Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23007 - Kanscontract onder ontbindende voorwaarde Vlaamse Belastingdienst

VB 23007 - Kanscontract onder ontbindende voorwaarde

Voorafgaande beslissing
Nummer
23007
Datum beslissing
17 april 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3, 3° VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:

a. de beëindiging van een bestaand kanscontract onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van één van de partijen van het kanscontract zonder (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen als een rechtsgeldige overeenkomst kan worden beschouwd en is ingegeven door andere dan fiscale motieven en dus geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF;

b. er op het ogenblik van het overlijden van de partij, ingevolge waarvan de ontbindende voorwaarde onder a. uitwerking krijgt, een rechtsgeldig kanscontract ten bijzondere en ten bezwarende titel voorligt en dat er op dat ogenblik naar aanleiding van de daaruitvolgende verkrijging geen erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.2, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, of artikel 2.7.1.0.5 VCF zal verschuldigd zijn.

2. De aanvragers verzoeken uitdrukkelijk, overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, § 4, eerste lid VCF, dat, gelet op het voorwerp van de aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen, langer zal zijn dan vijf jaar. Meer bepaald verzoeken de aanvragers om een geldigheidsduur van de af te leveren beslissing tot en met het overlijden van de eerstervende van de aanvragers.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door de heer […], advocaat, geboren te […] op xx.xx.1969, wonende te […], en kantoor houdende […], in naam van zijn cliënten, namelijk:

i. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1986, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […], wonende te […], gehuwd met mevrouw […] onder het stelsel van scheiding van goederen blijkens huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […];

ii. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1988, houder van een Belgische identiteitskaart met rijksregisternummer […], wonende te […], ongehuwd.

4. De heer X en mevrouw Y zijn broer en zus. Zij zijn de enige en gemeenschappelijke kinderen van wijlen mevrouw A (overleden te […] op xx.xx.2017) en de heer B. De heer X en mevrouw Y worden hierna gezamenlijk de “partijen” of de “aanvragers” genoemd.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De aanvragers hebben bij notariële akte op xx.xx.2002 de blote eigendom van 9.981 certificaten van de Nederlandse Stichting Administratiekantoor verkregen bij wijze van schenking van hun moeder, wijlen mevrouw A. De heer X verkreeg 4.990 certificaten in blote eigendom; mevrouw Y verkreeg 4.991 certificaten in blote eigendom. Het vruchtgebruik werd voorbehouden door hun moeder.

6. De aanvragers hebben op xx.xx.2005 de blote eigendom van voormelde 9.981 certificaten volgens hun respectievelijke eigendomsverhouding ingebracht in de maatschap naar Belgisch recht “C”, met ondernemingsnummer […] en met zetel te […]. Hun moeder, wijlen mevrouw A, bracht het vruchtgebruik van voormelde certificaten in.

7. Het is altijd de bedoeling en de uitdrukkelijke wens van wijlen mevrouw A geweest om het (geschonken) vermogen binnen de familie te behouden. Deze wens was echter niet geheel en toekomstgericht tot uiting gekomen bij de schenking van xx.xx.2002.

De aan deze schenking gekoppelde voorwaarde en modaliteiten zijn immers ingevolge haar overlijden integraal komen te vervallen, evenals het opgelegde vervreemdingsverbod, hetwelk is vervallen sinds de dertigste verjaardag van de heer X en mevrouw Y. Sindsdien zouden de begiftigden in principe in alle vrijheid kunnen beschikken, hetzij ten bezwarende titel, hetzij ten kosteloze titel, over het geschonken vermogen.

Bovendien was er in deze schenking geen regeling opgenomen die regelde wat er met het geschonken vermogen diende te gebeuren bij het overlijden van een begiftigde, na het overlijden van wijlen mevrouw A, ten voordele van de volgende generatie(s) ter versteviging van het behoud van het familiaal vermogen (er was in de schenking niet voorzien in een fideïcommis de residuo, enkel in een beding van terugkeer).

8. Teneinde deze leemte in de oorspronkelijke schenking van xx.xx.2002 op te vangen en er met zekerheid voor te zorgen dat het vermogen alsnog binnen de familie zou blijven na het overlijden van wijlen mevrouw A en na de dertigste verjaardag van de aanvragers (de heer X werd immers bijna 30 jaar), sloten de aanvragers op xx.xx.2015 een kanscontract af.

Het voorwerp van het kanscontract betreft de aandelen van de maatschap C. Derhalve kwamen de aanvragers bij wijze van kanscontract onder bezwarende titel overeen dat bij het overlijden van de heer X zonder afstammelingen vóór mevrouw Y de aandelen van de heer X aan mevrouw Y zouden toekomen en dat bij het overlijden van mevrouw Y zonder afstammelingen vóór de heer X de aandelen van mevrouw Y aan de heer X zouden toekomen.

Op het ogenblik van het sluiten van het kanscontract was er sprake van gelijkwaardigheid van kansen, zodat er een burgerrechtelijk en fiscaal rechtsgeldig kanscontract voorlag (infra, nrs. 24 e.v.). De aanvragers deden op dat ogenblik een gelijke inleg, hadden dezelfde levensverwachting en hadden beiden nog geen afstammelingen, zodat zij beiden een gelijke kans op verwerving van de aandelen van de andere hadden.

9. Wijlen mevrouw A is overleden te […] op xx.xx.2017. Ingevolge haar overlijden hebben de partijen geen andersluidende regeling meer kunnen treffen teneinde op een duurzame wijze het vermogen over de generaties heen binnen de familie te behouden.

10. Op heden is mevrouw Y ongehuwd en heeft zij nog geen (in leven zijnde of verwekte) afstammelingen. De heer X is op heden gehuwd en heeft drie minderjarige kinderen, te weten:

  • […], geboren op xx.xx.2017;
  • […], geboren op xx.xx.2019;
  • […], geboren op xx.xx.2021.

11. De heer X wenst een vermogensplanning uit te werken naar zijn drie kinderen toe, maar heeft tegelijkertijd de bedoeling om de uitdrukkelijke wens van wijlen zijn moeder en die van hem en zijn zus niet uit het oog te verliezen. Het is immers steeds de bedoeling geweest om het vermogen binnen de familie te houden.

Opdat de heer X een vermogensplanning kan realiseren, dient er eerst een einde te worden gemaakt aan het tussen de aanvragers afgesloten kanscontract.

De onvoorwaardelijke beëindiging van het bestaande kanscontract zou echter tot gevolg hebben dat er voor wat betreft de aandelen van mevrouw Y geen zekerheid meer is dat zij binnen de familie zullen blijven. Mevrouw Y zou naar goeddunken over de aandelen kunnen beschikken (hetzij ten kosteloze titel, hetzij ten bezwarende titel). Vermits mevrouw Y ondertussen reeds 30 jaar is, is het oorspronkelijke vervreemdingsverbod voorzien in de schenkingsakte d.d. xx.xx.2002 intussen reeds geruime tijd vervallen. Diezelfde onzekerheid zou gelden ten aanzien van de heer X. Daarom willen de aanvragers alsnog in een default-regeling (= beëindiging van het kanscontract “onder ontbindende voorwaarde” (zie hierna)) voorzien, waarbij het bestaande kanscontract haar uitwerking kan behouden, in de mate dat één van de partijen zou vóóroverlijden zonder op dat ogenblik (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen nagelaten te hebben.

12. Teneinde het hierboven vermelde te realiseren, zal het bestaande kanscontract in eerste instantie worden beëindigd. De overeenkomst tussen de aanvragers tot beëindiging van het kanscontract onder ontbindende voorwaarde luidt als volgt:

ZETTEN VOORAFGAANDELIJK UITEEN:

a. Partijen hebben op xx.xx.2015 een kanscontract gesloten (hierna genoemd het “Kanscontract”). Partijen verduidelijken dat hoewel deze overeenkomst betiteld is als een ‘beding van aanwas’, het weldegelijk om een kanscontract gaat met eigen goederen van elk van de partijen als voorwerp;

b. Partijen hebben op xx.xx.2015 een addendum bij het Kanscontract gesloten, waarbij zij het kanscontract hebben beperkt als volgt:

“Bij het overlijden van Partij 1 voor Partij 2 zal het Voorwerp A enkel aan Partij 2 bij wijze van kanscontract onder bezwarende titel toekomen indien Partij 1 overlijdt

zonder afstammelingen. Bij het overlijden van Partij 2 voor Partij 1 zal het Voorwerp B enkel aan Partij 1 bij wijze van kanscontract onder bezwarende titel toekomen indien Partij 2 overlijdt zonder afstammelingen.”

c. Partij 1 heeft vierduizendnegenhonderdnegentig (4.990) aandelen met nummers
drie (3) tot en met vierduizendnegenhonderdtweeënnegentig (4.992) van de maatschap naar Belgisch recht “C”, met ondernemingsnummer
[…] en met zetel te […], onderworpen aan het Kanscontract (in het Kanscontract “Voorwerp A” genoemd);

d. Partij 2 heeft vierduizendnegenhonderdnegentig (4.990) aandelen met nummers
vierduizendnegenhonderddrieënnegentig (4.993) tot en met negenduizend-negenhonderdtweeëntachtig (9.982) van de maatschap naar Belgisch recht “C”, met ondernemingsnummer
[…] en met zetel te […], onderworpen aan het Kanscontract (in het Kanscontract “Voorwerp B” genoemd);

e. Het Kanscontract is aangegaan tot het overlijden van de eerststervende van Partij 1 en Partij 2;

f. Het Kanscontract bepaalt dat de voorwaarden en modaliteiten van de overeenkomst worden verdergezet op alle rechten en goederen die door zaakvervanging, belegging of wederbelegging in de plaats zouden komen van het Voorwerp A en het Voorwerp B;

g. Het Kanscontract is destijds afgesloten toen geen van de Partijen afstammelingen had en dat hun kansen derhalve gelijkwaardig konden worden ingeschat;

h. Het Kanscontract is destijds afgesloten met de bedoeling het Voorwerp A en het Voorwerp B binnen het familievermogen van de familie B-A te behouden;

i. Partijen hebben de intentie geuit om een einde te stellen aan het door hen afgesloten Kanscontract, doch onder de voorwaarden en modaliteiten zoals bepaald in onderhavige overeenkomst.

EN KOMEN OVEREEN HETGEEN VOLGT:

Artikel 1 – Opzegging met wederzijdse toestemming

In toepassing van artikel 5.70, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek komen de Partijen overeen het tussen hen afgesloten Kanscontract op te zeggen met wederzijdse toestemming, zodat het Voorwerp A en het Voorwerp B niet langer onderworpen zullen zijn aan het Kanscontract ten bezwarende titel op grond waarvan bij het overlijden van Partij 1 zonder afstammelingen vóór Partij 2 het Voorwerp A aan partij 2 zou toekomen en bij het overlijden van Partij 2 zonder afstammelingen vóór Partij 1 het voorwerp B aan Partij 1 zal toekomen.

Derhalve zal het Voorwerp A tot het vermogen van Partij 1 behoren, zodat hij er alleen de beheers- en beschikkingsbevoegdheid over heeft en er over kan beschikken, om niet of ten bezwarende titel, zo hij verkiest.

Derhalve zal het Voorwerp B tot het vermogen van Partij 2 behoren, zodat zij er alleen de beheers- en beschikkingsbevoegdheid over heeft en er over kan beschikken, om niet of ten bezwarende titel, zo zij verkiest.

Artikel 2 – Ontbindende voorwaarde

Partijen verklaren altijd tot doel gehad te hebben om het vermogen in de familie te houden.

Partijen komen dan ook overeen dat de opzegging, zoals omschreven in artikel 1, plaatsvindt onder de cumulatief ontbindende voorwaarde van (1) het vooroverlijden van de ene Partij vóór de andere partij én (2) voor zover de eerstoverleden Partij op dat ogenblik geen (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen in rechte nederdalende lijn heeft nagelaten.

Wanneer Partij 1 derhalve komt te overlijden vóór Partij 2 en Partij 1 laat op dat ogenblik geen (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen in rechte nederdalende lijn na, zal onderhavige opzegging geacht worden nooit te zijn gebeurd, zodat het Kanscontract herleeft en zijn volle uitwerking krijgt naar aanleiding van het overlijden van Partij 1.

Wanneer Partij 2 derhalve komt te overlijden vóór Partij 1 en Partij 2 laat op dat ogenblik geen (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen in rechte nederdalende lijn na, zal onderhavige opzegging geacht worden nooit te zijn gebeurd, zodat het Kanscontract herleeft en zijn volle uitwerking krijgt naar aanleiding van het overlijden van Partij 2.

Indien de ontbindende voorwaarde wordt vervuld, dan zal het Kanscontract haar integrale uitwerking krijgen en zullen alle voorwaarden en modaliteiten zoals vervat in het Kanscontract integraal van toepassing zijn op de verkrijging die zal plaatsvinden overeenkomstig de bepalingen van het Kanscontract.”

13. Op grond van artikel 2 van de overeenkomst zal de beëindiging van het kanscontract op haar beurt worden ontbonden, zodat het kanscontract opnieuw haar volledige uitwerking zal krijgen. De ontbindende voorwaarde bestaat uit de toekomstige en onzekere gebeurtenis van het vóóroverlijden van één van de partijen zonder (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen te hebben nagelaten.

14. Na de ontbinding van het kanscontract (supra, nrs. 11 e.v.) zijn de partijen vrij om te beschikken over hun respectievelijke aandelen van de maatschap. In casu is dat op heden de bedoeling van de heer X. Derhalve kan/zal de heer X overgaan tot schenking van zijn aandelen van de maatschap aan zijn drie kinderen. Deze schenking zal gebeuren in volle eigendom en onder de lasten, voorwaarden en modaliteiten die de heer X zal goedvinden en die passend zijn binnen de door hem beoogde vermogensplanning.

De vermogensplanning door de heer X komt overigens tegemoet aan de wens van wijlen zijn moeder. De heer X plant het familievermogen reeds naar de volgende generatie, op een wijze waardoor het behoud van het vermogen binnen de familie optimaal gegarandeerd blijft.

15. Gelet op bovenvermelde ontbindende voorwaarde van de beëindiging van het kanscontract zal iedere vervreemding van de aandelen van de maatschap die de aanvragers doen na de beëindiging van het kanscontract een precair karakter hebben.

Op het ogenblik dat bijvoorbeeld mevrouw Y overlijdt en (1) de heer X op dat ogenblik nog in leven is en (2) mevrouw Y laat op dat ogenblik geen (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen na, dan zullen alle beschikkingen (hetzij ten bezwarende titel, hetzij ten kosteloze titel) ongedaan worden gemaakt en zal het kanscontract haar volledige uitwerking krijgen. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor alle beschikkingen die de heer X zou hebben gedaan. De schenking(en) die de heer X zal hebben gedaan, zullen van rechtswege worden ontbonden.

Op grond van de uitwerking van de ontbindende voorwaarde – en enkel in de mate dat de voorwaarde zich realiseert – zal het kanscontract herleven en zullen de aandelen, toebehorende aan de eerstoverleden partij, op grond van het oorspronkelijk kanscontract toekomen aan de langstlevende van de partijen volgens de voorwaarden van het kanscontract.

III. Motivering van de aanvraag

16. De aanvragers zijn vooreerst van oordeel dat de beëindiging van het bestaande kanscontract onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van één van de partijen zonder (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen nagelaten te hebben, ertoe zal leiden dat bij de realisatie van de ontbindende voorwaarde het kanscontract opnieuw haar volle werking zal genieten en dat dit kanscontract als een rechtsgeldige overeenkomst kwalificeert.

A. Beëindiging onder ontbindende voorwaarde

17. Een contract kan enkel worden gewijzigd of opgezegd met de wederzijdse toestemming van de partijen of op de gronden door de wet erkend (artikel 5.70 Burgerlijk Wetboek). De regels van het gemeen verbintenissenrecht verhinderen de aanvragers derhalve niet dat zij het bestaande kanscontract wijzigen of beëindigen. Verder is het zo dat iedere overeenkomst, die geldig is tot stand gekomen, degenen die ze hebben gesloten tot wet strekt (artikel 5.69 Burgerlijk Wetboek). De overeenkomst waarbij het bestaande kanscontract voorwaardelijk wordt beëindigd, vormt als dusdanig een zelfstandige overeenkomst die door de aanvragers zal moeten gerespecteerd worden (pacta sunt servanda).

18. Een ontbindende voorwaarde is een toekomstige en onzekere gebeurtenis die bij haar vervulling de voorwaardelijke verbintenis(sen) doet tenietgaan (artikel 5.139 Burgerlijk Wetboek). De toekomstige gebeurtenis die (mede) bestaat uit het overlijden van een partij dient te worden gekwalificeerd als een ontbindende voorwaarde. Aangezien de omschrijving van de voorwaarde in casu luidt: ‘het overlijden van de ene partij vóór de andere partij zonder dat de eerstoverleden partij op dat ogenblik (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen nalaat’, kwalificeert deze in casu als een ontbindende voorwaarde.

19. Het gevolg van de realisatie van een ontbindende voorwaarde, is dat de verbintenis in beginsel retroactief wordt ontbonden. De ontbinding gebeurt van rechtswege en vereist geen rechterlijke tussenkomst of een kennisgeving tussen de partijen (I. CLAEYS en T. TANGHE, Algemeen contractenrecht. Handboek voor nu en straks., Antwerpen, Intersentia, 2021, 787.). De realisatie van de ontbindende voorwaarde zou in casu betekenen dat de overeenkomst tot beeïndiging van het kanscontract retroactief wordt ontbonden. De beëindiging van het kanscontract wordt derhalve automatisch en met terugwerkende kracht ongedaan gemaakt, als ware het dat die ontbinding nooit heeft plaatsgevonden. Het oorspronkelijk kanscontract zal terug haar volledige uitwerking krijgen.

20. De door de aanvragers gestelde rechtshandelingen en gesloten verbintenissen, ná de overeenkomst tot beëindiging van het kanscontract, zullen eveneens worden getroffen door de realisatie van de ontbindende voorwaarde. Ingevolge de bedongen retroactieve werking van een ontbinding worden de erdoor getroffen verbintenissen geacht nooit te hebben bestaan. Beschikkingsdaden (zoals bijvoorbeeld in casu de vervreemding van de aandelen van de maatschap) moeten derhalve ongedaan worden gemaakt, temeer omdat de vervulling van een ontbindende voorwaarde zakelijke werking heeft (I. CLAEYS en T. TANGHE, Algemeen contractenrecht. Handboek voor nu en straks., Antwerpen, Intersentia, 2021, 787.).

In casu zal de realisatie van de voorwaarde derhalve tot gevolg hebben dat de schenking(en) die de heer X voornemens is te doen ongedaan zullen worden gemaakt. De door hem geschonken aandelen van de maatschap zullen alsdan terugkeren naar zijn vermogen. Hetzelfde geldt voor beschikkingen die mevrouw Y zou doen. Door de realisatie van de voorwaarde zullen de aandelen terugkeren naar haar vermogen en zal het kanscontract erop van toepassing zijn (infra, nr. 21 e.v.).

B. Geen verboden erfovereenkomst

21. In het verleden kon er discussie ontstaan omtrent de verzoenbaarheid van een beding van aanwas of kanscontract met het toenmalige algemeen verbod op erfovereenkomsten. Ingevolge de wetswijzigingen aan het Belgisch erfrecht van 2017 en 2018 zijn dergelijke overeenkomsten geldig, voor zover ze onder (1) bijzondere en onder (2) bezwarende titel zijn gesloten.

22. Volgens de bewoordingen van het (gewijzigde) standpunt met nummer 17044 is een beding van aanwas onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst of het beding niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

In casu betreft het voorwerp van het oorspronkelijk kanscontract de aandelen van de maatschap C. Elk van de aanvragers heeft zijn/haar aandelen van de maatschap aan de overeenkomst onderworpen. Het betreft derhalve een overeenkomst ten bijzondere titel. Aangezien een kanscontract uit haar aard ten bezwarende titel is, is ook aan deze voorwaarde voldaan. Er is aldus geen sprake van strijdigheid met het verbod op erfovereenkomsten.

C. Geen onevenwichtigheid van kansen

23. Verder dient volgens voormeld standpunt een kanscontract of beding van aanwas onder bezwarende titel te worden afgesloten. Dit is het geval, wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn, maar wel dat er een gelijkwaardige inleg, een gelijkaardige levensverwachting en derhalve een gelijkwaardige kans is dat elk van de partijen het deel van de andere kan verkrijgen. In casu is de inleg volledig gelijk, zowel kwalitatief en kwantitatief. Ook de levensverwachting van de beide partijen (geboren in het jaar 1986 respectievelijk 1988) is gelijk.

24. Het verdient beklemtoond te worden dat de gelijk(w)aardigheid aanwezig dient te zijn op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst. De beoordeling dient op dat ogenblik te gebeuren.

Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen de aanvragers was immers aan alle voorwaarden voldaan opdat er sprake kon zijn van een burgerrechtelijk én fiscaal geldig kanscontract. In casu is het dan ook zo dat, wanneer het kanscontract haar volle uitwerking krijgt ingevolge de realisatie van de ontbindende voorwaarde (supra, nr. 11 e.v.) er wederom een rechtsgeldig kanscontract voorligt. Hoger werd er reeds aangetoond dat de ontbindende voorwaarde leidt tot een retroactieve ontbinding van de overeenkomst die een einde moest stellen aan het kanscontract. Deze terugwerkende kracht maakt dat het kanscontract wordt geacht nooit te zijn beëindigd en derhalve steeds zal hebben bestaan. De toepassing van de civielrechtelijke regels noopt er dan ook toe om zich voor de beoordeling van de (rechts)geldigheid van het kanscontract terug te plaatsen op het ogenblik van het sluiten van de oorspronkelijke overeenkomst. De beoordeling dient niet (opnieuw) te gebeuren op vandaag, noch op het ogenblik dat de bovenvermelde ontbindende voorwaarde zich zou realiseren.

25. De aanvragers verzoeken derhalve bevestiging te krijgen dat (i) de realisatie van de ontbindende voorwaarde van vóóroverlijden van één van de partijen zonder (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen nagelaten te hebben, ertoe zal leiden dat het oorspronkelijk kanscontract uitwerking krijgt zonder fiscaal misbruik uit te maken en (ii) de verkrijging die zal plaatsvinden op grond van het oorspronkelijke kanscontract niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers zullen vermelden, dan wel om die redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

D. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

26. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting de goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, hetzij via de wettelijke devolutie, hetzij via uiterste wilsbeschikking, hetzij via contractuele erfstelling.

27. De verkrijging op basis van het kanscontract gebeurt niet uit de nalatenschap (dus niet via de wettelijke devolutie, noch via uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling), maar louter ingevolge een overeenkomst onder de levenden. Het is er overigens een essentieel kenmerk van. Bovendien wordt dergelijke overeenkomst steeds ten bezwarende titel gesloten, waardoor er in geen geval sprake kan zijn van een verkrijging uit een nalatenschap.

28. De civielrechtelijke kwalificatie werkt ook door in het fiscaal recht. Dit is vaststaande rechtsleer en rechtspraak. Het fiscaal recht moet derhalve de kwalificatie als overeenkomst onder de levenden ten bezwarende titel aanvaarden, tenzij een specifieke en uitdrukkelijke bepaling van fiscaal recht daar zou van afwijken. De voorafgaande beslissingen die dit erkennen, zijn veelvuldig. Het standpunt met nummer 17044 doet hierover overigens geen twijfel bestaan.

29. De verkrijging op grond van het oorspronkelijk kanscontract kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

E. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

30. Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

31. Aangezien een kanscontract wordt gekwalificeerd als een overeenkomst ten bezwarende titel kan artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden, nu voormeld artikel enkel schenkingen (i.e. beschikkingen ten kosteloze titel) viseert. Hoewel de overeenkomst pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van één van de partijen, blijft er van een schenking hoe dan ook geen sprake.

32. De verkrijging op grond van het oorspronkelijk kanscontract kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

F. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

33. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie (3) jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan de schenkbelasting of de registratierechten op schenkingen onder levenden.

34. Voor de heffing van de erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie (3) cumulatieve voorwaarden vervuld zijn:

1) Een kosteloze beschikking;

Het kanscontract verstrekt géén kosteloze beschikking. Het is een overeenkomst ten bezwarende titel. Er wordt verwezen naar de uitgebreide uiteenzetting in de randnummers 22 tot en met 25.

2) Gedurende drie (3) jaar voorafgaand aan het overlijden;

Het kanscontract is reeds in het verleden afgesloten. Het is eigen aan een kanscontract of beding van aanwas dat het past uitwerking krijgt op het ogenblik dat één van de partijen overlijdt. Er kan derhalve nooit sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden en al zeker niet van een schenking in een periode van drie (3) jaar voorafgaand aan het overlijden.

3) Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen onder levenden.

Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin zoals bedoeld in artikel 2.7.1.0.5 VCF, kon/kan er ook geen aanleiding zijn tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.

35. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is derhalve niet van toepassing op de verkrijging op grond van het oorspronkelijk kanscontract.

G. Geen fiscaal misbruik

36. De aanvragers verzoeken bevestiging te krijgen dat de beëindiging van een kanscontract onder de ontbindende voorwaarde van vóóroverlijden van de ene partij vóór de andere partij zonder dat de ene partij (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen heeft nagelaten, geen fiscaal misbruik uitmaakt.

37. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zgn. fictiebepalingen) geen toepassing vinden. Ook het Grondwettelijk Hof heeft reeds gesteld dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. De aanvraag door de aanvragers frustreert echter geen enkele specifieke en mogelijke toepasselijke antimisbruikbepaling.

38. Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen hetzij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van de VCF of enig ander besluit buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst, hetzij aanspraak maakt op een belastingvoordeel, waarbij de toekenning van dat voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft. De Vlaamse Belastingdienst moet derhalve enerzijds aantonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen stelt dat eenzelfde verrichting tot stand brengt (objectief element) en anderzijds dat het doorslaggevende, zo niet exclusieve, motief erin bestaat belasting te ontwijken (subjectief element).

Het komt in eerst instantie aan de belastingadministratie toe om zulks te bewijzen. Pas wanneer de Vlaamse Belastingdienst erin slaagt dit te bewijzen aan de hand van de haar door de Codex geboden bewijsmiddelen, dient de belastingplichtige aan te tonen dat de rechtshandeling(en) is ingegeven door niet-fiscale motieven (N. SOMERS, K. VAN BOXTAEL en A. VAN GEEL, “Fiscaal misbruik alleen als belastingplichtige zelf alle rechtshandelingen heeft gesteld”, noot onder Rb. Oost-Vlaanderen, afd. Gent 8 juni 2021 en Rb. Oost-Vlaanderen, afd. Gent 5 mei 2022, Fiscale actualiteit 2022, afl. 28).

39. De algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF kan evenwel niet worden aangewend. De aanvragers plaatsen zich met geen enkele rechtshandeling buiten het toepassingsgebied van enige decretale bepaling, noch plaatsen zij zich net wel onder het toepassingsgebied van een decretale bepaling dat zou ingaan tegen de doelstelling(en) van de bepaling in kwestie.

40. De aanvragers verzoeken om te bevestigen dat er geen antimisbruikbepaling van toepassing is op grond van de hierna uiteengezette motieven.

i. Geen frustratie van de in de VCF opgenomen bepalingen

41. De voorgenomen verrichting geeft geen enkele aanleiding tot enige erfrechtelijke verkrijging, evenmin leidt de verrichting ertoe dat de aanvragers een erfrechtelijke verkrijging beogen te vermijden. De verkrijging of het voordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een familiale regeling beogen met betrekking tot hun aandelen. De aanvragers beogen een regeling die niet op een eenzijdige manier herroepbaar is. In casu kunnen ze dezelfde doelstelling niet met dezelfde burgerrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, aangezien dit eenzijdig herroepbaar is. Binnen het opzet van de partijen is het absoluut niet de bedoeling dat de door hen uitgebouwde regeling eenzijdig herroepbaar zou zijn.

De aanvragers kunnen op geen enkele andere manier dan met een overeenkomst ten bezwarende titel bekomen dat het familiaal opgebouwde vermogen binnen de familie behouden blijft. Tegelijkertijd zorgt de bestaande structuur ervoor dat het voor de heer X niet mogelijk is om een vermogensplanning uit te werken.

De aanvragers bevinden zich de facto binnen een spanningsveld waarbij hun gemeenschappelijk (familiaal) belang op gespannen voet staat met de individuele belangen van elk van de aanvragers. Op basis van de huidige juridische regeling binnen de familie is het voor de individuele aanvragers niet mogelijk om autonoom handelingen te treffen (naar hun eigen afstammelingen toe). De ontbinding van het bestaande kanscontract dringt zich op. Tegelijkertijd moet er een waterdichte regeling bestaan voor het geval één van de aanvragers (op heden in casu mevrouw Y) eerst zou komen te overlijden zonder (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen na te laten. Daarvoor biedt op heden dan weer enkel het kanscontract de nodige garanties.

Gelet op het eenzijdig herroepbaar karakter van een testament (van mevrouw Y in het voordeel van haar broer en/of neef en nichtjes) biedt dit instrument geen oplossing. Ook een schenking kan geen oplossing bieden. Bij een schenking ontdoet een schenker zich voor de toekomst dadelijk en onomkeerbaar van de geschonken goederen. De tijd is niet rijp om door mevrouw Y schenkingen te laten doen. Bovendien is het onzeker wat de toekomst brengt. Wanneer zij op een bepaald ogenblik zelf afstammelingen zou hebben, is het uiteraard de bedoeling dat haar aandelen aan haar afstammelingen zullen toekomen. Wanneer zij nu haar aandelen reeds zou schenken, is dat niet meer mogelijk. Het kanscontract zorgt er derhalve voor dat alle opties openblijven. Overlijdt mevrouw Y met (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen, dan zal de ontbindende voorwaarde zich niet realiseren en zal het kanscontract niet herleven. De aandelen vererven dan naar haar afstammelingen waardoor ze op hun beurt binnen de familie blijven. Overlijdt mevrouw Y zonder (verwekte of in leven zijnde) afstammelingen, dan zal de ontbindende voorwaarde zich wel realiseren en zal het kanscontract herleven. Daardoor zullen de aandelen toekomen aan de heer X krachtens het kanscontract en blijven de aandelen op hun beurt wederom binnen de familie. De omgekeerde hypothese, per hypothese dat de heer X geen afstammelingen (meer) zou nalaten, zal hetzelfde resultaat hebben.

42. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld.

In de memorie van toelichting bij het Vlaams Decreet van 24 december 2004 leest men het volgende over de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (het toenmalige artikel 4, 3° W.Succ.): “Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 [thans 50] euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”

Uit deze overwegingen blijkt dat het de bedoeling was van de decreetgever om schenkingen die burgerrechtelijk (quasi) dezelfde gevolgen hebben als een legaat ook op fiscaal vlak als een legaat te behandelen, om een ongelijke behandeling ten opzichte van de erflater van een legaat te voorkomen. De decreetgever wilde met andere woorden verhinderen dat de bij het Vlaams Decreet van 19 december 2003 ingevoerde verlaagde en vlakke tarieven in de schenkbelasting (i.e. 3% of 7%) gecombineerd worden met het uitstel van overdracht van het geschonken goed tot het overlijden van de schenker. Men mag niet fiscaal voordelig schenken en tegelijk eigenaar blijven van het geschonken vermogen.

In casu is op geen enkele manier sprake van een schenking. Het kanscontract is uit haar aard een overeenkomst ten bezwarende titel. Dit is reeds uitvoerig aan bod gekomen in deze aanvraag.

43. Tenslotte zijn de aanvragers ook van oordeel dat ook artikel 2.7.1.0.5 VCF niet wordt gefrustreerd om dezelfde reden als reeds hoger uiteengezet. Er ligt op geen enkele wijze en op geen enkel ogenblik een kosteloze beschikking en/of verkrijging voor.

ii. Niet-fiscale motieven

44. De heer X en mevrouw Y hun familiale geschiedenis is reeds uitvoerig in deze aanvraag besproken. De aanvragers beschikken over een belangrijk familievermogen waarvan het over de generaties heen van groot belang is dat het vermogen daadwerkelijk binnen de familie blijft.

45. Een kanscontract of beding van aanwas is volgens de aanvragers de enige goede oplossing die elk van de aanvragers de nodige zekerheid en gemoedsrust kan bieden, zonder de toekomst te hypothekeren. Tegelijkertijd is de beëindiging van het bestaande kanscontract, maar onder een ontbindende voorwaarde, de enige goede oplossing die op vandaag de heer X moet toelaten een gedegen planning uit te werken naar zijn drie kinderen.

46. Hoewel het vermogen binnen de familie houden op diverse burgerrechtelijke manieren kan worden gerealiseerd, is er geen enkele andere burgerrechtelijke regeling of beding gepast om de intenties en bedoelingen van de aanvragers na te streven. Zoals reeds hoger in deze aanvraag uiteengezet is het belangrijk dat de regeling:

  • niet eenzijdig kan worden herroepen;
  • de (toekomstige) belangen van mevrouw Y (en haar afstammelingen) niet hypothekeert;
  • zakelijke werking heeft.

Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers de boogde verrichting niet stellen op grond van fiscale motieven. Hun burgerrechtelijke belangen en een samenloop van hun gemeenschappelijke en individuele belangen liggen hier ten grondslag. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake zal zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag en dat de algemene antimisbruikbepaling niet van toepassing is.

IV. Beslissing

47. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

50. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

51. Er wordt gevraagd om volgende artikelen uit de VCF te onderzoeken:

- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het

overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

Artikel 3.17.0.0.2 VCF:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

52. De aanvragers verklaren enerzijds dat zij met betrekking tot de vermelde roerende goederen (delen van hun maatschap C met ondernemingsnummer […]) op xx.xx.2015 een kanscontract hebben afgesloten, en dat zij op zelfde datum een addendum bij dit contract hebben ondertekend met een beperking van de uitwerking van dit contract tot vooroverlijden zonder afstammelingen.

De aanvragers nemen zich anderzijds voor om dit contract in zijn geheel op te zeggen met wederzijdse toestemming, zodat de goederen die zij respectievelijk als voorwerp van dit kanscontract bestemd hadden, volledig onder de beheers- en beschikkingsbevoegdheid van elk van hen zullen vallen.

Deze opzeg van het contract van xx.xx. 2015 wordt gedaan onder de ontbindende voorwaarde van vooroverlijden zonder afstammelingen van de eerststervende van hen. Deze ontbindende voorwaarde heeft tot gevolg dat het kanscontract van xx.xx.2015 haar integrale uitwerking zal krijgen indien de eerststervende van hen zonder afstammelingen overlijdt.

53. De aanvraag tot voorafgaande beslissing betreft zowel het contract zoals afgesloten op xx.xx.2015 als de toevoeging die aanvragers zich voornemen te doen aan dit contract.

54. Wanneer het om een kanscontract ten bezwarende en bijzondere titel gaat, dan valt dit contract onder dezelfde fiscale regeling als een beding van aanwas, waarvoor onderstaande redenering kan worden gevolgd.

55. Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen in een kanscontract niet zijn onderworpen aan de erfbelasting of schenkbelasting (maar bij onroerende goederen wel aan het verkooprecht) mits het contract beperkt is via een beschikking onder bijzondere titel, en ten bezwarende titel is.

Voor de onroerende goederen is bovendien vereist dat het beding van aanwas opgenomen is in een authentieke akte.

56. Het contract is onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomst niet de algemeenheid van de goederen betreft die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

Het contract van xx.xx.2015 is in casu onder bijzondere titel aangezien het contract betrekking heeft op de delen van de maatschap C die specifiek in de overeenkomst werden omschreven.

Zaakvervanging is mogelijk binnen dergelijk contract. Het vervanggoed volgt dan dezelfde regels/bestemming als het goed dat het vervangt. Hetzelfde geldt voor meerwaarden.

57. Het contract wordt aanzien als een kanscontract ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient sprake te zijn van een gelijkwaardige inleg en een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen.

De gelijkwaardigheid van inleg wordt beoordeeld bij het afsluiten van het contract, niet bij het realiseren van de opschortende voorwaarde (een goed kan in waarde stijgen of dalen).

Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat de inleg van de aanvragers op het ogenblik van het afsluiten van het contract gelijkwaardig zijn.

Een gelijkaardige levensverwachting kan niet enkel worden beoordeeld op basis van sterftetabellen maar kan ook worden beïnvloed door specifieke factoren zoals de gezondheidstoestand van de partijen, bepaalde activiteiten die ze uitvoeren, een overlijden dat kort volgt op het sluiten van het contract etc.

De gelijkaardigheid van de levensverwachting dient aanwezig te zijn bij het afsluiten van het contract. Het is evenwel mogelijk dat pas bij de realisatie van het contract blijkt dat bij het afsluiten van het contract niet aan deze voorwaarde was voldaan.

Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat er op zich wel gelijkaardigheid is van levensverwachting tussen de aanvragers die het kanscontract aangaan.

58. Aan dit contract worden bij addendum op zelfde datum van het sluiten van het contract op xx.xx.2015 evenwel modaliteiten gekoppeld die de gelijke kansen tussen partijen beïnvloeden.

In het addendum bij dit kanscontract zijn de aanvragers overeengekomen dat de uitwerking van het kanscontract beperkt tot vooroverlijden zonder afstammelingen.

Het besluitvormingsorgaan kan onmogelijk oordelen of bij het afsluiten van het contract met addendum op xx.xx.2015 de kans om zonder afstammelingen te overlijden inderdaad gelijk was en dat het dus gaat om een evenwichtig kanscontract.

Op basis van de elementen en feiten vermeld in de aanvraag tot voorafgaande beslissing, kan het besluitvormingsorgaan bijgevolg niet besluiten dat het oorspronkelijke contract met addendum een kanscontract ten bezwarende titel is.

Aangezien het besluitvormingsorgaan niet kan oordelen of het reeds afgesloten contract met addendum een kanscontract onder bezwarende titel is, is gevraagd onderzoek naar de voormelde artikelen uit de VCF niet meer aan de orde.

59. De aanvragers verklaren zich voor te nemen het oorspronkelijke contract op te zeggen om aan de heer X toe te laten een vermogensplanning naar zijn eigen kinderen uit te werken:

“Opdat de heer X een vermogensplanning kan realiseren, dient er eerst een einde te worden gemaakt aan het tussen de aanvragers afgesloten kanscontract.” (zie hiervoor onder randnummer 11)

Aan deze opzeg wordt onmiddellijk de ontbindende voorwaarde gekoppeld van vooroverlijden van de eerststervende zonder afstammelingen na te laten.

Het besluitvormingsorgaan kan geen uitspraak doen over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak, met name over de voorgenomen opzeg onder ontbindende voorwaarde. Bijgevolg is het ook niet mogelijk om een uitspraak te doen over de fiscale gevolgen ervan.

Aangezien het besluitvormingsorgaan niet kan oordelen of de opzeg zoals besproken, fiscale gevolgen kan hebben, is gevraagd onderzoek of er al dan niet sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet aan de orde.

60. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratie- en de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.