Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21070 - Schenking van de naakte eigendom van de grond + verzaking aan het recht op vergoeding voor de opgerichte gebouwen Vlaamse Belastingdienst

VB 21070 - Schenking van de naakte eigendom van de grond + verzaking aan het recht op vergoeding voor de opgerichte gebouwen

Voorafgaande beslissing
Nummer
21070
Datum beslissing
17 januari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 2.8.7.0.2. VCF
  • art. 2.9.3.0.4. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers wensen bevestiging te bekomen dat na de voorgenomen verrichtingen (schenking van de naakte eigendom van de grond en verzaking aan de vordering op basis van artikel 555 oud BW) geen erfbelasting of schenkbelasting meer verschuldigd zal zijn op het ogenblik dat het vruchtgebruik een einde neemt, en dit noch in de nalatenschap van de heer X, noch in de nalatenschap van mevrouw Y ander dan diegene in deze aanvraag wordt vermeld.

Meer bepaald wensen de aanvragers bevestiging te komen dat:

1.1. De schenking van de naakte eigendom van de grond belast zal worden zoals hierna uiteengezet op basis van artikel 2.9.3.0.4 VCF en artikel 2.8.4.1.1, §1, VCF;

1.2. De schenking van de vergoeding die verschuldigd zou zijn op basis van artikel 555 oud Burgerlijk Wetboek belast zal worden zoals hierna beschreven op basis van artikelen 2.8.4.1.1, §2 VCF en 2.8.7.0.2, §2 VCF op het moment van het overlijden van de langstlevende vruchtgebruiker;

1.3. De overgang van rechtswege van het opgerichte appartementsgebouw naar aanleiding van het einde van het vruchtgebruik op basis van artikel 19, eerste lid, 2° W.Reg. juncto 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.1 VCF niet aan schenkbelasting, noch aan erfbelasting onderworpen zal zijn.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], te […], namens:

2.1. de heer X, geboren te […] op xx.xx.1933, ingeschreven in het rijksregister onder nummer […], en zijn echtgenote,

2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1932, ingeschreven in het rijksregister onder nummer […],

samenwonende te […].

De echtgenoten X-Y zijn gehuwd op xx.xx.1956 volgens het stelsel van gemeenschap van

aanwinsten.

3. De betrokken partijen zijn:

3.1. de enige dochter van de aanvragers, m.n.:

Mevrouw A, geboren te […] op xx.xx.1968, echtgenote van de heer […], ingeschreven in het rijksregister onder nummer […], wonende te […].

3.2. de twee kinderen van mevrouw A, m.n.

3.2.1. Mevrouw B, geboren te […] op xx.xx.1997, ingeschreven in het rijksregister onder nummer […], wonende te […].

3.2.2. De Heer C, geboren te […] op xx.xx.2000, ingeschreven in het rijksregister onder nummer […], wonende te […].

4. Het betrokken onroerend goed betreft:

Gemeente […]

Een appartementsgebouw, gelegen aan de […], gekadastreerd volgens titel sectie D, deel van nummer […] met een oppervlakte van vier are vierenzeventig centiare (4a 74ca), en volgens een recent kadastraal uittreksel sectie D, nummer […] met een oppervlakte van vier are vierenzeventig centiare (4a 74ca).

5. De fiscale woonplaats van alle betrokken partijen is sinds meer dan vijf jaar gevestigd in het Vlaams Gewest.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. Beschrijving van de reeds gedane verrichtingen

De echtgenoten X-Y kochten samen in 1988 een perceel bouwgrond. In 1989 schonken zij deze vervolgens met voorbehoud van vruchtgebruik aan hun dochter, mevrouw A. In de schenkingsakte wordt bepaald dat bij het overlijden van een van hen het vruchtgebruik zal overgaan op de langstlevende, waardoor het vruchtgebruik op het volledige goed slechts zal uitdoven op het moment vanhet overlijden van de langstlevende. De echtgenoten X-Y hebben vervolgens een appartementsgebouw met twee appartementen laten bouwen op deze grond. Het appartementsgebouw is hierdoor het voorwerp van een accessoir opstalrecht.

Voormeld vruchtgebruik werd gevestigd voor de inwerkingtreding van boek 3 “Goederen”, waardoor de op dat ogenblik geldende bepalingen van het oud Burgerlijk Wetboek van toepassing blijven.

7. Beschrijving van de voorgenomen verrichtingen

De echtgenoten X-Y zijn ingevolge het accessoir opstalrecht eigenaar van de volle eigendom van de opstallen en hebben tevens het vruchtgebruik op de grond. Mevrouw A is op heden eigenaar van de naakte eigendom van de grond.

De echtgenoten X-Y en hun dochter mevrouw A wensen dat na het overlijden van de vruchtgebruikers de volle eigendom van zowel de grond als de opstallen in gelijke mate bij de kleinkinderen zal komen.

8. Hiertoe zal overgegaan worden tot de volgende schenkingen:

8.1. Mevrouw A zal de naakte eigendom van de

grond schenken aan haar kinderen, mevrouw B en de heer C;

8.2. De echtgenoten X-Y zullen verzaken aan hun recht op vergoeding op grond van artikel 555 oud Burgerlijk Wetboek. Voor gebouwen opgericht door de vruchtgebruiker die een zelfstandig

bestaan kennen, heeft de vruchtgebruiker immers recht op een vergoeding gelijk aan de waarde van de materialen en het arbeidsloon,tenzij de naakte eigenaar de wegruiming van de gebouwen zou vorderen. Een verzaking aan dit recht kan, wanneer dit animus donandi gebeurt, beschouwd worden als een schenking.

III. Motivering van de aanvraag:

9. Hierna wordt uitgegaan van het feit dat de echtgenoten X-Y beide zullen overlijden voor alle andere betrokken partijen.

10 De hiervoor vermelde schenkingen zullen worden verleden voor een Belgische notaris, waardoor er bijgevolg:

- Voor wat betreft schenking onder 1.1., schenkbelasting zal betaald worden op de schenking van de naakte eigendom van de grond, geheven op het verschil tussen de afkoopwaarde in volle eigendom en de overeenkomstig artikel 2.9.3.0.4 VCF forfaitair berekende verkoopwaarde in vruchtgebruik van het geschonken onroerend goed.

Gezien het een schenking in rechte lijn betreft van een onroerend goed zal de

schenking onderworpen worden aan een progressief tarief dat is vastgelegd in Tabel I van artikel 2.8.4.1.1, §1 VCF;

- Voor wat betreft schenking onder 1.2., 3% schenkbelasting zal betaald worden op de waarde van de vergoeding die verschuldigd zou zijn op basis van artikel 555 oud Burgerlijk Wetboek. Aangezien dit een schenking betreft van een voorwaardelijk recht (er zal enkel een recht op vergoeding zijn als er bij het overlijden van de vruchtgebruikers effectief nog constructies zijn die door de vruchtgebruikers zijn opgericht) dient dit voor de heffing gezien te worden als de overdracht van een toekomstig goed onder opschortende voorwaarde, waardoor de schenkbelasting niet onmiddellijk zal verschuldigd zijn bij registratie van de schenking, maar pas bij het vervullen van de opschortende voorwaarde.

10. Wanneer na voormelde verrichtingen het vruchtgebruik een einde neemt, zal tevens het accessoir opstalrecht een einde nemen en zal het opgerichte appartementsgebouw in volle eigendom toebehoren aan de naakte eigenaar van de grond op grond van natrekking. Gezien dit een verkrijging is van rechtswege, door overlijden, dient men ingevolge artikel 19, eerste lid, 2° W.Reg. te concluderen dat deze verkrijging niet aan schenkbelasting, noch aan erfbelasting onderworpen zal zijn.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

11. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

12. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.7.1.0.1, dat luidt:

“Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.”.

- Artikel 2.8.1.0.1, dat luidt:

“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”.

- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2, dat luidt:

Ҥ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”
.

- Artikel 2.8.7.0.2, §2, dat luidt:

Ҥ 2. Op een rechtshandeling die onderworpen is aan een opschortende voorwaarde, wordt de schenkbelasting alleen geheven als de voorwaarde vervuld is. In voorkomend geval wordt gehandeld als volgt :

1° het toepasbare tarief waarmee voor de heffing rekening moet worden gehouden, is het tarief dat van kracht is op de datum waarop de schenkbelasting opvorderbaar geweest zou zijn als de handeling onvoorwaardelijk was;

2° de belastbare grondslag waarmee voor de heffing rekening moet worden gehouden, is de belastbare grondslag op de datum van de vervulling van de voorwaarde.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt de door een rechtspersoon verrichte rechtshandeling die aan machtiging, goedkeuring of bekrachtiging van een overheid onderworpen is, gelijkgesteld met een aan een opschortende voorwaarde onderworpen rechtshandeling.”.

- Artikel 2.9.3.0.4, dat luidt:

“§ 1. Als bij een overeenkomst als vermeld in artikel 2.9.3.0.1, een levenslang vruchtgebruik op een onroerend goed wordt gevestigd, wordt de verkoopwaarde (vkw), vermeld in artikel 2.9.3.0.1, § 2, berekend volgens de volgende formule : vkw = a x b.

De parameters, vermeld in het eerste lid, worden als volgt gedefinieerd :
1° a = de jaarlijkse bruto-opbrengst of, bij gebrek daaraan, de brutohuurwaarde van het goed;
2° b = de leeftijdscoëfficiënt, vermeld in de onderstaande tabel, naargelang de leeftijd van de persoon op het hoofd van wie het vruchtgebruik is gevestigd op de dag van de akte :

leeftijdscoëfficiënt

leeftijd van degene op het hoofd van wie de rente gevestigd is, in jaar

18

≤ 20

17

> 20-30

16

> 30-40

14

> 40-50

13

> 50-55

11

> 55-60

9,5

> 60-65

8

> 65-70

6

> 70-75

4

> 75-80

2

> 80


§ 2. Als bij een overeenkomst als vermeld in artikel 2.9.3.0.1, een vruchtgebruik voor beperkte tijd op een onroerend goed wordt gevestigd, wordt de verkoopwaarde, vermeld in artikel 2.9.3.0.1, § 2, berekend door de jaarlijkse opbrengst tegen 4% te kapitaliseren, rekening houdend met de bij de overeenkomst gestelde duur van het vruchtgebruik.

De verkoopwaarde, verkregen in het eerste lid, mag niet hoger zijn dan een van de volgende bedragen :
1° de waarde, vermeld in paragraaf 1, als het gaat om een ten voordele van een natuurlijke persoon gevestigd vruchtgebruik;
2° het bedrag van twintig keer de opbrengst van het onroerend goed, als het gaat om een ten voordele van een rechtspersoon gevestigd vruchtgebruik.

§ 3. In geen geval mag de verkoopwaarde van het vruchtgebruik meer bedragen dan vier vijfde van de verkoopwaarde van de volle eigendom van het onroerend goed.”
.

13. De verkrijging door de kleinkinderen van de blote eigendom van de grond zal, zoals beschreven in de aanvraag, belast worden met de schenkbelasting op basis van artikel 2.8.4.1.1, §1, VCF en artikel 2.9.3.0.4 VCF.

14. Aangezien de kwijtschelding van de vergoeding overeenkomstig artikel 555 Oud BW gebeurt onder opschortende voorwaarde/termijn (het overlijden van de vruchtgebruikers) zal deze rechtshandeling niet belast worden met de schenkbelasting maar met de erfbelasting overeenkomstig artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3°, VCF.

Artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3°, VCF luidt immers:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”.

15. De verkrijging door de kleinkinderen van het vruchtgebruik op het ogenblik van het overlijden van hun grootouders maakt noch registratiebelasting, noch erfbelasting verschuldigd aangezien het vruchtgebruik in dat geval wordt verkregen door de werking van de natrekking.

16. De beslissing houdt geen beslissing in van de overeengekomen waarde van de vordering tot vergoeding van de opstallen (appartementsgebouw) zoals opgenomen in de bijlage bij de aanvraag. Het besluitvormingsorgaan kan zich overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §5, VCF niet uitspreken over deze waardering.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratie- en erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.