 2.7.1.0.6. VCF[37] en aanleiding kan geven tot de heffing van schenk- of erfbelasting;

‘h) ingeval van kwalificatie van een derdenbeding onder punt g) (supra) het toepasselijk tarief in de erfbelasting mag worden bepaald rekening houdend met de verwantschap tussen de Decujus en de begunstigde, zijnde een goed doel gevestigd op het Eiland Man, toebehorend aan het Verenigd Koninkrijk welke sinds 31 januari 2020 geen EU/EER-lidstaat meer is, zodat het tarief “tussen anderen” van toepassing zou zijn in de zin van Artikel 2.7.4.1.1. VCF [38]

19. Antwoord van het besluitvormingsorgaan

De aanvrager gaat er vanuit dat “Vennootschap B” als een trust moet beschouwd worden.

Uit de concrete gegevens van de aanvraag, alsook uit de bijgevoegde stukken, blijkt echter dat “Vennootschap B” rechtspersoonlijkheid heeft.

Volgens de gegevens verstrekt door de aanvrager is “Vennootschap B” een ‘Private Company Limited by Guarantee and Not Having A Share Capital’ hetgeen impliceert dat de aansprakelijkheid (Liability) van de leden (Members) beperkt (Limited) is en het bijgevolg gaat om een zelfstandige juridische persoon met rechtspersoonlijkheid met een eigen vermogen. De aanvrager geeft bovendien in de aanvraag zelf meermaals – zo onder meer onderpunten III.B.3. A. en B. in de aanvraag - aan dat het om een juridische constructie met rechtspersoonlijkheid gaat.

Een trust daarentegen is een juridische constructie zonder rechtspersoonlijkheid. Aangezien “Vennootschap B” wel rechtspersoonlijkheid heeft kan het geen trust zijn, doch wel een juridische constructie met rechtspersoonlijkheid.

De standpunten van de Vlaamse Belastingdienst nummers 15.033 en 15.076 waar de aanvrager naar verwijst (onder meer onder punt III.B.2. B. in de aanvraag), betreffen enkel juridische constructies zonder rechtsperoonlijkheid die als trust aanzien worden. Aangezien Vennootschap B niet aanzien kan worden als een trust, zijn deze standpunten in casu niet van toepassing.

De aanvrager geeft zelf uitdrukkelijk aan dat er bij uitkering geen sprake is van discretionaire bevoegdheid in hoofde van de bestuurders. Zo verklaart aanvrager dat: Naast de Deed of Donation bestaat tevens een Letter of Wishes die de Decujus aanduidt als Settlor van Vennootschap B. Hierin staat verder dat het voorwerp van Vennootschap B het doneren van giften is aan (liefdadigheids)organisaties die zich bezig houden met medisch onderzoek naar kanker of ziektes zoals AIDS. Prima facie kan hier dus niet worden gesproken van een discretionaire trust, vermits de bestuurders rekening moeten houden met de wensen van de Decujus.” (zie hiervoor onder, nummer II.B. van de aanvraag)

Uit deze bewering van de aanvrager dat de bestuurders van “Vennootschap B” ingevolge de ‘letter of wishes’ rekening moeten houden met de wensen van de Decujus volgt, dat uitkeringen gedaan of nog te doen door “Vennootschap B” beschouwd worden als sommen die kosteloos toekomen aan een persoon ingevolge een overeenkomst die een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat. Deze uitkeringen worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon, zoals bedoeld in art. 8, tweede lid W.Succ. (thans art. 2.7.1.0.6, §1, tweede lid VCF).

Indien het bestuur van Vennootschap B overgaat tot uitkering aan de begunstigden die in de letter of wishes zijn bepaald volgens de instructies van de economische oprichter, mevrouw X, worden de begunstigden geacht de voorgenomen uitkeringen wel degelijk te verkrijgen op grond van een door de economische oprichter in het voordeel van die personen gemaakt beding.

Op het ogenblik van die uitkering moet er derhalve overeenkomstig art. 3.3.1.0.6, 2° VCF een nieuwe aangifte van nalatenschap worden ingediend door de personen die een uitkering verkrijgen. Er zal dan op de uitbetaalde sommen erfbelasting worden berekend bij toepassing van art. 8, tweede lid W.Succ. (thans art. 2.7.1.0.6, §1, tweede lid VCF).

In de nalatenschap van mevrouw X worden deze uitkeringen door “Vennootschap B” aan de begunstigden dan ook beschouwd als sommen die kosteloos aan een persoon toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een overeenkomst dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, en geacht worden als legaat te zijn verkregen door die persoon zoals bedoeld in art. 8, tweede lid W..Succ. (thans art. 2.7.1.0.6, §1, tweede lid VCF).

20. Het toe te passen tarief is het tarief dat van kracht was op de dag van het overlijden (artikel 2.7.4.1.5 VCF).

21. C. (Vraag d).

“d) de geplande internationale zetelverplaatsing van Vennootschap B (thans gevestigd op Eiland Man) naar België niet kwalificeert als een “uitkering” en dus geen belastbaar feit is voor de Vlaamse Codex Fiscaliteit”

22. Antwoord van het besluitvormingsorgaan

De aanvrager neemt zich voor om de statutaire zetel van “Vennootschap B” te verplaatsen naar België. De aanvrager neemt daarbij aan dat de rechtspersoonlijkheid van “Vennootschap B” behouden blijft en leidt daaruit af dat de internationale zetelverplaatsing niet zou kwaliceren als een uitkering.

Het principe van de mogelijkheid van een grensoverschrijdende omzetting met behoud van rechtspersoonlijkheid wordt erkend door artikel 112 van het Belgisch IPR-wetboek, dit in navolging van het door aanvrager aangehaalde arrest van het Hof van Cassatie van 12 november 1965 (arrest Lamot). Dit artikel 112 van het IPR-Wetboek (eerste lid) luidt als volgt De verplaatsing van de voornaamste vestiging van een rechtspersoon van een Staat naar een andere gebeurt slechts zonder onderbreking in de rechtspersoonlijkheid wanneer zij plaatsvindt met inachtneming van de voorwaarden waaronder het recht van deze Staten zulks toestaat”.

De aanvrager geeft echter niet aan of en onder welke voorwaarden deze omzetting met behoud van rechtspersoonlijkheid mogelijk is onder het recht van het Eiland Man.

Ook wordt geen concreet ontwerp van akte van omzetting voorgelegd, zodat ook niet duidelijk is of er naar Belgisch recht sprake zou zijn van juridische continuïteit.

Het besluitvormingsorgaan kan bijgevolg op basis van de gegevens meegedeeld door aanvragers niet beoordelen of een omzetting met behoud van rechtspersoonlijkheid plaats zal vinden.

23. Bovendien gaan aanvragers er van uit dat de zetelverplaatsing met behoud van rechtspersoonlijkheid, voor zover dit het geval zou zijn, automatisch gebeurt met boekhoudkundige continuïteit.
In zijn Advies nummer 2018/03 van 18 april 2018 verbindt de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) echter voorwaarden aan deze boekhoudkundige continuïteit voor vennootschappen afkomstig van staten die geen lid zijn van de Europese Economische Ruimte:

“Onder derde Staat wordt in onderhavig advies elke Staat bedoeld die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en waarvan in het boekhoudrecht, zoals in die Staat geldt voor de vennootschap tot aan de zetelverplaatsing, gelijkaardige vereisten worden voorzien als de vereisten die worden bepaald door de Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en van de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, inzake de indeling, de inhoud en de openbaarmaking van de financiële overzichten, bestuursverslagen en de waarderingsregels. Volgens de Commissie kan het beginsel van boekhoudkundige continuïteit, waarvan sprake in onderhavig advies, niet worden toegepast op zetelverplaatsingen vanuit een Staat die niet wordt aangemerkt als een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of als een hierboven bedoelde derde Staat.”

24. Om over te kunnen gaan tot een effectieve toetsing aan de gevraagde bepalingen is, op grond van artikel 3.22.0.0.1, §2 VCF, vereist dat de aanvraag een volledige beschrijving bevat van een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De aanvrager dient bijgevolg de situatie of verrichting nauwkeurig uiteen te zetten en duidelijk te omschrijven, met verwijzing naar een concreet project waarvan de realisatie ernstig overwogen wordt. Het mag dus niet gaan om louter theoretische vragen die enkel bij wijze van hypothese worden overwogen.

Bedoeling van de voorafgaande beslissing is immers om aan de aanvrager rechtszekerheid te verstrekken met betrekking tot verrichtingen of situaties die hij in het kader van zijn aanvraag voorlegt aan de administratie en voor zover hij deze verrichtingen verwezenlijkt of deze situatie zich concretiseert overeenkomstig de beschrijving die hij eraan gegeven heeft.

Dit is bezwaarlijk het geval voor punt d) van de voorgelegde verrichtingen,

namelijk de voorgestelde internationale omzetting. Dit zijn slechts eventuele toekomstige verrichtingen of hypotheses zonder duidelijke omschrijving van de concreet voorgenomen rechtshandelingen, waarover via voorafgaande beslissing geen uitspraak kan worden gedaan.

Het besluitvormingsorgaan kan bijgevolg onmogelijk uitspraak doen over de vraag of het in casu al dan niet zou gaan om een uitkering.

25. D. (Vragen e., f. en i).

“e) de uitkering van het (gedeeltelijk of geheel) vermogen van de Aanvrager na de zetelverplaatsing naar België aan een andere Belgische VZW met een goed doel al dan niet zou kwalificeren als een derdenbeding in de zin van Artikel 2.7.1.0.6. VCF [39]

f) ingeval van kwalificatie van een derdenbeding onder punt e) (supra) het toepasselijk tarief in de erfbelasting mag worden bepaald rekening houdend met de verwantschap tussen de Decujus en de begunstigde, zijnde een Belgische VZW met een goed doel, waarvoor krachtens Artikel 2.7.4.2.1. VCF [40] een vrijstelling bestaat

i) de uitkering van het volledig vermogen van de Aanvrager (na zetelverplaatsing) aan een Belgische VZW met een goed doel eerder (in een pragmatische benadering) moet aangemerkt worden als een “inbreng om niet” door de Decujus, welke onder het toepassingsgebied van Artikel 2.8.4.1.1 § 3, 1e lid VCF zou vallen en welke bijgevolg onderworpen zou zijn aan een schenkbelasting van 0%, waardoor de gelijktijdige toepassing van erfbelasting uitgesloten wordt.”

26. Antwoord van het besluitvormingsorgaan

Deze vragen betreffen toekomstige verrichtingen welke, zoals onder randnummer 24 reeds uiteengezet, niet bij wijze van voorafgaande beslissing kunnen beslecht worden.

27. Hiernaast stelt de aanvrager aan het besluitvormingsorgaan de vraag:

“of het vermogen van Vennootschap B ‘officieel’ is en er geen fiscale inbreuken aan kleven die achteraf (fiscale en/of strafrechtelijke) problemen zouden kunnen geven.

Indien er op fiscaal vlak iets zou moeten worden rechtgezet uit het verleden, wens de Aanvrager dit uiteraard te betalen vermits het doel van de Settlor er niet in bestond om erfbelasting te vermijden en/of te ontduiken. Er zijn immers geen Belgische natuurlijke personen-erfgenamen, enkel instellingen voor wetenschappelijk onderzoek.”

28. Deze vraag naar fiscale regularisatie kan niet bij wijze van voorafgaande beslissing beantwoord worden.

29. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en de schenkbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: gezien de datum van overlijden wordt uitgegaan van de verwijzing naar oud art. 7 W.Succ. (thans art. 2.7.1.0.5 VCF).

[2] Zelfde opmerking als eerste voetnoot.

[3] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: gezien de datum van overlijden wordt uitgegaan van de verwijzing naar oud art. 8 W.Succ. (thans art. 2.7.1.0.6 VCF).

[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: gezien de datum van overlijden wordt uitgegaan van de verwijzing naar oud art. 59 W.Succ. (thans art. 2.7.4.2.1 VCF).

[5] Zelfde opmerking als derde voetnoot.

[6] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: gezien de datum van overlijden wordt uitgegaan van de verwijzing naar oud art. 48 W.Succ. (thans art. 2.7.4.1.1 VCF).


[7] Zelfde opmerking als derde voetnoot

[8] Zelfde opmerking als eerste voetnoot.

[9] Zelfde opmerking als eerste voetnoot.

[10] De facto worden enkel roerende goederen gevat. De schenking van onroerende goederen is namelijk steeds onderworpen aan de schenkbelasting.

[11] De termijn van drie jaar wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3. VCF.

[12] A. HAELTERMAN, Fiscale transparantie: theorie en praktijk in België, Kalmthout, Biblo, 1992, 313

[13] O. VAN ACOLEYEN, Successierecht. Deel I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1976, 135; D. DE GROOT, Handboek successierechten, Antwerpen, Intersentia, 2012, 31-32.

[14] Zelfde opmerking als eerste voetnoot.

[15] Zelfde opmerking als derde voetnoot.

[16] Alain-Laurent VERBEKE, Trusts in België: Liaisons dangereuses, TPR 2012, blz. 704.

[17] Zelfde opmerking als derde voetnoot

[18] Online beschikbaar op SP 15033 en 15076 - Belastbaarheid trusts inzake successierechten - Belastingportaal Vlaanderen (laatst bezichtigd 20 september 2021).

[19] Rep. RJ, S8/29.01, bl nr. E.E./93.695.

[20] Voorafg. besl. 700.112 dd. 8 december 2009.

[21] SP nrs. 15033 en 15076 dd. 2.03.2015 en 26.05.2015

[22] Voorafgaande beslissing nr. 16025 dd. 27.06.2016, Art. 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.5, 2.7.1.0.6, 2.7.3.1.1 VCF. Zie hierover: Anouck Biesmans en Pieter Souffriau, “Liechtensteinse Stiftung: 1e Vlaamse ruling”; G. Verachtert en P. Souffriau, “Eindejaarsrulings (2014) stichtingen DVB: beoordeling en enkele bedenkingen,” Nieuwsbrief Successierechten 2015, afl. 10, 1-12; Pieter Souffriau en Eldar Mingaleyev, “Vlaamse regering bereidt zich voor op de hervorming van het vennootschapsrecht”, Fiscale Actualiteit nr. 2018/38, 1-5.

[23] Voorafg. besl. 2014.193 dd. 14.10.2014, 2014.364 dd. 4.11.2014 en 2014.644 dd. 16.12. 2014

[24] Zelfde opmerking als derde voetnoot.

[25] Voor schenkingen sinds 1 juli 2021; voorheen 5.5%.

[26] Eiland Man maakt geen deel uit van het Verenigd Koninkrijk (met dewelke België wel een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten) en heeft dan ook nooit deel uitgemaakt van de Europese Unie.

[27] Voor schenkingen sinds 1 juli 2021; voorheen 5,5%.

[28] Doc 1716 (2018-2019) – Nr. 1, p. 8

[29] Laetitia Desmet, Fusies en Splitsingen van VZW’s na de wet van 30 december 2009, Masterproef, p. 10, en Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse registratiebelasting, Knops Publishing, 2017, randnummer 502

[30] Genin, Commentaar op het Wetboek der Registratie- Hypotheek- en Griffierechten, 1951, nr. 1335.

[31] Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse registratiebelasting, Knops Publishing, 2017, randnummer 507 en volgende.

[32] Zie ook in deze zin: H. LAMON, Acquisitions, financement et cessions d’entreprises, Larcier, 2015, 737 e.v., voornamelijk 738, nr. 1155; A. DE BANDT en B. MALVAUX, “Les conséquences fiscales du transfert en Belgique du siège social d’une société étrangère”, C. & F.P., nr. 9/98, 41 e.v., voornamelijk 45; L. DENYS, “Transfert d’actifs vers et hors d’une juridiction fiscale”, Cah. dr. fisc. int., 1986, 187.

[33] Cass., 12 november 1965, arrest Lamot, Pas., 1966, I, 336; bevestigd door het Wetboek van internationaal privaatrecht, art. 112: “De verplaatsing van de voornaamste vestiging van een rechtspersoon van een Staat naar een andere gebeurt slechts zonder onderbreking in de rechtspersoonlijkheid wanneer zij plaatsvindt met inachtneming van de voorwaarden waaronder het recht van deze Staten zulks toestaat. Wanneer een rechtspersoon zijn voornaamste vestiging verplaatst naar het grondgebied van een andere Staat, wordt hij vanaf de verplaatsing beheerst door het recht van die Staat.”; wetsvoorstel houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, Toelichting, Parl.St., Senaat, B.Z., 2003, nr. 3-27/1, 131.

[34] Voor schenkingen sinds 1 juli 2021; voorheen 5.5%.

[35] Zelfde opmerking als eerste voetnoot.

[36] Zelfde opmerking als eerste voetnoot.

[37] Zelfde opmerking als eerste voetnoot

[38] Zelfde opmerking als zesde voetnoot

[39] Zelfde opmerking als eerste voetnoot.

[40] Zelfde opmerking als vierde voetnoot