Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22067 - Beding van aanwas tussen zussen - onroerend en roerend Vlaamse Belastingdienst

VB 22067 - Beding van aanwas tussen zussen - onroerend en roerend

Voorafgaande beslissing
Nummer
VB 22067
Datum beslissing
13 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Onderhavige aanvraag tot voorafgaande beslissing strekt er toe te vernemen dat:

1.1. de Vlaamse Belastingdienst vermelde transacties niet zal belasten met schenkbelasting (artikel 2.8.1.0.1 VCF);

1.2. de Vlaamse Belastingdienst vermelde transacties niet zal belasten met erfbelasting op basis van de fictiebepaling gestipuleerd in artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF;

1.3. vermelde transacties voor de Vlaamse Belastingdienst geen fiscaal misbruik vormen in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], namens twee zussen, met name:

2.1. Mevrouw X, geboren te […] op xx.xx.1971, nationaal nummer […], ongehuwd, wonende te […], en;

2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1972, nationaal nummer […], ongehuwd, wonende te […].

De zussen X-Y zijn beiden ongehuwd en hebben beiden geen kinderen, zodat beide cliënten geen reservataire erfgenamen hebben.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

3. De zussen X-Y wensen een beding van aanwas onroerend en een beding van aanwas roerend te laten verlijden door notaris […]. De ontwerpakte van beide bedingen is bij de aanvraag gevoegd.

De zussen X-Y kochten samen in onverdeeldheid, ieder voor een gelijke helft in volle eigendom, een assistentiewoning en autostaanplaats gelegen te […], aan. Om de langstlevende van hen te beschermen bij het overlijden van één van hen, wensen cliënten een bijzondere onverdeeldheid tussen hen in het leven te roepen met betrekking tot de assistentiewoning en autostaanplaats. Naar aanleiding hiervan wensen de zussen X-Y dan ook een beding van aanwas met optie (volle eigendom/blote eigendom/vruchtgebruik) met betrekking tot voormelde onroerende goederen te laten verlijden.

Verder zijn de zussen X-Y samen in onverdeeldheid, ieder voor de helft in volle eigendom, eigenaars van de tegoeden op een bankrekening bij […]. Om de langstlevende van hen te beschermen bij het overlijden van één van hen, wensen cliënten een bijzondere onverdeeldheid tussen hen in het leven te roepen met betrekking tot de tegoeden op deze bankrekening bij […]. Naar aanleiding hiervan wensen de zussen X-Y dan ook een beding van aanwas met optie (volle eigendom/blote eigendom/vruchtgebruik) met betrekking tot voormelde tegoeden op de bankrekening bij […] te laten verlijden.

III. Motivering van de aanvraag

4. De aktes beding van aanwas bieden de zussen de enige goede oplossing naar wederzijdse bescherming en bieden hen de nodige zekerheid op vermogensrechtelijk vlak, nu zij de wens hebben om elkaar een gelijkwaardige (zoals de huidige) levensstandaard/levenskwaliteit te voorzien bij het overlijden van één van hen, ingegeven door het feit dat de aanvragers kinderloos zijn.

Een testament biedt geen sluitende oplossing, gezien dit eenzijdig herroepbaar is, zodat de langstlevende zus absoluut geen zekerheid heeft.

Met de aktes beding van aanwas blijven de zussen verbonden, ook indien zij het later oneens worden over de aangegane verbintenissen.

Het is dan ook de wens van de aanvragers om zich te verbinden met deze aktes beding van aanwas, zelfs mochten ze het later oneens worden over de aangegane verbintenissen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

5. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

6. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”;

- Artikel 2.7.1.0.3, 3°, VCF dat luidt als volgt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”;

- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”;

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt : 1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst; 2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

7. De zussen verklaren dat zij met betrekking tot de vermogensbestanddelen vermeld onder punt 3 een beding van aanwas roerend en een beding van aanwas onroerend wensen af te sluiten.

8. Er wordt vanuit fiscaal oogpunt aanvaard dat de betrokken goederen in een beding van aanwas niet zijn onderworpen aan de erfbelasting of schenkbelasting (maar bij onroerende goederen wel aan het verkooprecht, zoals in casu voor de voormelde assistentiewoning en autostaanplaats) mits de contracten beperkt zijn via een beschikking onder bijzondere titel, en ten bezwarende titel is.

Voor de onroerende goederen is bovendien vereist dat het beding van aanwas opgenomen is in een authentieke akte.

9. De contracten zijn onder bijzondere titel, wanneer de overeenkomsten niet de algemeenheid van de goederen betreffen die de partij bij zijn overlijden zal nalaten, en evenmin een evenredig deel van de goederen die de partij zal nalaten, noch al zijn onroerende goederen, al zijn roerende goederen, of een evenredig deel van al zijn onroerende goederen of van al zijn roerende goederen bij zijn overlijden.

10. De contracten zijn in casu onder bijzondere titel aangezien het contract betrekking heeft op de vermogensbestanddelen die specifiek in de overeenkomst worden omschreven, m.n. de onder punt 3 opgenomen onroerende goederen enerzijds en de onder punt 3 opgenomen roerende goederen anderzijds.

11. De Vlaamse Belastingdienst aanvaardt dat de zakelijke subrogatie speelt als die conventioneel is voorzien of die plaatsheeft uit kracht van de wet, overeenkomstig artikel 3.10 BW.

Behalve in het geval van zaakvervanging is het beding van aanwas niet geldig voor de goederen verkregen na de contract. Het beding van aanwas dat ook zou gelden voor goederen verkregen na het contract is immers niet ten bijzondere titel.

12. De contracten van aanwas worden aanzien als contracten ten bezwarende titel wanneer de kansen evenwichtig zijn. Er wordt niet vereist dat de kansen gelijk zijn. Er dient wel sprake te zijn van een gelijkaardige levensverwachting van de betrokken partijen en er dient een gelijkwaardige inleg te zijn.

13. Een gelijkaardige levensverwachting kan niet enkel worden beoordeeld op basis van sterftetabellen maar kan ook worden beïnvloed door specifieke factoren zoals de gezondheidstoestand van de partijen, bepaalde activiteiten die ze uitvoeren, een overlijden dat kort volgt op het sluiten van de contracten etc...

14. De gelijkaardigheid van de levensverwachting dient aanwezig te zijn bij het afsluiten van de contracten. Het is evenwel mogelijk dat pas bij de realisatie van de contracten blijkt dat bij het afsluiten van de contracten niet aan deze voorwaarde was voldaan.

15. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat er in casu sprake is van een gelijkaardige levensverwachting. De zussen hebben een gelijkaardige leeftijd (50 jaar en 51 jaar) en zij schatten voor zichzelf de kans om te overleven gelijkwaardig.

16. De gelijkwaardigheid van inleg wordt beoordeeld bij het afsluiten van de contracten, niet bij het realiseren van de opschortende voorwaarde (een goed kan in waarde stijgen of dalen)

17. Uit de gegevens vermeld in de aanvraag blijkt dat de inleg van de aanvragers op het ogenblik van het afsluiten van de contracten gelijkwaardig zal zijn.

18. Op basis van de elementen en feiten vermeld in de aanvraag tot voorafgaande beslissing en haar bijlagen/aanvullingen kan worden besloten dat het in casu om een beding van aanwas gaat en er bijgevolg noch erfbelasting, noch schenkbelasting geheven zal worden in toepassing van de artikelen 2.7.1.0.3 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en 2.8.1.0.1 VCF. Deze conclusie belet evenwel Vlabel niet om de toepassing van artikel 3.17.0.0.2 VCF in te roepen.

19. Elke rechtshandeling/geheel van rechtshandelingen, gesteld vanaf 1 juni 2012, kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. De verrichting maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

De contracten maken in casu geen fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF aangezien er ook niet-fiscale motieven aan de contracten ten grondslag liggen, tenzij uit de feiten blijkt dat de kansen uiteindelijk niet gelijkwaardig waren omdat één van de partijen kort na het sluiten van de contracten niet onverwacht is komen te overlijden.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3°, VCF spreekt deze beslissing zich niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.