Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21047 - Schenking voorafgegaan door inbreng huwgemeenschap Vlaamse Belastingdienst

VB 21047 - Schenking voorafgegaan door inbreng huwgemeenschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
21047
Datum beslissing
30 augustus 2021
Publicatiedatum
7 december 2021

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng in de huwelijksgemeenschap van de heer X en mevrouw Y van een onroerend goed, behorende tot het eigen vermogen van mevrouw Y, gevolgd door een schenking door beide echtgenoten van 3/4de naakte eigendom van voormeld goed aan hun enige dochter, mevrouw Z, niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik cfr. artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], met standplaats te […], namens:

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1939, met nationaal nummer […], en zijn echtgenote,

2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1943, met nationaal nummer […],

samenwonende te […]

De schenkers in deze aanvraag.

2.3. Mevrouw Z, geboren te […] op xx.xx.1967, met nationaal nummer […], echtgescheiden, wonende te […].

De begiftigde in deze aanvraag.

3. Het betrokken onroerend goed:

GEMEENTE […] - Vierde afdeling - […]

Een woonhuis met aanhorigheden, op en met grond aldaar gelegen, […], gekend ten kadaster volgens titel en recent kadastraal uittreksel C, nummer […], met een oppervlakte van drieëntwintig are zesenzestig centiare (23a66ca), met een niet-geïndexeerd kadastraal inkomen van duizend tweehonderdnegentien euro (1.219,00 EUR).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. De heer X en mevrouw Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1965 onder het stelsel van de wettelijke gemeenschap der goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris […], destijds te […] op xx.xx.1965.

5. Ingevolge akte wijziging huwelijkscontract d.d. xx.xx.2015, werd voormeld onroerend goed door mevrouw Y ingebracht in de huwelijksgemeenschap en werd een nieuw beding betreffende de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen in geval van overlijden opgenomen, omvattende: toebedeling aan de langstlevende echtgenoot/echtgenote van de roerende goederen voor de geheelheid in volle eigendom en de onroerende goederen voor de helft in volle eigendom en de helft in vruchtgebruik.

6. Nu zullen de echtgenoten voormeld goed voor 3/4de naakte eigendom schenken aan hun enige dochter, mevrouw Z.

III. Motivering van de aanvraag

7. Tijdspanne tussen de inbreng en de schenking

Aangezien de inbreng van het onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen meer dan 5 jaar na de inbreng gevolgd zou worden door een schenking van 3/4de naakte eigendom van dit goed door beide echtgenoten, stellen wij ons de vraag of de periode tussen de inbreng (xx.xx.2015) en de schenking (nabije toekomst) als een “korte tijdspanne” kan worden beschouwd cfr. de omzendbrief van VLABEL 2015/1 van 16 februari 2015.

8. Niet-fiscale motieven

Voormeld goed betreft de gezinswoning van de echtgenoten X-Y. Het was de absolute wens van mevrouw Y om haar echtgenoot zo goed mogelijk te beschermen ingeval zij zou komen te overlijden.

Initieel werd in hun huwelijkscontract bepaald dat aan de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van de gemeenschapsgoederen toekwam en slechts het vruchtgebruik van de eigen goederen van de overledene.

Voormeld goed werd ingebracht ingevolge wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […] op xx.xx.2015. Ingevolge de doorlichting van hun initiële huwelijkscontract is gebleken dat voormeld goed niet gemeenschappelijk was, maar een eigen goed van mevrouw Y, iets waar partijen zich voorheen niet bewust van waren.

Door de inbreng van voormeld goed in de huwgemeenschap en de aanpassing van het beding betreffende de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen in geval van overlijden, naar volle eigendom van de roerende goederen en de helft volle eigendom en de helft vruchtgebruik voor de onroerende goederen, geniet de langstlevende echtgenoot optimale bescherming.

Het feit dat voormeld goed voor 3/4de naakte eigendom zou worden geschonken aan de dochter, doet daar geenszins afbreuk aan.

Bovendien werden alle renovatie- verbouwings- en onderhoudswerken gefinancierd met gemeenschapsgelden, alsook met eigen gelden van de heer X, voortkomende uit de erfenissen van zijn ouders. Aangezien deze werken meerdere jaren in beslag hebben genomen kunnen partijen hiervan geen bewijzen meer voorleggen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

10. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt, m.n. artikel 3.17.0.0.2 VCF.

11. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF). Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

12. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast bij gebrek aan eenheid van opzet.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.