Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 22020 - Gesplitste aankoop, afstand blote eigendom en schenkingen schuldvorderingen Vlaamse Belastingdienst

VB 22020 - Gesplitste aankoop, afstand blote eigendom en schenkingen schuldvorderingen

Voorafgaande beslissing
Nummer
22020
Datum beslissing
9 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.7. VCF
  • art. 2.7.1.0.8. VCF
  • art. 2.7.1.0.9. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De ouders, zijnde de aanvragers sub I, zijn oorspronkelijk gehuwd onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijks huwelijkscontract van […], verleden voor notaris […], met standplaats te […].[1]

Dit huwelijkscontract werd gewijzigd ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op […], door toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen, de inbreng van een onroerend goed en roerende goederen en toevoeging van een keuzebeding.[2]

Dit huwelijkscontract werd tot op heden niet meer gewijzigd volgens de verklaring van de ouders.

2. De heer X en zijn echtgenote, mevrouw Y, hebben ingevolge akte verleden op xx.xx.2004 voor notaris […], te […], het volledige vruchtgebruik (met last van tontine ten voordele van de langstlevende) en 97% blote eigendom aangekocht van een appartement alsook het gebruik van staanplaats nummer […], gelegen in […] (hierna genoemd het “onroerend goed”), ieder voor de onverdeelde helft. Hun drie kinderen, A, B en C hebben elk respectievelijk 1% blote eigendom van het voormelde onroerend goed aangekocht.[3]

De drie kinderen waren op dat ogenblik alle drie minderjarig en werden vertegenwoordigd door hun ouders. De Vrederechter verleende machtiging tot de aankoop overeenkomstig artikel 410, §1, 9° van het Burgerlijk Wetboek.

De aankoop werd gedaan voor 1.000.000 euro, hetzij 759.600 euro voor het geheel in vruchtgebruik en 240.400 euro voor de geheelheid in blote eigendom, zijnde 233.188 euro voor 97% blote eigendom en 2.404 euro voor telkens 1% blote eigendom.

3. Voorafgaand aan het verlijden van de aankoopakte van voormeld onroerend goed, werd door middel van een storting in speciën door de heer X een (bankgift of onrechtstreekse) schenking gedaan aan elk van zijn drie kinderen van het bedrag van de aankoopprijs van de respectievelijk 1% blote eigendom, alsook van de hierover te betalen registratierechten. Deze gelden werden door de drie kinderen aangewend om hun deel in de aankoopprijs en registratierechten te voldoen.

4. Op xx.xx.2012 hebben de ouders ingevolge akte, verleden voor notaris […], met standplaats te […], afstand gedaan van hun 97% van de blote eigendom in het onroerend goed, in het voordeel van hun drie kinderen, elk voor één derde in onverdeeldheid. Deze afstand vond plaats tegen de globale oplegsom van 441.156,00€, zijnde 147.052,00€ per kind; er werd overeengekomen dat deze oplegsom diende betaald te worden op eerste verzoek van de ouders, doch ten vroegste wanneer C de leeftijd van 25 jaar zou hebben bereikt, hetzij […].[4]

Pro fisco werd het onroerend goed geschat op 1.500.000 euro.

De heer C was toen nog minderjarig en werd vertegenwoordigd door zijn ouders. De Vrederechter verleende machtiging tot de overname overeenkomstig artikel 410, §1, 9° van het Burgerlijk Wetboek.

5. Ingevolge twee schenkingsakten, verleden voor notaris […] te […] (Nederland), werd op xx.xx.2014 de onverdeelde schuldvordering die de ouders hadden tegen hun kinderen wegens de schuldig gebleven oplegsom van 441.156,00€ (zie punt 4.) geschonken respectievelijk door de heer X en mevrouw Y aan ieder van de drie kinderen, ten belope van 73.526,00€ per ouder en per kind.[5]

De heer C was toen nog minderjarig en werd vertegenwoordigd door zijn ouders (kruislings).

6. Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van voorgaande verrichtingen, meer in het bijzonder dat de artikelen 2.7.1.0.5, 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.8 en 2.7.1.0.9 Vlaamse Codex Fiscaliteit (zowel op zich als in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF) niet van toepassing zullen zijn bij het overlijden van de heer X en/of van mevrouw Y over de blote of de volle eigendom van het onroerend goed, die werd bekomen door de kinderen ingevolge de gesplitste aankoop van een deel van het onroerend goed, en ingevolge de akte van afstand van een deel van de blote eigendom door de ouders, gevolgd door de schenking van de schuldvordering wegens schuldig gebleven oplegsom door de ouders aan de drie kinderen.

De echtgenoten X – Y, alsook hun drie kinderen A, B en C, wensen de verrichtingen die tot op heden nog geen fiscale uitwerking hebben gehad, aan u voor te leggen, teneinde fiscale zekerheid te bekomen dat bij het overlijden van één van of beide ouders, geen erfbelasting verschuldigd zal zijn, noch ingevolge artikel 2.7.1.0.5, artikel 2.7.1.0.7, artikel 2.7.1.0.8 of artikel 2.7.1.0.9 Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna: “VCF”) noch ingevolge het algemeen fiscaal antimisbruik-beginsel in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

7. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

I. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1958, rijksregister nummer […] (hierna genoemd “de heer X”), en zijn echtgenote, mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1962, rijksregister nummer […] (hierna genoemd “mevrouw Y”), samenwonende te […], onder het stelsel van scheiding van goederen naar Belgisch recht ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […] op […], gewijzigd ingevolge akte verleden voor notaris […] op […], door toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen, de inbreng van een onroerend goed en roerende goederen en de toevoeging van een keuzebeding, sindsdien niet meer gewijzigd,

Hierna samen genoemd ‘de aanvragers sub I’ of de ‘ouders’, of de ‘afstanddoeners’

en

II. hun drie kinderen,

- mevrouw A, geboren te […] op xx.xx.1986, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […];

- mevrouw B, geboren te […] op xx.xx.1988, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […];

- de heer C, geboren te […] op xx.xx.1996, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […];

Hierna samen genoemd de ‘aanvragers sub II’ of de ‘kinderen’ of de ‘afstandhouders’.

De aanvragers sub I en de aanvragers sub II worden hierna gezamenlijk ‘Aanvragers’ genoemd.

8. De echtgenoten X – Y hebben hun woonplaats te […], en dit sedert meer dan 5 jaar.

De heer X en mevrouw Y hebben drie uit hun huwelijk geboren kinderen: A, B en C, voornoemd, thans allen meerderjarig, die allen in het Vlaams Gewest wonen.

De ouders hebben geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

Voorwerp van deze verrichting

9. Ingevolge akte verleden op xx.xx.2004 voor meester […], notaris met standplaats te […], werd een appartement nummer […] (volgens basisakte nummer […]), alsook het gebruik van een staanplaats “[…]” in de blok garages […], te […], aangekocht door:

- De heer X en zijn echtgenote, mevrouw Y, zijnde de ouders, voor het volledige vruchtgebruik (met last van tontine ten voordele van de langstlevende) en voor 97% blote eigendom, ieder voor de onverdeelde helft;

- Hun drie kinderen, A, B en C, elk voor 1% blote eigendom.

De drie kinderen waren op dat ogenblik alle drie minderjarig en werden vertegenwoordigd door hun ouders. De Vrederechter verleende machtiging tot de aankoop overeenkomstig artikel 410, §1, 9° van het Burgerlijk Wetboek.

10. De totale aankoopprijs bedroeg één miljoen euro (€ 1.000.000,00), waarvan zevenhonderd negenenvijftigduizend zeshonderd euro (€ 759.600,00) voor het geheel in vruchtgebruik en tweehonderd veertigduizend vierhonderd euro (€ 240.400,00) voor de geheelheid in blote eigendom, zijnde tweehonderd drieëndertigduizend honderd achtentachtig euro (€ 233.188,00) voor 97% blote eigendom en zevenduizend tweehonderd twaalf euro (€ 7.212,00) voor 3% blote eigendom hetzij tweeduizend vierhonderd en vier euro (€ 2.404,00) voor telkens 1% blote eigendom.

11. Het deel van de aankoopprijs, verschuldigd door de ouders, werd betaald als volgt: vijftigduizend euro (50.000,00€) werd betaald als voorschot met cheque nummer […] en het saldo van negenhonderd tweeënveertig duizend zevenhonderd achtentachtig euro (942.788,00€) werd betaald door middel van een cheque nummer […] bij het verlijden van de akte aan notaris […]. Ook de registratierechten ten bedrage van 99.278,80€ werden betaald met cheque nummer […].[6]

12. De heer X heeft op xx.xx.2004 voor elk van zijn drie kinderen een bedrag in speciën gestort als volgt[7]:

- Op rekening […] op naam van A een bedrag van 2.644,40€

- Op rekening […] op naam van B een bedrag van 2.644,40€

- Op rekening […] op naam van C een bedrag van 2.644,40€.

13. - Van rekening […] bij […] op naam van A werd op xx.xx.2004 een bedrag van 2.404,00€ (met cheque nummer […]) en 240,40€ (met cheque nummer […]) betaald aan notaris […] voor de aankoop van de respectieve 1% blote eigendom en de daarop verschuldigde registratierechten.

- Van rekening […] op naam van B werd op xx.xx.2004 een bedrag van 2.404,40€ (met cheque nummer […]) en 240,40€ (met cheque nummer […]) betaald aan notaris […] voor de aankoop van de respectieve 1% blote eigendom en de daarop verschuldigde registratierechten.

- Van rekening […] op naam van C werd op xx.xx.2004 een bedrag van 2.404,40€ (met cheque nummer […]) en 240,40€ (met cheque nummer […]) betaald aan notaris […] voor de aankoop van de respectieve 1% blote eigendom en de daarop verschuldigde registratierechten.[8]

Deze betalingen blijken uit het borderel van […] van xx.xx.2004.[9]

Op dezelfde datum werd door notaris […] een kwitantie voor de betaling van de aktekosten en registratierechten door alle betrokken partijen opgesteld.[10]

14. Op xx.xx.2012 hebben de ouders, de heer X en mevrouw Y, ingevolge akte verleden voor notaris […], afstand gedaan van 97% blote eigendom in het voormelde appartement en gebruik van de standplaats ‘[…]’ in het voordeel van hun drie kinderen, elk voor één derde in onverdeeldheid.

Pro fisco werd het onroerend goed geschat op 1.500.000 euro.

De heer C was toen nog minderjarig en werd vertegenwoordigd door zijn ouders. De Vrederechter verleende machtiging tot de overname overeenkomstig artikel 410, §1, 9° van het Burgerlijk Wetboek.

In het oorspronkelijke verzoek tot machtiging aan de vrederechter overeenkomstig artikel 378 OBW en 410 §1, 9° OBW werd voorzien in de onmiddellijke afbetaling van de overname prijs door de beide meerderjarige dochters, A en B, met hiertoe vooraf geschonken geldmiddelen door de ouders (die voorhanden waren – bezorgd in bijlage) en met betaling van de overnameprijs door de heer C, op eerste verzoek van de ouders en ten vroegste bij zijn meerderjarigheid. Maar het verzoek tot machtiging in die zin werd geweigerd door de vrederechter.[11]

In een tweede verzoek tot machtiging aan de vrederechter werd vervolgens voorzien in een terugbetaling op eerste verzoek van de afstanddoeners, doch ten vroegste wanneer C de leeftijd van 25 jaar zou hebben bereikt. Pas dan zou hij immers over beroepsinkomsten beschikken en een lening kunnen aangaan om de overnameprijs te betalen. Dit verzoek tot machtiging met uitgestelde betaling werd wel goedgekeurd door de vrederechter.[12]

Deze regeling werd vervolgens uitgebreid en toegepast op de aankoop door de andere twee kinderen, aangezien de ouders wensten dat de drie kinderen op deze wijze allen gelijk zouden worden behandeld.

15. De afstand van de blote eigendom ten voordele van hun drie kinderen werd overeengekomen tegen een globale oplegsom van 441.156,00€, zijnde 147.052,00€ per kind-afstandhouder; er werd overeengekomen dat deze oplegsom diende betaald te worden op eerste verzoek van de afstanddoeners, doch ten vroegste wanneer C de leeftijd van 25 jaar zou hebben bereikt, hetzij […].

16. Het appartement te […] en het gebruiksrecht van de staanplaats ‘[…]’ behoort (thans) toe aan de heer X en mevrouw Y in vruchtgebruik (met beding van tontine ten voordele van de langstlevende van hen) en voor de blote eigendom in onverdeeldheid aan de drie kinderen.

17. Ingevolge twee schenkingsakten verleden voor notaris […] (Nederland) werd op xx.xx.2014 respectievelijk door de heer X en mevrouw Y zijn/haar aandeel in de onverdeelde schuldvordering die de ouders hadden tegen hun kinderen wegens schuldig gebleven oplegsom van 441.156,00€, ingevolge akte verleden voor notaris […], voor ieder van de drie kinderen voornoemd -de schuldvordering ten belope van 73.526,00€ per kind en per ouder- geschonken.

De heer C was toen nog minderjarig en werd vertegenwoordigd door zijn ouders (kruislings).

17.bis. De rechtshandelingen die werden gesteld, zoals hierboven uiteengezet, kaderden in een groter gestructureerd plan van de ouders. De kwijtschelding van de onverdeelde schuldvordering door respectievelijk elk van de ouders ingevolge schenkingsakte verleden voor notaris […] (Nederland) vond plaats in xx.xx.2014. Dit is het jaar waarin de beide dochters, A en B, zijn afgestudeerd. De ouders wensten niet dat hun dochters niet langer gemotiveerd zouden zijn om verder te studeren, indien zij zouden weten dat zij reeds zouden kunnen beschikken over een onverdeeld aandeel in een belangrijk onroerend goed.

III. Motivering van de aanvraag

Voorgenomen verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.5, 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.8 en 2.7.1.0.9 VCF, zowel op zich als in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF

18. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voornoemde verrichtingen te bevestigen dat voor de heffing van de erfbelasting bij het overlijden van één van of beide ouders als gevolg van deze verrichtingen, deze niet zullen worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

1. a) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF met betrekking tot de schenkingen van xx.xx.2014

18bis. Bij akten verleden voor notaris […] (Nederland) op xx.xx.2014, hebben de ouders de schuldvordering die zij hadden tegen hun kinderen, aan deze kinderen geschonken. Deze schenkingen werden niet spontaan ter registratie aangeboden. Artikel 2.7.1.0.5 VCF kan echter niet van toepassing zijn, omdat de niet-geregistreerde schenkingen zijn gedaan meer dan drie jaar vóór het overlijden van de schenkers.

1. b) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 jo. 3.17.0.0.2 VCF met betrekking tot de schenkingen van xx.xx.2014

18ter. Vermits de niet geregistreerde schenkingen meer dan 3 jaar vóór het overlijden van de schenkers zijn gedaan, hebben de kinderen zich niet onttrokken aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.

2. a) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF met betrekking tot de aankoop de dato xx.xx.2004

19. Ingevolge artikel 2.7.1.0.7 VCF worden, behoudens tegenbewijs, geacht in volle eigendom in de nalatenschap van de erflater aanwezig te zijn, en door de derde als legaat te zijn verkregen: de roerende of onroerende goederen, verkregen ten bezwarende titel voor het vruchtgebruik door de overledene en voor de blote eigendom door een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

20. Ingevolge akte verleden op xx.xx.2004 voor notaris […], werd het appartement nummer […] (volgens basisakte nummer […]), alsook het gebruik van een staanplaats “[…]” in de blok garages dragende de letter ‘[…]’, te […], aangekocht door de heer X en mevrouw Y voor het volledige (100%) vruchtgebruik (met last van tontine ten voordele van de langstlevende) en voor 97% in blote eigendom en door hun drie kinderen, A, B en C, elk voor respectievelijk 1% in blote eigendom.

21. De totale aankoopprijs bedroeg één miljoen euro (€ 1.000.000,00), waarvan zevenhonderd negenenvijftigduizend zeshonderd euro (€ 759.600,00) voor het vruchtgebruik en tweehonderd veertigduizend vierhonderd euro (€ 240.400,00) voor de blote eigendom (zijnde tweehonderd drieëndertigduizend honderd achtentachtig (€ 233.188,00) euro voor 97% blote eigendom en zevenduizend tweehonderd twaalf euro (€ 7.212,00) voor 3% blote eigendom.

22. Het voorschot van vijftigduizend euro (50.000,00 €) werd op xx.xx.2003 betaald door de ouders. Het saldo van negenhonderd tweeënveertig duizend zevenhonderd achtentachtig euro (942.788,00 €), de op hun deel verschuldigde registratierechten en de volledige aktekosten voor een bedrag van negenennegentig duizend tweehonderd achtenzeventig euro en tachtig cent (€ 99.278,80) werden op xx.xx.2004 betaald door de ouders.

23. Er zou theoretisch een mogelijke toepassing kunnen zijn van art. 2.7.1.0.7 VCF, doch slechts met betrekking tot 3% van het onroerend goed.

Het tegenbewijs van artikel 2.7.1.0.7 VCF, dat er geen bedekte bevoordeling is ten belope van die 3% van het onroerend goed, wordt echter in casu geleverd als volgt:

De heer X heeft op xx.xx.2004 aan elk van zijn drie kinderen een bedrag van 2.644,40 € in speciën gestort op de respectieve rekeningen van de kinderen bij […] ten bedrage van de aankoopprijs van 1% in blote eigendom en van de aan deze aankoop verbonden registratierechten.

Wanneer de schenker een bepaalde som overmaakt aan een financiële instelling met vermelding dat die som geboekt moet worden op de rekening van de begiftigde bij die financiële instelling, is de handgift geldig in zover hij handelt met een milddadig inzicht en zich dadelijk en onherroepelijk ontdoet van de geschonken goederen. De traditio geschiedt aan de bank die optreedt als lasthebber van de begiftigde (Bergen, 18 januari 2005, Rec. Gén. Enr. Not. 2007, p. 185). De schenking zal pas voltrokken zijn nadat de begiftigde in kennis gesteld werd van de storting en deze als gift heeft aanvaard. De aanvaarding kan stilzwijgend geschieden. Zij moet plaatshebben tijdens het leven van de schenker (DE WULF, C., Notarieel familierecht en familiaal vermogensrecht. Het opstellen van Notariële Akten, 407-444 - september 2011).

Gebeurt de overdracht door overschrijving van rekening naar rekening, met animus donandi, dan betreft het een schenking, die omdat ze via een op zich neutrale rechtshandeling gebeurt, een geldige onrechtstreekse schenking is (Brussel, 7 november 1997, AJT 1999-2000, 365; Antwerpen 13 september 1999, RW 2001-02, 460; Rb. Namen 8 oktober 1984, Rec. Gén. Enr. Not. 1985; H. Casman, “Schenkingen en successierechten”, Not. Fisc. M. 1994, afl. 7, (1), p. 8-9.

24. Het huidige standpunt van Vlabel met nummer 20067 de dato 28.09.2020 inzake de gesplitste aankoop en het tegenbewijs kan samengevat worden als volgt:

Zodra de verkrijger van de blote eigendom kan aantonen dat hij ingevolge de schenking definitief eigenaar was van de geldmiddelen en dat hij effectief daarmee zijn deel in de prijs van de verrichting voorzien in artikel 2.7.1.0.7 VCF heeft betaald, is het van geen belang hoelang tevoren deze geldmiddelen hem geschonken werden door de verkrijger van het vruchtgebruik: in deze veronderstelling, wordt artikel 2.7.1.0.7 niet toegepast.

De datum van de schenking kan bewezen worden door alle middelen van recht, met uitzondering van de eed of van eenvoudige beweringen van de partijen zelf of van hen uitgaande bescheiden.

Het is evenmin vereist dat de schenking gebeurde bij authentieke akte: het volstaat te bewijzen, buiten de akte van verkrijging om, dat de geldmiddelen in voorkomend geval werden geschonken (bij authentieke akte, bij manuele overdracht of bij indirecte schenking) vóór de betaling door de blote eigenaar van zijn deel in de prijs.

Indien de betaling van een bedrag (voorschot, waarborg of andere) wordt voorzien in de ondertekende onderhandse verkoopakte voorafgaand aan de authentieke akte, heeft dit niet tot gevolg dat de datum van die onderhandse akte het bepalend ogenblik zou worden waar de schenking aan moet voorafgaan.

25. De handgiften of onrechtstreekse schenkingen door de heer X aan de drie kinderen van de geldmiddelen hebben plaats gevonden op xx.xx.2004, dus vóór het verlijden van de aankoopakte op xx.xx. 2004.[13]

Uit voorgaande blijkt dat ingevolge de openlijke (handgift of onrechtstreekse) schenkingen, de kinderen aldus beschikten over de nodige fondsen om hun deel van de prijs en van de registratierechten te betalen vóórdat de aankoopakte werd verleden op xx.xx.2004 voor notaris […]. Bovendien blijkt uit de borderellen van […] dat zij deze geschonken fondsen hebben gebruikt om de betaling van de aankoop van de 3% in blote eigendom en van de door hen verschuldigde registratierechten te doen.[14]

26. Door de drie kinderen wordt aldus het tegenbewijs vereist door artikel 2.7.1.0.7. VCF dat de verkrijging van de drie maal 1% in blote eigendom in het voormelde onroerend goed geen bedekte bevoordeling ten behoeve van hen inhoudt. Bijgevolg is artikel 2.7.1.0.7 VCF niet van toepassing.

2. b) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.7 jo. 3.17.0.0.2 VCF met betrekking tot de aankoop de dato xx.xx.2004

27. Vermits de kinderen bewezen hebben dat zij de prijs van hun blote eigendom daadwerkelijk betaald hebben met eigen middelen, staat vast dat zij zich niet onttrokken hebben aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling. Derhalve is er eveneens geen fiscaal misbruik.

3. a) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.8 VCF met betrekking tot de afstand van xx.xx.2012

28. Artikel 2.7.1.0.8. VCF bepaalt dat, als aan de erflater bij een verdeling of bij een met verdeling gelijkgestelde akte, een vruchtgebruik toebedeeld is dat vervalt ingevolge zijn overlijden, wordt de verrichting voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met een legaat in het voordeel van de deelgenoten van de erflater, de verkrijgers van de blote eigendom, in de mate waarin die deelgenoten, verkrijgers of personen boven hun deel in de onverdeeldheid goederen in eigendom hebben verkregen.

29. Voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.8 VCF zijn er vier te vervullen voorwaarden:

1. Er moet een onverdeeldheid bestaan hebben van roerende of onroerende goederen tussen de overledene en één of meer van zijn erfgenamen;

2. Er moet een verdeling of een met verdeling gelijkgestelde afstand hebben plaatsgevonden;

3. Bij die verdeling of die met verdeling gelijkgestelde akte moet de overledene zijn deel in eigendom geheel of ten dele afgestaan hebben in ruil voor een vruchtgebruik, een rente of eender welk levenslang recht;

4. De verkrijger van de eigendomsrechten, en de schuldenaar van de levenslange prestatie moet de erflater overleefd hebben.

30. In casu bestond er een onverdeeldheid in blote eigendom met betrekking tot voormeld onroerend goed tussen de heer X, zijn echtgenote, mevrouw Y, en de drie kinderen. Ingevolge de akte afstand verleden voor notaris […], op xx.xx.2012 heeft er een afstand plaatsgevonden met betrekking tot 97% van de blote eigendom van het voormelde onroerend goed. Bij die afstand van blote eigendom werd echter geen vruchtgebruik toegekend in het voordeel van de heer X, en zijn echtgenote, mevrouw Y, daar zij reeds beiden voor het geheel vruchtgebruiker waren van het voormelde onroerend goed vanaf de aankoop van het onroerend goed op xx.xx.2004. Bijgevolg is niet voldaan aan de derde voorwaarde, zoals vermeld hierboven, en kan artikel 2.7.1.0.8 VCF niet van toepassing zijn.

30bis. Voor het geval volgens de rulingdienst op de onderhavige hypothese niet art. 2.7.1.0.9 VCF van toepassing zou zijn zoals hierna aangenomen, maar wel art. 2.7.1.0.8 VCF, dan dient wat hierna onder de nummers 32 en volgende is gesteld, mutatis mutandis te worden toegepast in het raam van art. 2.7.1.0.8 VCF.

3. b) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.8 jo. 3.17.0.0.2 VCF met betrekking tot de afstand van xx.xx.2012

31. Vermits aan de toepassingsvoorwaarden van art. 2.7.1.0.8 VCF niet voldaan is en vermits niet kan worden aangetoond dat de kinderen zich onttrokken hebben aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.8 VCF, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, is er eveneens geen fiscaal misbruik.

4. a) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF met betrekking tot de afstand van xx.xx.2012

32. Art. 2.7.1.0.9, lid 1 VCF bepaalt wat volgt:

“Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden of op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.”

Artikel 2.7.1.0.9 VCF is echter niet van toepassing wanneer er bewezen wordt dat de verkoop of afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer.

33. In hoofdorde: geen bedekte bevoordeling maar een openlijke bevoordeling

Er is in deze geen bedekte bevoordeling ten behoeve van de afstandhouders. De afstandhouders, de drie kinderen, zijn immers de verkoopprijs van de blote eigendom verschuldigd aan hun ouders, de heer X en mevrouw Y. Door de schuldigerkenning van de prijs komt er in het vermogen van de ouders een vordering groot de tegenwaarde van de blote eigendom van het onroerend goed. Er is geen verrijking van de afstandhouders en geen verarming van de afstanddoeners. Indien één van de afstanddoeners op dat ogenblik zou overlijden, zou zijn/haar nalatenschap een schuldvordering bevatten groot de tegenwaarde van zijn/haar aandeel in de blote eigendom en zou daarover erfbelasting moeten worden betaald. De kinderen zijn de prijs van de afstand verschuldigd en blijven die verschuldigd. Er is geen verrijking in hun hoofde.

Aansluitend kan gesteld worden dat er, indien men alle akten in aanmerking neemt, wellicht wel een bevoordeling is van de kinderen, maar zeker geen bedekte bevoordeling. Er wordt openlijk en bloot een schenking gedaan van de schuldvorderingen aan de drie kinderen ingevolge de akten verleden voor notaris […] (Nederland).

Dienaangaande is er zeker een parallel te maken met de huidige interpretatie van artikel 2.7.1.0.7 VCF in verband met de gesplitste aankoop. In dat geval is er thans geen sprake meer van een bedekte bevoordeling wanneer de vruchtgebruiker eerst aan de blote eigenaars een schenking doet van de gelden die nodig zijn om de prijs van de blote eigendom te voldoen.

Dienaangaande kan verwezen worden naar het arrest van de Raad van State van 12 juni 2018 (nr. 241.761, nr. 24 e.v.) . Daarin werd beslist dat het vermoeden van bedekte bevoordeling bij een gesplitste aankoop kan weerlegd worden met het bewijs van een voorafgaande schenking waarvoor geen schenkbelasting is betaald. “De onwettige “bedekte” bevoordeling staat tegenover de openlijke of transparante bevoordeling. Er kan geen bedekte bevoordeling zijn wanneer er een openlijke voorafgaande schenking is, ongeacht de registratie in België. Volgens een strikte, woordelijke lezing van de tekst van de wet cq. het decreet is het dan ook weinig aannemelijk dat een bevoordeling of begiftiging bedekt is wanneer de vruchtgebruiker voorafgaand, openlijk, (al dan niet via een buitenlandse notaris) de nodige geldmiddelen schenkt aan de blote eigenaar om de blote eigendom te verkrijgen. Een verkrijging door voorafgaande schenking houdt in dat de bevoordeling niet tot stand komt door de gesplitste aankoop of de inschrijving zelf, wat nochtans een essentiële voorwaarde is voor de toepasselijkheid van artikel 9 W.Succ. cq. artikel 2.7.1.0.7 VCF” (…) “Een voorafgaande schenking houdt evenwel in dat de bevoordeling niet tot stand komt door de gesplitste aankoop of inschrijving zelf” .[15]

Welnu in dit geval wordt openlijk een schenking bij buitenlandse notariële akte gedaan aan de kinderen, zij het na de akte afstand. Er is geen bedekte bevoordeling maar een openlijke bevoordeling aan de hand van een schenking bij buitenlandse notariële akte. Opener kan niet. Niet de gesplitste aankoop houdt een bevoordeling in (vermits de kinderen een opleg verschuldigd zijn), maar de kwijtschelding van de schuld door de ouders.

Artikel 2.7.1.0.9 VCF is een uitzonderingsbepaling en dient strikt geïnterpreteerd te worden. In artikel 2.7.1.0.9 VCF wordt expressis verbis melding gemaakt van een “bedekte bevoordeling” als toepassingsvoorwaarde. Met andere woorden, indien kan worden aangetoond dat er geen bedekt maar een openlijk voordeel is, kan artikel 2.7.1.0.9 VCF niet worden toegepast.

34. In alle hierboven vermelde gevallen (art. 2.7.1.0.7-9 VCF) hebben de ouders daadwerkelijk het recht van vruchtgebruik tot op heden uitgeoefend en zullen zij dat in de toekomst ook doen. Het kwestieuze onroerend goed is immers hun buitenverblijf, waar zij doorheen het ganse jaar verblijven en zullen verblijven.

35. De meest gezaghebbende rechtsleer is het met deze zienswijze eens.

Zo stelde M. DONNAY (Commentaar op het Wetboek der successierechten, I, Brussel, Van Buggenhoudt, 1948, nr. 372, p. 257 en nr. 381, p. 263), letterlijk wat volgt: “Heeft de overledene de overlating te zijnen bate van een niet-betaalde geldsom bedongen, dan kan het Bestuur niet alleen beweren dat de overledene een schuldvordering heeft, doch het dient zulks aan te nemen voor de toepassing van de tweede alinea van artikel 10. De akte bewijst erga omnes, zowel tegenover het Bestuur als tegenover de andere derden, tot inschrijving van valsheid, dat het beding wel degelijk gedaan werd en, tot levering van het tegenbewijs, dat dit beding oprecht is” (…) “De beschouwingen die wij hierboven onder nummers 369 tot 374 hebben uiteengezet betreffende artikel 10, zijn mutatis mutandis toepasselijk op artikel 11”.

Zo stelde O. VAN ACOLEYEN (Successierecht, I, Brussel, Fiscale Hogeschool, 1976, nr. 147, p. 186) dat “artikel 10 geen toepassing kan vinden 1° ten aanzien van de in de akte bepaalde goederen waarvan de erflater de overlating in eigendom te zijnen bate heeft bedongen (onroerende goederen, roerende lichamelijke goederen, schuldvorderingen, enz.); 2° ten aanzien van de in de akte bepaalde geldsom waarvan de erflater de betaling te zijnen bate heeft bedongen”. ”De schuldvordering moet worden aangegeven, ingeval ze bij de dood van de erflater nog bestaat; zo niet moet in voorkomend geval de tegenwaarde ervan worden aangegeven (art. 1, 7 en 108)” (ibid. voetnoot 602). In dezelfde zin, herwerkte uitgave, Deurne, Kluwer Rechtsw., 1990, nr. 147.

Zie ook A. MAYEUR (Droits de succession 2020-21, I, Waterloo, WoltersKluwer, 2020, nr. 1269 en 1272 e.v., p. 618 e.v.): “Cette solution résulte de l’interprétation littérale du second alinéa de l’article 11 du C.succ., lequel distingue formellement deux « fractions » dans les ventes ou cessions visées par la fiction de legs : celle dont les droits viagers sont la contrepartie et celle dont la rémunération se trouve dans l’abandon de biens en propriété. La première seule est qualifiée de « libéralité déguisée ». Logiquement, celle-là seule est suspecte jusqu’à preuve contraire. La seconde devrait -comme toute vente ou tout échange ordinaire- être traitée pour ce qu’elle paraît être, aussi longtemps qu’il n’est pas prouvé qu’elle est simulée ou déguisée. En d’autres termes, dans les situations de notre exemple ci-dessus (n° 1273), la fiction de legs devrait toujours être écartée à concurrence du prix stipulé, à moins que l’Administration ne puisse établir que ce prix est fictif.

Telle n’est cependant pas la jurisprudence administrative et judiciaire récente : sous prétexte de vérification de l’équivalence des prestations, l’on exige que la sincérité du prix, ou de la prestation en propriété, soit démontrée par les parties (voir ci-après n° 1280 et 1281).

Cette position est manifestement contraire aux explications données dans le rapport au Roi précédent le C.succ. et dans la décision administrative du 31 octobre 1941, citée ci-avant à propos de l’article 10 du C.succ. (voir n°s 1244 et 1246).

36. In subsidiaire orde: oorspronkelijke handeling vervangen door een nieuwe.

Een gelijkaardig geval werd beslecht door de Rechtbank van Eerste aanleg te Brugge in een vonnis van 10 december 1990 (Rec.gén.enr.not., nr. 24.079, Rep. R.J., S11/06.01, aangehaald door J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2018-19, I, nr. 363, p. 393). In dit geval had de erflater een onverdeeld deel in een onroerend goed verkocht aan zijn zoon (latere erfgenaam), mits een prijs omgezet in een jaarlijkse lijfrente. Bij een latere akte, binnen de drie jaar vóór het overlijden, had de erflater kwijting gegeven van het verschuldigd saldo van de koopprijs. De oorspronkelijke verkrijging om niet, die geacht wordt schuil te gaan onder het (oude) artikel 11 W. Succ (thans artikel 2.7.1.0.8. VCF) vallende handeling wordt, luidens de Rechtbank vervangen door een andere, waardoor de in het toepassingsgebied van dit artikel vallende handeling ongedaan gemaakt werd. Hetzelfde geldt voor de voorliggende situatie.

Op xx.xx.2014, hebben zowel de heer X als mevrouw Y ingevolge de akten verleden voor notaris […] (Nederland) elk hun aandeel in de onverdeelde schuldvordering aan ieder van de drie kinderen, ten belope van 73.526,00€ per kind geschonken. De schuld in hoofde van de kinderen dooft aldus uit ingevolge de schenking ervan. De oorspronkelijke bedekte verkrijging om niet die geacht wordt schuil te gaan achter de onder artikel 2.7.1.0.9 VCF vallende handeling vervalt en wordt vervangen door een nieuwe verkrijging ten kosteloze titel (schenking door buitenlandse notariële akte), waardoor de in het toepassingsgebied van dit artikel vallende handeling ongedaan gemaakt werd.

Door het voorgaande bevindt men zich niet meer in de hypothese van artikel 2.7.1.0.9 VCF, maar in de hypothese van art. 2.7.1.0.5 VCF. Doch de schenking is geschied meer dan drie jaar vóór het overlijden van de schenkers, zodat deze bepaling in casu niet van toepassing is (supra).

37. In casu werd in de notariële akte van afstand-deling van xx.xx.2012 duidelijk beklemtoond dat de oplegsom van 441.156,00 euro diende betaald te worden “op eerste verzoek van de afstanddoeners doch ten vroegste wanneer C de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt“.

Immers op dat ogenblik zou de heer C bekwaam zijn om beroepsinkomsten te verdienen en zijn schuld af te betalen, middels een lening.

Dezelfde regeling werd toegepast op de andere twee kinderen om de drie kinderen gelijk te behandelen.

Daaruit volgt dat het werkelijk de bedoeling was dat deze koopprijs van 441.156,00 euro daadwerkelijk zou betaald worden.

4. b) Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.9 jo. 3.17.0.0.2 VCF met betrekking tot de afstand van xx.xx.2012

38. Vermits de notariële afstand-deling van xx.xx.2012 geen bedekte bevoordeling, maar een openlijke bevoordeling, van de erfgenamen uitmaakte, hebben de kinderen zich niet onttrokken aan de toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.

In subsidiaire orde is de oorspronkelijke rechtshandeling vervallen en werd deze vervangen door een nieuwe verkrijging ten kosteloze titel (schenking ingevolge buitenlandse notariële akte), waardoor de in het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.9 VCF vallende handeling ongedaan gemaakt werd.

38bis. In subsidiaire orde: de prijs voor de aankoop van 3% blote eigendom en voor de latere overname van 97% van de blote eigendom door de kinderen werd correct berekend.

De prijs voor de aankoop van 3% van de blote eigendom van het kwestieuze onroerend goed bij akte verleden op xx.xx.2004 voor notaris […], werd berekend volgens de tabellen van het notariaat en is dus correct berekend.

De prijs voor de overname van 97% van de blote eigendom van het kwestieuze onroerend goed bij akte verleden op xx.xx.2012 voor notaris […], werd berekend volgens de tabellen van het notariaat en is dus correct berekend.[16]

Besluit en verzoek tot beslissing

39. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

40. Er wordt een aanvraag voorgelegd, waarvan de verrichtingen zoals hiervoor vermeld tot op heden nog geen uitwerking hebben gehad in de erfbelasting, vermits de beide ouders nog in leven zijn.

41. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen aanvraag niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.0.1.5, 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.8 en art. 2.7.1.0.9 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

Ze wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de verrichtingen zoals hiervoor vermeld bij het overlijden van de eerste en de langstlevende van de ouders niet zal leiden tot de heffing van enige schenk- of erfbelasting.

Zij vragen dat de geldigheidsduur van deze voorafgaande beslissing gelijk zou zijn aan het overlijden van de langstlevende van de ouders.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

42. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

43. Het onroerend goed te […] werd aangekocht door de aanvragers bij akte verleden op xx.xx.2004, enerzijds door de ouders voor het vruchtgebruik en voor 97% in blote eigendom en anderzijds door de drie kinderen voor ieder 1% in blote eigendom. Ingevolge akte verleden op xx.xx.2012 hebben de ouders afstand gedaan van hun 97% in blote eigendom in het onroerend goed, ten voordele van de drie kinderen, ieder voor een derde in onverdeeldheid. Ingevolge twee schenkingsakten verleden voor Nederlandse notaris op xx.xx.2014 hebben de ouders de schuldvordering tegen hun kinderen wegens de onbetaald gebleven oplegsom geschonken aan de kinderen.

Hoewel het hier om reeds gestelde rechtshandelingen gaat, wordt gevraagd naar de fiscale gevolgen van deze rechtshandelingen inzake de erfbelasting. Op het vlak van de erfbelasting hebben deze verrichtingen nog geen uitwerking gehad, waardoor de aanvraag tot voorafgaande beslissing op dit punt ontvankelijk is.

44. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting en/of de registratiebelasting in het algemeen.

Vraag 1: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

45. Deze artikelen luiden als volgt:

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

46. Artikel 2.7.1.0.5 VCF kan slechts van toepassing zijn voor bevoordelingen van roerende goederen die gebeurd zijn door de erflater in de periode van drie jaar voor zijn overlijden. In casu werden de schenkingen door de ouders verleden bij twee aktes voor Nederlandse notaris op xx.xx.2014. Aangezien de ouders niet overleden zijn binnen de periode van drie jaar volgend op de schenkingen, zal artikel 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing zijn.

Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Vraag 2: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

47. Artikel 2.7.1.0.7 VCF luidt als volgt:

De roerende en onroerende goederen die wat betreft het vruchtgebruik door de erflater en wat betreft de blote eigendom door een derde onder bezwarende titel zijn verkregen, worden, voor de heffing van de erfbelasting, geacht in volle eigendom in zijn nalatenschap aanwezig te zijn en als legaat door die derde te zijn verkregen. Hetzelfde geldt voor effecten aan toonder of op naam en voor geldbeleggingen die voor het vruchtgebruik ingeschreven zijn op naam van de erflater en voor de blote eigendom op naam van een derde.

Het eerste lid is niet van toepassing :

1° als wordt bewezen dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling van de derde is;

2° als de erflater langer heeft geleefd dan de derde of als de derde niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

48. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat er bij het overlijden van één van of beide ouders geen erfbelasting verschuldigd zal zijn ingevolge artikel 2.7.1.0.7 VCF. Hiertoe wordt geargumenteerd dat door de drie kinderen het tegenbewijs van artikel 2.7.1.0.7 VCF wordt geleverd door voorlegging van verschillende bewijsstukken.

49. Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §3 VCF kan via voorafgaande beslissing echter geen uitspraak worden gedaan over de in dat artikel opgesomde gevallen. Deze bepaling luidt als volgt:

Ҥ 3. Een voorafgaande beslissing kan niet worden genomen als :

1° de aanvraag betrekking heeft op situaties of verrichtingen die op fiscaal vlak al het voorwerp uitmaken van een administratieve bezwaarprocedure of van een gerechtelijke handeling tussen de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie en de aanvrager;

2° het nemen van een voorafgaande beslissing niet aangewezen is of zonder uitwerking is op grond van de wettelijke of reglementaire bepalingen, die in de aanvraag aangevoerd zijn;

Meer bepaald kan er geen voorafgaande beslissing worden genomen over:

a) de belastingtarieven en de berekening van de belastingen;

b) de bedragen en de percentages;

c) de aangifte, het onderzoek en de controle, het gebruik van bewijsmiddelen, de aanslagprocedure, de rechtsmiddelen, de rechten en voorrechten van de Vlaamse schatkist, de termijnen, de verjaring, het beroepsgeheim, de inwerkingtreding, de aansprakelijkheid en de plichten van sommige openbare ambtenaren, andere personen of bepaalde instellingen;

d) de bepalingen waarvoor een specifieke procedure inzake erkenning of beslissing is ingesteld;

e) de bepalingen of gebruiken die overleg met of raadpleging van andere autoriteiten instellen en waarvoor de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie niet bevoegd is om zelf of unilateraal een standpunt in te nemen;

f) de bepalingen die sancties, boetes, belastingverhogingen en -vermeerderingen instellen;

g) de forfaitaire grondslagen van aanslag;

3° de aanvraag betrekking heeft op de toepassing van de codex betreffende invordering en vervolgingen.”

Over “het onderzoek, de controle en het gebruik van bewijsmiddelen” kan via voorafgaande beslissing dus geen uitspraak worden gedaan.

50. Gelet op het voorgaande kan bijgevolg geen uitspraak worden gedaan over de mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.7 VCF (juncto artikel 3.17.0.0.2 VCF).

Vraag 3: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.8 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

51. Artikel 2.7.1.0.8 VCF luidt als volgt:

Als aan de erflater bij een verdeling of bij een met verdeling gelijkgestelde akte een vruchtgebruik, een rente of elk ander recht toebedeeld is dat vervalt ingevolge zijn overlijden, wordt de verrichting voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met een legaat in het voordeel van de deelgenoten van de erflater, de verkrijgers van de blote eigendom of de personen die belast zijn met het levenslange recht, in de mate waarin die deelgenoten, verkrijgers of personen boven hun deel in de onverdeeldheid goederen in eigendom hebben verkregen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verrichting geen bedekte bevoordeling is van de verscheidene deelgenoten in de onverdeeldheid;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de deelgenoot in de onverdeeldheid, de verkrijger van de blote eigendom of de persoon die belast is met het levenslange recht, of als de voormelde personen niet behoren tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

52. Artikel 2.7.1.0.8 VCF is hier niet aan de orde, aangezien er geen vruchtgebruik of ander levenslang recht werd toebedeeld aan de ouders bij een verdeling of een afstand. De ouders hebben de geheelheid van het vruchtgebruik immers verkregen bij de aankoop van het onroerend goed op xx.xx.2004. Bij de akte afstand verleden op xx.xx.2012 hebben de ouders afstand gedaan van hun 97% van de blote eigendom van het onroerend goed, tegen een oplegsom die betaald diende te worden op eerste verzoek van de ouders.

Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.8 VCF, noch rechtstreeks, noch op basis van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Vraag 4: Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF en artikel 3.17.0.0.2 VCF?

53. Artikel 2.7.1.0.9 VCF luidt als volgt:

Als de roerende of onroerende goederen door de erflater onder bezwarende titel zijn verkocht of afgestaan, worden ze voor de heffing van de erfbelasting geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap en als legaat te zijn verkregen door de verkrijger of door de overnemer als de erflater zich volgens de overeenkomst ofwel een vruchtgebruik heeft voorbehouden op de afgestane goederen of op andere goederen, ofwel de afstand van om het even welk ander levenslange recht in zijn voordeel heeft bedongen.

Het eerste lid is niet van toepassing als :

1° wordt bewezen dat de verkoop of de afstand geen bedekte bevoordeling is van de verkrijger of van de overnemer;

2° de erflater langer heeft geleefd dan de verkrijger of de overnemer, of als de verkrijger of de overnemer niet behoort tot de personen, vermeld in artikel 2.7.3.4.4, eerste, tweede en derde lid.

54. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat er bij het overlijden van één van of beide ouders geen erfbelasting verschuldigd zal zijn ingevolge artikel 2.7.1.0.9 VCF. Hiertoe willen de aanvragers aantonen dat de afstand geen bedekte bevoordeling van de overnemer, zijnde de kinderen, uitmaakte.

55. Aangezien over “het onderzoek, de controle en het gebruik van bewijsmiddelen” via voorafgaande beslissing geen uitspraak kan worden gedaan (zie randnummer 49), kan geen uitspraak worden gedaan over de mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.9 VCF (juncto artikel 3.17.0.0.2 VCF).

56. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.


Voetnoten


[1] Het huwelijkscontract werd bezorgd in bijlage.

[2] Bezorgd in bijlage.

[3] Een kopie van de aankoopakte werd bezorgd in bijlage.

[4] Een kopie van deze akte werd bezorgd in bijlage.

[5] Een kopie van de schenkingsakten werd bezorgd in bijlage.

[6] Een kopie van de cheques werd bezorgd in bijlage.

[7] Een kopie van het rekeninguittreksel werd bezorgd in bijlage.

[8] Een kopie van de cheques werd bezorgd in bijlage.

[9] Bezorgd in bijlage.

[10] Een kopie van de kwitantie werd bezorgd in bijlage.

11] Een kopie van de beslissing van de vrederechter werd bezorgd in bijlage.

[12] Een kopie van de machtiging werd bezorgd in bijlage.

[13] Elders in de aanvraag wordt meermaals vermeld dat de storting aan de kinderen gebeurd is op xx.xx.2004.

[14] Bezorgd in bijlage.

[15] Bezorgd in bijlage.

[16] De berekeningen werden bezorgd in bijlage.