Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21035 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 21035 - Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
21035
Datum beslissing
25 mei 2021
Publicatiedatum
7 september 2021

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de schenking door de echtgenoten X - Y aan hun beide kinderen niet zal worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1, en 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris [...], namens:

2.1. De heer X, [...] en zijn echtgenote

2.2. Mevrouw Y, [...],

Samenwonende te [...].

De echtgenoten X-Y zijn gehuwd te [...] op xx.xx.2019 onder het wettelijk stelsel blijkens huwelijkscontract, verleden voor notaris [...].

In het huwelijkscontract werden meerdere onroerende goederen te [...] en te [...] ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen door dhr. X. Zelfde huwelijkscontract bevat ook een keuzebeding. Zie de bijlage bij de aanvraag.

3. De betrokken partijen zijn de kinderen van de echtgenoten X-Y, zijnde:

3.1. De jongeheer V, [...].

3.2. Juffrouw W, [...].

4. Het betrokken onroerende goed betreft:

het appartement [...]

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten X-Y wensen thans over te gaan tot een schenking van een onverdeeld aandeel in het appartement [...], aan elk van hun beide kinderen, te weten V, [...] en W, [...], beiden wonende te [...].

De schenking zal geschieden met voorbehoud van vruchtgebruik en met aanwas van het vruchtgebruik in voordeel van de langstlevende echtgenoot.

Het ingebracht goed [...] was belast met een hypothecaire inschrijving in voordeel van x, op grond van een akte-kredietopening, verleden voor notaris [...]. Deze schuld werd eveneens ingebracht in de huwgemeenschap.

III. Motivering van de aanvraag

6. De inbreng in de huwgemeenschap was ingegeven door niet fiscale motieven:

6.1. De heer X en mevrouw Y vormen een feitelijk gezin sedert xx.xx.2009. Hun beide kinderen zijn geboren in xx en xx. Op xx.xx.2019 zijn zij dan in het huwelijk getreden.

6.2. Het voormelde appartement [...], betreft een nieuwbouwresidentie, opgericht op een perceel grond (na afbraak van de bestaande constructies) dat toebehoorde aan de heer X en zijn zuster Z, waarvoor vergunning werd verkregen op xx.xx.2016.

Voor de oprichting werd een recht van opstal verleend aan een bouwpromotor, waarbij de heer X en mevrouw Y zich elk een appartement voorbehielden.

Een bankwaarborg werd afgesloten bij de bank x (cf. voormelde akte verleden voor notaris [...]).

6.3. Aldus blijkt dat alle deze verrichtingen hebben plaatsgevonden op een ogenblik dat de heer X en mevrouw Y al 7 jaar een feitelijk gezin vormden en dat ook het risico samen gedragen werd en uiteindelijk ook mee werd in gebracht. De inbreng werd dan ook gedaan als logisch uitvloeisel van een reeds bestaande vermogensrechtelijke verstrengeling. Gelet op de aanwezigheid van gemeenschappelijke kinderen kon door de inbreng bovendien de langstlevende echtgenoot beter beschermd worden: de inbreng gekoppeld aan een keuzebeding beoogde dan ook om de langstlevende echtgenoot de gelegenheid te geven een groter deel van het gemeenschappelijk vermogen naar zich toe te trekken. Dit kon niet in dezelfde mate gerealiseerd worden middels een testament.

7. De door de echtgenoten X-Y voorgenomen schenking volgt niet binnen een korte tijdspanne na de inbreng van het goed in de huwgemeenschap. Het huwelijkscontract dateert immers van xx.xx.2018. Aldus is er geen sprake van eenheid van opzet.

8. Partijen hebben kennis genomen van het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst over een inbreng in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking, met name dat deze handeling als fiscaal misbruik kan worden beschouwd volgens de omzendbrief VLABEL/20 15/1 van 16 februari 2015 indien de keuze voor de rechtshandeling louter is ingegeven door fiscale motieven.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

10. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt, m.n. artt. 2.8.3.0.1, §1, 2.8.4.1.1, §1 en §2 en 3.17.0.0.2 VCF.

11. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".

12. De voorgenomen verrichting zal niet worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1, en 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF dus niet worden toegepast bij gebrek aan eenheid van opzet.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.