Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23019 - Wijziging huwelijksstelsel - schrapping verrekenbeding - toevoeging verblijvingsbeding en eenzijdig toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 23019 - Wijziging huwelijksstelsel - schrapping verrekenbeding - toevoeging verblijvingsbeding en eenzijdig toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer
23019
Datum beslissing
22 mei 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers zijn gehuwd onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijks huwelijkscontract van […] 1984 verleden voor notaris […] te […]. Zij hebben hun huwelijkscontract voor een eerste maal gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] te […] op […] 2005 met behoud van het stelsel maar met schrapping en vervanging van de schenking tussen echtgenoten, zonder dat deze wijziging de vereffening van het stelsel tot gevolg had. Zij hebben hun huwelijkscontract voor een tweede en laatste maal gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] te […] op […] 2012 met behoud van het stelsel en met toevoeging van een facultatief en finaal verrekenbeding, zonder dat deze wijziging de vereffening van het stelsel tot gevolg had.

Dit huwelijkscontract werd sedertdien niet meer gewijzigd.

2. Thans wensen de aanvragers hun huwelijksstelsel aan te passen. Ze wensen het finaal en facultatief verrekenbeding te schrappen en een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot bepaalde goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn, en met name door de toevoeging van een eenzijdig verblijvingsbeding voor deze onverdeelde goederen. Daarnaast wensen zij een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot bepaalde niet onverdeelde goederen die eigendom zijn van de heer X, door de toevoeging van een eenzijdig toekenningsbeding voor deze goederen.[1]

Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van de schrapping van het finaal en facultatief verrekenbeding, en de toevoeging van het verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en van het toekenningsbeding voor de niet onverdeelde goederen.

3. De aanvragers wensen, met betrekking tot de voorgenomen verrichting, zekerheid over de fiscale behandeling ervan - bij leven en bij overlijden - vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren.

Ze wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

De heer X, geboren te […] op […] 1942, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna genoemd de “heer X”), en zijn echtgenote,

Mevrouw Y, geboren te […] ([…]) op […] 1959, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna genoemd “mevrouw Y”),

gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen naar Belgisch recht.

De aanvragers hebben hun (fiscale) woonplaats te […], en dit sedert meer dan 5 jaar.

Ze hebben samen twee meerderjarige kinderen, te weten mevrouw A en mevrouw B. Beide kinderen zijn geboren tijdens het huwelijk.

De heer X heeft daarnaast nog twee zonen uit een vorig huwelijk.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

Schrapping van het finaal en facultatief verrekenbeding en toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren en van een toekenningsbeding met betrekking tot bepaalde eigen goederen van een echtgenoot

Voorwerp van deze verrichting

5. De echtgenoten bezitten een aantal roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid.

Deze goederen behoren de echtgenoten toe in gelijke delen (50% - 50%).

Het betreft:

  • het onroerend goed gelegen te […];
  • het onroerend goed gelegen te […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de portefeuille bij […], voornoemd, met nummer […].

Mogelijks zullen de echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven, in gelijke delen of in ongelijke delen.

Daarnaast bezit de heer X onder meer de volgende (niet onverdeelde) goederen:

  • het onroerend goed gelegen te […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de zichtrekening bij […] met nummer […];
  • de spaarrekening bij […] met nummer […];
  • de termijnrekening bij […] met nummer […];
  • de effectenrekening bij […] met nummer […];
  • de zichtrekening bij […] met nummer […];
  • de termijnrekening bij […] met nummer […].

Schrapping van het finaal en facultatief verrekenbeding

De echtgenoten wensen het eenzijdig finaal en facultatief verrekenbeding te schrappen. Dit beding wordt immers vervangen door de hierna genoemde bedingen die de positie van de langstlevende echtgenote op civielrechtelijk vlak versterken.

Toe te voegen verblijvingsbeding en toekenningsbeding (optioneel)

6. De echtgenoten willen de voornoemde onverdeelde goederen onderwerpen aan een verdelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 18 van het ontwerp van wijzigingsakte.[2]

Ze willen deze onverdeelde goederen in volle eigendom aan mevrouw Y toebedelen bij vooroverlijden van de heer X. Hierdoor zullen alle of een gedeelte van deze onverdeelde goederen bij overlijden van de heer X - en indien mevrouw Y zich overeenkomstig de modaliteiten van het huwelijkscontract op dit verblijvingsbeding beroept - in volle en exclusieve eigendom aan mevrouw Y toebehoren, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in het ontwerp van huwelijkscontract. Bij gebrek aan keuze door mevrouw Y, zal de verblijving van de goederen in onverdeeldheid volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.

Op dezelfde manier willen de echtgenoten daarnaast de voornoemde niet onverdeelde goederen, die exclusief eigendom zijn van de heer X, onderwerpen aan een toekenningsbeding in het voordeel van mevrouw Y, zoals opgenomen in artikel 21 van het ontwerp van wijzigingsakte.[3]

III. Motivering van de aanvraag

1. Voorgenomen verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en art. 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

7. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voorgenomen verrichting te bevestigen dat het voordeel dat mevrouw Y zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding en/of het toekenningsbeding als gevolg van deze verrichting, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

1.1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

8. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat mevrouw Y ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018 omschreven.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).

9. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksvermogensstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

10. Deze kwalificatie werkt volkomen indien, zoals in het geval dat aanvragers voorleggen, het huwelijksvoordeel wordt toegekend louter op de helft van de aanwinsten, in een situatie waar en in de mate waarin er niet-gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot zouden komen (art. 2.3.58 BW).

Het meerdere is evenwel geen schenking maar kan, op verzoek van de reservataire erfgenamen, aan de regels van de schenkingen onderworpen worden.

11. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is.

Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 2.3.59, 2.3.55, §1, lid 2, 2.3.57 en 2.3.58 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 2.3.64, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018).

12. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor een van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn. Is dit huwelijksvoordeel beperkt tot aanwinsten, dan mogen deze aanwinsten wat de niet-gemeenschappelijke kinderen betreft voor de helft aan de langstlevende worden toegekend, als volkomen huwelijksvoordeel, en wat de gemeenschappelijke kinderen betreft, voor het geheel aan de langstlevende worden toegekend, samen met de helft van de niet-aanwinsten, als volkomen huwelijksvoordeel, vermits de grenzen zoals in artikel 2.3.57 BW en artikel 2.3.58 BW gesteld niet overschreden zijn (aangezien er bij overlijden van de heer X zowel gemeenschappelijke als niet-gemeenschappelijke kinderen tot zijn nalatenschap zullen komen).

Het meerdere is evenwel geen schenking maar kan, op verzoek van de reservataire erfgenamen, aan de regels van de schenkingen onderworpen worden.

13. De kwalificatie van een volkomen huwelijksvoordeel als niet-schenking heeft belangrijke civiele gevolgen. Deze voordelen kunnen immers niet ingekort worden. Ze worden zelfs niet opgenomen in de rekenboedel (art. 4.153 BW), bepalen niet mee de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.

14. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

Ook de onvolkomen huwelijksvoordelen zijn geen schenkingen, maar kunnen, op verzoek van de reservataire erfgenamen aan bepaalde regels inzake schenkingen onderworpen worden.

15. De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding (door de voorgenomen verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

16. Omwille van de kwalificatie als (al dan niet volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

17. Het verblijvingsbeding/toekenningsbeding zou weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van de heer X, maar van een schenking is er geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert (zie ook hierboven).

18. De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding (door de voorgenomen verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

19. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

20. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt nu een verblijvingsbeding resp. toekenningsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden van de heer X, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen resp. eigen goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

21. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).

Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding (door de voorgenomen verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen).

1.4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VF

22. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

23. Het voorgenomen verblijvingsbeding/toekenningsbeding verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

24. Het voorgenomen verblijvingsbeding/toekenningsbeding wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de heer X. Als het voordeel pas bij overlijden van de heer X ontstaat en moest het beschouwd worden als kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden van de heer X. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

25. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de overgang/toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding (door de voorgenomen verrichting in de huwelijksovereenkomst in te lassen).

1.5. Geen toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

26. Aangezien de verkrijging door de langstlevende echtgenote een huwelijksvoordeel oplevert, en een huwelijksvoordeel civielrechtelijk nooit een schenking is, kunnen de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn.

1.6. Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

27. De uitwerking van het verblijvingsbeding/toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

28. Er is met betrekking tot het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding dus geen sprake van een beding van aanwas. Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

Naar het oordeel van de Vlaamse Belastingdienst, zoals verwoord in SP 17044, is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in dat SP 17044 zijn vermeld.

- In de eerste plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat slaat op goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen (in de zin die hieraan wordt gegeven in art. 1100/1 § 4 BW zoals ingevoerd bij wet van 22 juli 2018).

- In de tweede plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat ten bezwarende titel is verleend, dus om een beding van aanwas dat als kanscontract kan kwalificeren. Hiervoor is, aldus het SP 17044, vereist dat de kansen van beide partijen (indien het contract slechts tussen twee partijen is gesloten) evenwichtig zijn. Daarvan kan slechts sprake zijn wanneer de inleg van beide partijen gelijkaardig is, en wanneer de levenskansen van beide partijen gelijkwaardig zijn.

Aanvragers wijzen erop dat de inleg in hun geval ongelijk is. Daarnaast zijn ook hun levensverwachtingen ongelijk, aangezien ze 17 jaar in leeftijd verschillen. Tot slot wensen aanvragers geen wederkerige overeenkomst te sluiten. Aanvragers wensen dus te voorzien in het eenzijdig verblijvingsbeding/toekenningsbeding, niet in een aanwasbeding.

Het door de aanvragers overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding kwalificeert niet als beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn.

2. Geen fiscaal misbruik

29. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De door de aanvragers overwogen aanvraag frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

2.1. Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen

30. De voorgenomen verrichting frustreert de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen bij overlijden die op civielrechtelijk vlak het gewenste resultaat oplevert gelet op de concrete omstandigheden.

31. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF.

De aanvragers zijn tot de vaststelling gekomen dat het, als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018, mogelijk is om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.

Met betrekking tot onverdeeldheden laat de civiele wet nu immers toe dat daaraan een verblijvingsbeding wordt gekoppeld, waardoor deze onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren of aan één bepaalde langstlevende echtgenoot, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de modaliteiten zoals voorzien in het huwelijkscontract, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen, aangezien dergelijke testamentaire regeling te allen tijde en eenzijdig herroepbaar is.

Bovendien vertoont het verblijvingsbeding voor onverdeeldheden een voordeel op het finaal verrekenbeding dat is opgenomen in het huidige huwelijkscontract van de aanvragers. Voor de werking van het verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.

Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het eenzijdig verblijvingsbeding zijn al deze stappen niet nodig, en treedt mevrouw Y, vanaf de kennisgeving van haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen, die haar in natura verblijven.

Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het eenzijdig toekenningsbeding.

Juist hierdoor is er voor mevrouw Y op civielrechtelijk vlak een veel comfortabelere positie dan bij het verrekenbeding zoals opgenomen in het huidige huwelijkscontract.

2.2. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

32. De voorgenomen verrichting verleent huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Ze is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen en/of de eigen goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden zijn, maar die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico totaal wensen uit te schakelen, zoals de civiele wet hun dat toelaat.

Meer bepaald wenst de heer X dat zijn twee zonen niets uit zijn nalatenschap verkrijgen en, in ieder geval, zo weinig mogelijk. De enige manier om dit te bereiken is om te werken met aanwascontracten en huwelijksvoordelen. Aanwascontracten (onder bewarende titel) zijn in deze niet wenselijk en niet mogelijk. Rest de (eenzijdige) huwelijksvoordelen die maximaal beletten dat de zonen van de heer X aanspraken zouden kunnen laten gelden op de nalatenschap van hun vader.

3. Niet-fiscale motieven

33. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers de voorgenomen verrichting overwegen omwille van niet fiscale motieven.

Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

Besluit en verzoek tot beslissing

34. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

35. Er wordt een aanvraag voorgelegd, die zal verwezenlijkt worden via een wijziging van de huwelijksovereenkomst, waarbij het stelsel van scheiding van goederen behouden blijft, maar het bestaande finaal en facultatief verrekenbeding schrapt en aan dit stelsel een verdelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een toekenningsbeding met betrekking tot bepaalde eigen goederen van de heer X, enkel in het voordeel van mevrouw Y indien zij langst leeft, wordt toegevoegd.

36. Ze wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen aanvraag niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

Ze wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de schrapping van het finaal en facultatief verrekenbeding, en vervolgens de invoeging van het voorgenomen verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen bij het overlijden van de heer X niet zal leiden tot de heffing van enige schenk- of erfbelasting.

De aanvragers bevestigen te weten dat aangezien de aanvraag ook betrekking heeft op onroerende goederen er bij het overlijden wel hetzij een verdeelrecht, hetzij een verkooprecht verschuldigd zal zijn op de toebedeling van deze onroerende goederen.

De aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van de heer X.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

37. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

38. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.

39. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

- Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.


Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.


§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.


In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.


In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

40. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:

De echtgenoten behouden het basisstelsel van scheiding van goederen. Hierbij wensen zij het finaal en facultatief verrekenbeding te schrappen.

Vervolgens willen de echtgenoten een specifieke regeling invoeren met betrekking tot de goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn, met name door de toevoeging van een eenzijdig verblijvingsbeding voor deze onverdeelde goederen (artikel 18 van de voorgenomen wijzigingsakte).

De echtgenoten bezitten volgende roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid, die hen in gelijke delen toebehoren (50%-50%):

  • het onroerend goed gelegen te […];
  • het onroerend goed gelegen te […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de portefeuille bij […], voornoemd, met nummer […].

Mogelijks zullen de echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven, in gelijke delen of in ongelijke delen.

De echtgenoten willen de onverdeelde goederen onderwerpen aan een eenzijdig verblijvingsbeding, om deze onverdeelde goederen bij vooroverlijden van de heer X in volle eigendom aan mevrouw Y toe te bedelen. Hierdoor zullen alle of een gedeelte van deze onverdeelde goederen bij overlijden van de heer X in volle en exclusieve eigendom aan mevrouw Y toebehoren, indien mevrouw Y zich op dit verblijvingsbeding beroept.

Daarnaast wensen de echtgenoten een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot bepaalde niet-onverdeelde goederen die eigendom zijn van de heer X, door de toevoeging van een eenzijdig toekenningsbeding voor deze goederen in het voordeel van mevrouw Y (artikel 20 van de voorgenomen wijzigingsakte).

De heer X bezit onder meer de volgende (niet-onverdeelde) goederen:

  • het onroerend goed gelegen te […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de bankrekening bij […] met nummer […];
  • de zichtrekening bij […] met nummer […];
  • de spaarrekening bij […] met nummer […];
  • de termijnrekening bij […] met nummer […];
  • de effectenrekening bij […] met nummer […];
  • de zichtrekening bij […] met nummer […];
  • de termijnrekening bij […] met nummer […].

De echtgenoten willen de voornoemde niet-onverdeelde goederen, die exclusief eigendom zijn van de heer X, onderwerpen aan het toekenningsbeding in het voordeel van mevrouw Y, zoals opgenomen in artikel 20 van het ontwerp van de wijzigingsakte.

Beoordeling

1) Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF

41. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst onder bezwarende titel is.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel van (optionele) verblijvingsbedingen van onverdeelde goederen en (optionele) toekenningsbedingen van niet onverdeelde goederen, die toegevoegd zijn aan een stelsel van scheiding van goederen.

In de mate bijgevolg dat de (optionele) verblijvingsbedingen en (optionele) toekenningsbedingen burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

In de mate dat de toebedelingen ingevolge het (optioneel) verblijvingsbeding en de toekenning ingevolge het (optioneel) toekenningsbeding, effectief huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.

1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

42. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

43. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

44. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, wordt onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

45. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

46. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De optionele toebedeling van onverdeelde goederen en de optionele toekenning van niet onverdeelde goederen hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

47. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

48. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

49. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?

50. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

51. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

2) Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

52. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

53. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

54. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

55. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

56. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen en dat zij hun huwelijksstelsel wensen aan te passen. Zij wensen het finaal en facultatief verrekenbeding te schrappen. Daarnaast wensen zij een (optioneel) eenzijdig verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen, in het voordeel van mevrouw Y, en een (optioneel) eenzijdig toekenningsbeding voor de eigen goederen die eigendom zijn van de heer X, in het voordeel van mevrouw Y, toe te voegen.

De echtgenoten wensen de positie van de langstlevende echtgenote op civielrechtelijk vlak te versterken. De heer X wenst dat zijn twee zonen uit een vorig huwelijk niets uit zijn nalatenschap verkrijgen en, in ieder geval, zo weinig mogelijk.

Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Evenmin vinden de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, 2.7.1.0.5, 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF in casu toepassing.

57. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Het ontwerp van de wijzigingsakte werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] In het ontwerp van de akte wijziging huwelijksovereenkomst werd het volgende opgenomen:

“[…]”

[3] In het ontwerp van de akte wijziging huwelijksovereenkomst werd het volgende opgenomen in artikel 20 (en niet in artikel 21, zoals in de aanvraag vermeld wordt):

“[…]”