Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21025 - Vrijstelling verkooprecht Vlaamse Belastingdienst

VB 21025 - Vrijstelling verkooprecht

Administratief standpunt
Nummer
21025
Datum beslissing
7 juni 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.6.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de ruiling tussen vennootschap C, vermeld onder punt 2.3. en VZW B, vermeld onder punt 2.2. wordt aanzien als zijnde een ruiling met betrekking tot onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs, zoals bedoeld in artikel 2.9.6.0.2, lid 1, 2°, VCF, aangezien de ruiling en de daaropvolgende huurovereenkomst worden afgesloten met de uiteindelijke bedoeling de te bouwen constructies aan te wenden voor onderwijsdoeleinden, en bijgevolg op die wijze aanleiding kan geven tot kosteloze registratie.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […].

3. De betrokken partijen zijn:

3.1 De vereniging zonder winstoogmerk VZW A met zetel te […] en met ondernemingsnummer […].

Opgericht ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1923, bekendgemaakt in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van […] daarna onder nummer […].

3.2. De vereniging zonder winstoogmerk VZW B, afgekort […], met zetel te […] en met ondernemingsnummer […].

Opgericht bij onderhandse akte te […] op xx.xx.1992, bekendgemaakt in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad van […] daarna onder nummer […].

3.3. De besloten vennootschap C met zetel te […] en met ondernemingsnummer […]

4. De betrokken onroerende goederen zijn:

4.1. […] - eerste afdeling - […] eerste afdeling:

Een schoolgebouw, op en met grond, ter plaatse volgens kadaster gekend […], en kadastraal gekend sectie C, nummer […], groot volgens kadaster zeventien are tweeëndertig centiare (17a 32ca).

Dit schoolgebouw is bestemd voor afbraak.

4.2. […] - eerste afdeling - […] eerste afdeling:

Een perceel grond, ter plaatse gekend […], gekend ten kadaster onder sectie C, nummer […], groot volgens kadaster tweeëntwintig are een centiare (22a 01ca).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. In een eerste fase zal VZW A het goed vermeld onder 1 schenken aan de VZW B . Aangezien het gaat om een schenking tussen vzw's is hier een schenkingsrecht op van toepassing van honderd euro (€ 100,00) ingevolge artikel 2.8.4.1.1, §3 , tweede lid, VCF, juncto artikel 2.8.4.1.1, §3, eerste lid, 10°, VCF.

6. In een tweede fase wordt er een ruiling gedaan tussen VZW B en vennootschap C waarbij:

  • goed 2 wordt overgedragen van vennootschap C naar VZW B maar vennootschap C behoudt zich wel een recht van erfpacht voor op goed 2 voor een termijn van 27 jaar, welk erfpachtrecht evenwel vervroegd kan beëindigd worden 18 jaar na oplevering van de school die vennootschap C zal bouwen op dit perceel.
  • goed 1 wordt overgedragen van VZW B naar vennootschap C

7. In een derde fase zal vennootschap C schoolgebouwen oprichten op goed 2 en de opgerichte gebouwen op goed 2 en de vrije zone rondom deze gebouwen verhuren aan VZW B voor een duur van 18 jaar, welke termijn aanvangt bij de voorlopige oplevering van de schoolgebouwen.

8. In bijlage bij de aanvraag werd eveneens de ruling gevoegd die in dit verband werd aangevraagd op 18/10/2016.

In deze ruling (VB 16056) werd de vrijstelling goedgekeurd. Door onderhandelingen, vertragingen en wijzigingen in het dossier is de uitvoering niet tijdig en niet conform de vroeger aangevraagde ruling kunnen gebeuren.

III. Motivering van de aanvraag

9. Wat betreft de ruiling in fase twee , zal normaal een registratiebelasting worden geheven van 10% op de waarde van het goed met de hoogste waarde.

Ingevolge artikel 2.9.6.0.2, lid 1, 2°, VCF wordt een akte echter vrijgesteld van het verkooprecht indien ze betrekking heeft op 'onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs'.

De goederen die VZW B verkrijgt ingevolge de ruiling en daaropvolgende huur van 18 jaar, zijn bestemd voor onderwijs van zodra de gebouwen die op goed 2 worden opgericht door vennootschap C (die beschikt over een recht van erfpacht) afgewerkt zijn.

Als men door de constructie heen kijkt, wordt de huidige school op goed 1 vervangen door een nieuw schoolgebouw op goed 2 dat gedurende een achttienjarige huur ter beschikking wordt gesteld van VZW B. Het erfpachtrecht zal 18 jaar na oplevering van de schoolgebouwen van rechtswege worden beëindigd zonder vergoeding waardoor VZW B via het recht van natrekking volledig eigenaar wordt van de schoolgebouwen. Op het ogenblik van de

beëindiging van de erfpacht zal de nieuwe wetgeving op het erfpachtrecht van toepassing zijn zodat beantwoord wordt aan de dan van toepassing zijnde minimale duur van 15 jaar.

10. In antwoord op de vragen van het besluitvormingsorgaan (“Waarom wordt deze constructie zo opgezet, eerst schenking en dan ruil?”) antwoordde de aanvrager op 3 mei 2021 het volgende:

“De constructie wordt op deze manier opgezet om financiële middelen in VZW B te krijgen.

De huidige school die volledig gesloopt dient te worden, wordt geschonken aan VZW B.

De huidige school wordt vervolgens geruild met een perceel waarop een nieuwe school zal worden opgericht.

Voor de bouw van de nieuwe school wordt huursubsidie bekomen (= ± 60% van de bouwkosten). Alle andere kosten worden gedragen door vennootschap C.

Finaal komt het hier op neer dat VZW B een volledige nieuwe school verwerft zonder dat zij hier eigen middelen in dient te spenderen.”.

IV. Beslissing

12. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

13. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

14. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt, m.n. artikel 2.9.6.0.2, eerste lid, 2° VCF dat stelt:

“Er wordt een vrijstelling van het verkooprecht verleend voor :

2° de akten in der minne die betrekking hebben op onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs, verleden op naam van of ten voordele van de inrichtende machten van het gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd onderwijs, alsook op naam van of ten voordele van verenigingen zonder winstoogmerk voor patrimoniaal beheer die tot uitsluitend doel hebben onroerende goederen ter beschikking te stellen voor onderwijs dat door de voormelde inrichtende machten wordt verstrekt;”

15. Artikel 2.9.7.0.2, eerste lid, VCF luidt:

“Voor ruilovereenkomsten wordt het verkooprecht gevestigd op basis van het bedrag van de overeengekomen waarde van het onroerend goed waarop de ruilovereenkomst betrekking heeft, dat aanleiding geeft tot heffing van het hoogste recht.”.

16. Het artikel 2.9.6.0.2, eerste lid, 2°, VCF, werd met ingang van 1 januari 2015 opgenomen in de VCF (Decreet van 19 december 2024 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013). Vóór 1 januari 2015 was er voor deze verkrijgingen een kosteloze registratie voorzien in artikel 161; 1°, W.Reg.

Bij de opname in de VCF werd inhoudelijk aan artikel 161, 1°, W.Reg. niets gewijzigd.

17. In de (federale) circulaire nr. 5 van 21 februari 2002 is i.v.m. artikel 161, 1°, W.Reg. te lezen dat in de Vlaamse gemeenschap verkrijgingen door VZW’s-Inrichtende machten van onroerende goederen bestemd tot schoolgebouwen (bouwgronden, bestaande schoolgebouwen, andere bestaande gebouwen bestemd om tot schoolgebouwen te worden omgevormd) bedoeld zijn.

De verkrijging van een bouwgrond belet de vrijstelling volgens de circulaire nr. 5 van 21 februari 2002 niet.

18. In artikel 161, 1°, W.Reg. (artikel 2.9.6.0.2, eerste lid, 2°, VCF) wordt voorzien dat bepaalde akten ten name of ten bate van de inrichtende machten van het onderwijs kosteloos worden geregistreerd.

“Ten name of ten bate van de inrichtende machten” betekent dat de kosten van de akte wettelijk, d.i. krachtens de beginselen van het burgerlijk recht, normaal ten laste van de inrichtende machten van het onderwijs vallen (WERDEFROY, Jaarboek Registratierechten, Mechelen, Kluwer, 12de editie, randnr. 1330).

In dit verband moet worden opgemerkt dat de kosten van een ruil wettelijk gezien ten laste van beide mederuilers vallen, elk voor de helft.

19. Uit het voorgaande blijkt dat de vrijstelling van artikel 2.9.6.0.2, eerste lid, 2°, VCF niet kan worden toegepast, gezien de kosten wettelijk ten laste vallen van beide partijen. Het is duidelijk dat vennootschap C geen “inrichtende macht voor het onderwijs” is.

Bij de ruiling tussen “een inrichtende macht voor het onderwijs” en een derde partij kan bijgevolg niet genoten worden van de vrijstelling van artikel 2.9.6.0.2., eerste lid, 2°, VCF.

20. Het verkooprecht zal worden geheven op basis van het bedrag van de overeengekomen waarde van het onroerend goed waarop de ruilovereenkomst betrekking heeft, dat aanleiding geeft tot heffing van het hoogste recht.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.