Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22054 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 22054 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
22054
Datum beslissing
7 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door de heer X in het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen hemzelf en mevrouw Y, onmiddellijk gevolgd door een schenking door beide echtgenoten aan hun zoon, niet louter is ingegeven door fiscale motieven en niet wordt geviseerd door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] die haar ambt uitoefent in de bv […] met zetel te […], namens:

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1960, (Rijksregisternummer […]), en zijn echtgenote;

2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1963, (Rijksregisternummer […]),

samenwonende te […];

3. De betrokken partij is de zoon van de echtgenoten X-Y, zijnde:

De heer Z, , geboren te […] op xx.xx.1992, (Rijksregisternummer […]), ongehuwd, wonende te […].

4. Het betrokken onroerend goed is :

[…] - derde afdeling – […]

het […], gekadastreerd sectie A, nummers […] en […], voor een oppervlakte van vijftien are drieëntwintig centiare (15a 23ca).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] op xx.xx.1989 onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1988, niet gewijzigd.

6. De heer X is persoonlijk eigenaar van voormeld goed om het verkregen te hebben in blote eigendom ingevolge schenking door zijn vader bij akte verleden voor notaris […] te […] om xx.xx.2015. Het vruchtgebruik van zijn vader kwam te vervallen ingevolge zijn overlijden op xx.xx.2017.

7. De echtgenoten X-Y willen hun huwelijksovereenkomst wijzigen door inbreng van het eigen goed van de heer X in het gemeenschappelijk vermogen overeenkomstig het ontwerp in bijlage bij de aanvraag en onmiddellijk nadien gezamenlijk dit goed schenken aan de heer Z; een van hun twee kinderen.

III. Motivering van de aanvraag

8. In de omzendbrief VLABEL/2015/1(PDF bestand opent in nieuw venster) van 16 februari 2015 wordt beschouwd als fiscaal misbruik “inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten”, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

De aanvragers menen om volgende redenen dat de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen zal gebeuren om andere dan fiscale motieven.

8.1. Beide kinderen gelijk behandelen.

Het is altijd de bedoeling geweest van de ouders om hun beide kinderen gelijk te behandelen zodat zij van beide ouders evenveel zouden gekregen hebben.

Het was immers initieel de bedoeling om het perceel grond waarop de huidige woning aan het […] te […] gebouwd werd te slopen en in 2 bouwpercelen te verkavelen waarbij aan ieder kind 1 bouwperceel zou geschonken worden. De zoon zou onmiddellijk bouwen. De dochter is jonger en woont nog thuis maar zij had dan de keuze om haar perceel te verkopen of later zelf te bebouwen. Door de steeds strenger wordende wetgeving werd dit voorstel dat eerst wel een positief advies had gekregen op de gemeente thans verworpen.

De beide eigen vermogens van de ouders volstaan bijgevolg niet om aan beide kinderen een schenking met een gelijke waarde te doen.

Door de woning aan het […] in […] in het gemeenschappelijk vermogen te brengen, kan aan de zoon nu reeds een schenking op voorschot gedaan worden en zal later aan de dochter nog een gelijke waarde kunnen geschonken worden; hetzij ofwel een geldsom ofwel de huidige gezinswoning van de ouders. Bijgevolg blijft de gelijkheid tussen beide kinderen gewaarborgd.

8.2. Er zijn ook eigen goederen van mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen gevallen, hetgeen bevestigd wordt in het ontwerp wijziging huwelijkse voorwaarden

Mevrouw Y heeft op xx.xx.2020 bij akte verleden voor notaris […] te […] met tussenkomst van notaris […] te […] en notaris […] te […], samen met haar zus en broer de ouderlijke woning verkocht voor de prijs van € 285.000. Haar netto-aandeel in de verkoopprijs bedroeg € 94.990,40.

Bovendien heeft zij bij akte verleden voor notaris […] te […] en notaris […] te […] op xx.xx.2021 haar aandeel in een eigen onroerend goed afgestaan aan haar broer waardoor zij een netto-oplegsom van € 70.116,71 heeft ontvangen.

Beide bedragen werden gestort op een gemeenschappelijke rekening. Hoewel deze gelden nog individualiseerbaar zijn, is het altijd de bedoeling geweest om deze gelden gemeenschappelijk te maken en om deze beschikbaar te houden om beide kinderen gelijk te bevoordeligen.

Bovendien heeft mevrouw Y bij het aangaan van het huwelijk een bouwgrond in het gemeenschappelijk vermogen gebracht.

8.3. Vermijden vergoedingsrekeningen bij een latere ontbinding.

De echtgenoten X-Y willen vermijden dat er bij de ontbinding van het stelsel vergoedingsrekeningen moeten worden opgemaakt gezien er in het verleden verschillende vermogensverschuivingen hebben plaatsgevonden.

Het krediet voor het bouwen van de huidige gezinswoning dat beide echtgenoten hadden aangedaan werd bij het oorspronkelijk huwelijkscontract ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen maar er werd geen vergoeding voorzien voor het inbrengen van de bouwgrond.

Voor de woning aan het […] te […] welke thans zal ingebracht worden door vader werden sinds xx.2017 alle nutsvoorzieningen en instandhoudingswerken betaald met gemeenschappelijke gelden.

Zoals hoger vermeld werd het aandeel van mevrouw Y in 2 eigen onroerende goederen gestort op een gemeenschappelijke rekening en bevestigt zij in het ontwerp van wijziging huwelijkse voorwaarden dat dit altijd haar bedoeling geweest is om deze gelden gemeenschappelijk te maken.

De inbreng van de woning aan het […] te […] in het gemeenschappelijk huwelijksvermogen zou er tevens toe leiden dat de echtgenoten hun totale inbrengen als evenwaardig beschouwen zodat zij tot op vandaag de vergoedingsrekeningen kunnen uitsluiten.

8.4. Emotionele waarde

De woning aan het […] in […] dient ofwel grondig gerenoveerd te worden of gesloopt te worden en heropgebouwd te worden. Vermits het onmogelijk is om deze te verhuren dreigt leegstandsbelasting. Door te schenken aan de zoon, kan de woning in de familie blijven, hetgeen de opa altijd gewild heeft omdat het goed al meer dan 100 jaar in het bezit van de familie is.

8.5. Recht van terugkeer te voorzien voor beide ouders

Vermits geen van beide kinderen op dit ogenblik al kinderen heeft, vinden beide ouders het belangrijk dat een recht van terugkeer voor de uit te voeren schenking en latere nog uit te voeren schenkingen kan spelen ten aanzien van beide ouders. Dit is voor de woning aan het […] in […] alleen mogelijk als de woning in het gemeenschappelijk vermogen wordt gebracht.

De aanvragers vragen dus te bevestigen dat de anti-misbruikbepaling niet toepasselijk zal zijn, aangezien de voorgenomen rechtshandelingen worden ingegeven door overwegend burgerrechtelijke motieven.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

10. Volgend artikel uit de VCF wordt onderzocht:

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

11. In de omzendbrief VLABEL/2015/1(PDF bestand opent in nieuw venster) van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

12. Door het onroerend goed kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1,§1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.

Met deze progressiviteit in de schenkbelasting wordt bedoeld dat het tarief van de schenkbelasting voor onroerende goederen wordt bepaald door een dubbel progressievoorbehoud: zowel de band die de schenker heeft met de begiftigde, als de grootte van de schenking bepalen het tarief.

13. Om deze progressiviteit in de schenkbelasting te kunnen kaderen moeten we teruggrijpen naar het verleden:

Vóór de Wet van 30 augustus 1913 werd het schenkingsrecht berekend volgens een gewoon evenredig tarief met een verschillend percentage naargelang de schenking roerende of onroerende goederen tot voorwerp had, naargelang het ging om schenkingen aan verwanten in de rechte lijn of aan andere personen.

Door de Wet van 30 augustus 1913 werden voor het schenkingsrecht en het successierecht dezelfde tarieven ingevoerd. Hierbij werd de verschillende tarifering van de schenkingen van roerende en van onroerende goederen opgeheven doch werden voor de schenkingen aan andere dan verwanten in rechte lijn verschillende tariefklassen ingevoerd.

Door artikel 19 van de Wet van 11 oktober 1919 (B.S. 13 november 1919, 6025) brengende wijzigingen in de wetten op de successie-, registratie- en overschrijvingsrechten werd de parallelle tarifering van de schenkingsrechten en de successierechten verbroken door de invoering van een progressief successierecht per schijf. Het schenkingsrecht bleef gewoon evenredig.

In de memorie van toelichting (Kamer, 1918/19 , 109) is het volgende te lezen:

Bij art. 19 wordt de nieuwe bepaling der tarieven vastgesteld.

Hierin het voorbeeld van het merendeel der Europeesche landen en, inzonderheid, dat onzer Noorder- en Zuiderburen volgende, wordt door het ontwerp eene belasting gevestigd, die bij schijven klimt te gelijkertijd als de hoegrootheid van het aan elken erfgenaam of legataris opgekomen aandeel.

Indiener eene belasting is, die zich leent aan trapsgewijze verhooging volgens het vermogen van den belastingplichtige, zoo is dat onmiskenbaar wel het successierecht, omdat deze belasting volgens de bewoordingen van de Heer Raymond Poinearé “atteint le redevable au moment où il s’enrichit, sans effort, sans travail, souvent d’une manière inesperée”.…”.

Deze maatregel gaf geen bevrediging.

Voor belangrijke schenkingen lieten de percentages nog in belangrijke mate de ontwijking toe van de successierechten. Bovendien werden schenkingen voor een klein of middelmatig bedrag door de toepasselijke percentages gehinderd.

Met het K.B. nr. 9 van 3 juli 1939 (BS 5 juni 1939, 4544) werd zowel voor de successierechten als voor de schenkingsrechten dezelfde progressieve tarieven ingevoerd.

In het verslag aan de koning valt te lezen:

Twee verwijten werd in den laatsten tijd gericht tot het huidig heffingsstelsel der evenredige registratierechten op de schenkingsakten.

Het eerste is dat, om reden van hun hoog bedrag … deze rechten doorgaans van aard zijn de giften onder levenden tusschen personen van lage of middelbaren stand te verhinderen, hetgeen bijzonder betreurenswaardig is wanneer het gaat om verdeelingen gedaan door bloedverwanten in de opgaande lijn.

Het tweede is dat de niet-progressiviteit van de belasting het bedrog aanmoedigt dat er voor rijke personen in bestaat, aan den vooravond van hun dood, door geregistreerde akte, de geheelheid of een deel van hun goederen aan hun vermoedelijke erfgenamen of legatarissen te schenken, en zulks derwijzen dat deze het hoog bedrag niet hoeven te betalen van de progressieve successierechten, die berekend worden op alles wat zij in de nalatenschap van den schenking mochten verkrijgen.

Ten einde aan die nadeelen te verhelpen, belast artikel 8 de schenkingen onder levenden met dezelfde progressieve rechten als de nalatenschappen …”.

Deze aangenomen progressieve tarieven werden overgenomen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en griffierechten.

Na de regionalisering van de successie- en de schenkingsrecht is er in de meeste gewesten opnieuw een verschil tussen beiden tarieven.

In het licht van de vroegere activering van vermogen en het zichtbaar maken van overdrachten van vermogen werd het progressief tarief voor de schenking van roerende goederen afgeschaft en vervangen door een vast tarief. Voor onroerende goederen bleef dit evenwel bestaan met dezelfde ratio legis, nl. de waarde van het geschonken onroerend goed bepaalt de hoogte van de belasting.

14. In casu wensen de aanvragers het vermelde onroerend goed aan hun zoon te schenken.

15. Door het vermelde onroerend goed in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten en binnen een korte termijn te schenken wordt de belastbare grondslag van elk van beide schenkingen herleid tot de helft.

16. Evenwel was het onroerend goed het eigen goed van de heer X om het verkregen te hebben in blote eigendom ingevolge schenking door zijn vader bij akte verleden voor notaris […] te […] om xx.xx.2015. Het vruchtgebruik van zijn vader kwam te vervallen ingevolge zijn overlijden op xx.xx.2017.

De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] op xx.xx.1989 onder het wettelijk stelsel ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1988, niet gewijzigd.

Niets belette de heer X om het vermelde eigen onroerend goed reeds eerder, m.n. vanaf xx.xx.2017 (d.i. daags na het overlijden van zijn vader-vruchtgebruiker), in volle eigendom in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen. Dit zou de verkavelingsplannen niet belet hebben.

17. Worden door het besluitvormingsorgaan evenmin beschouwd als voldoende niet-fiscale argumenten die opwegen tegen de fiscale:

17.1. beide kinderen gelijk behandelen

Om de gelijkheid tussen de kinderen te waarborgen konden de ouders overgaan tot een schenking met last of bijvoorbeeld een globale erfovereenkomst in het vooruitzicht stellen. Het feit dat hun oorspronkelijke plannen tot verkaveling en schenking aan beide kinderen geen doorgang kon vinden belet vermelde planningstechnieken niet.

17.2. er zijn ook eigen goederen van mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen gevallen, hetgeen bevestigd wordt in het ontwerp wijziging huwelijkse voorwaarden

Het gegeven dat er eigen gelden van mevrouw in het gemeenschappelijk vermogen zijn terecht gekomen belet niet dat de schenking binnen korte termijn volgt op de inbreng van het onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen.

Zoals eerder vermeld belette niets de heer X om zijn eigen onroerend goed reeds vanaf het overlijden van zijn vader in 2017 in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen, zoals mevrouw Y voor haar eigen onroerend goed reeds deed bij het aangaan van het huwelijk.

17.3. Vermijden vergoedingsrekeningen bij een latere ontbinding

Het vermijden van vergoedingsrekeningen is de vrije keuze van de echtgenoten. Dit voornemen weegt evenwel niet op tegen de fiscale motieven (vermindering van heffingsgrondslag en dus belastingbesparing).

17.4. Emotionele waarde

Noch het feit dat zonder de schenking er leegstandsheffing zou verschuldigd worden, noch het feit dat door de schenking het onroerend goed binnen de familie zou blijven wegen op tegen vermelde fiscale motieven.

Dit motief verklaart bovendien enkel waarom de aanvragers willen schenken doch niet waarom het betrokken onroerend goed eerst in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingebracht.

17.5. Recht van terugkeer te voorzien voor beide ouders

Er zijn andere planningstechnieken mogelijk om het vermelde onroerend goed bij vooroverlijden van de begiftigde zonder kinderen aan beide ouders te laten toekomen. Dit door de gewenste modaliteiten van de schenking uitdrukkelijk en duidelijk op te nemen in de schenkingsakte. Te denken valt onder meer aan een schenking met fideï-commis de residuo.

18. Gelet op het voorgaande beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF moet worden toegepast aangezien de partijen met de voormelde niet-fiscale motieven niet op afdoende wijze aantonen dat de verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.

19. Bijgevolg zal de schenkbelasting op de schenking van het onroerende goed . worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.