Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21017 - Schenking voorafgegaan door inbreng huwgemeenschap Vlaamse Belastingdienst

VB 21017 - Schenking voorafgegaan door inbreng huwgemeenschap

Voorafgaande beslissing
Nummer
21017
Datum beslissing
2 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te verkrijgen dat de inbreng door de heer X van het hierna vermelde goed gevolgd door een schenking van de echtgenoten X-Y aan de kinderen niet ingegeven was door fiscale motieven en niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door mevrouw […], notarieel juriste bij […], te […], namens:

2.1. De Heer X, geboren te […] op xx.xx.1957, [Rijksregister nummer: […]] en zijn echtgenote,

2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1962, [Rijksregister nummer: […]], samenwonend te […].

De schenkers in deze aanvraag.

De echtgenoten X-Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand der stad […], op xx.xx.1983, onder het stelsel van scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1983.

Hierna gewijzigd naar het stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2010.

Hierna gewijzigd zonder vereffening van het stelsel bij akte verleden voor zelfde notaris […] op xx.xx.2013.

Het laatst gewijzigd, op xx.xx.2019 bij akte verleden voor notaris […] (zie de akte in bijlage bij de aanvraag) met behoud van het stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Met deze wijziging werd het betrokken onroerend goed ingebracht in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen.

3. De betrokken partijen zijn de kinderen van de schenkers, m.n.

3.1. De Heer A, geboren te […] op xx.xx.1985, [Rijksregister nummer: […]] , wonend te […].

3.2. De Heer B, geboren te […] op xx.xx.1989, [Rijksregister nummer: […]], wonend te […].

De begiftigden in deze aanvraag.

4. Het betrokken onroerende goed betreft:

een perceel grond na afbraak woning gelegen te […], ten kadaster bekend sectie E nummer […] met een oppervlakte van 2.790 m².

Dit onroerend goed was oorspronkelijk een eigen goed van de heer X en werd door hem ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen bij akte wijziging huwelijkscontract dd xx.xx.2019

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand der stad […], op xx.xx.1983, onder het stelsel van scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1983.

Het laatst gewijzigd, op xx.xx.2019 bij akte verleden voor notaris […] (zie de akte in bijlage bij de aanvraag) met behoud van het stelsel van scheiding van goederen met een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Met deze wijziging werd het betrokken onroerend goed ingebracht in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen.

Deze inbreng werd gedaan teneinde het erfrecht voor de langstlevende echtgenoot te optimaliseren. Zodoende werd de gezinswoning […] ingebracht in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, samen met andere goederen. Op zelfde datum hebben de echtgenoten eveneens een akte zorgvolmacht afgesloten om naar de toekomst toe zoveel als mogelijk alles juridisch geregeld te hebben.

6. Thans wensen de echtgenoten X-Y het betrokken onroerend goed met voorbehoud van vruchtgebruik te schenken aan hun kinderen, vermeld onder 3.1. en 3.2..

III. Motivering van de aanvraag

7. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te verkrijgen dat de inbreng door de heer X van betrokken onroerend goed vermeld onder punt 4, gevolgd door een schenking van de blote eigendom aan de kinderen niet ingegeven was door fiscale motieven en niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, gelet op:

- het feit dat de inbreng meer dan twee jaar geleden plaats vond;

- hij ten tijde van de inbreng er geen intentie was om de eigendom aan hun zonen te schenken, aangezien het hier om de gezinswoning ging;

- de inbreng van de woning werd gedaan om het erfrecht van mevrouw Y voor zoveel als mogelijk te beschermen indien de heer X als eerste zou komen te overlijden. In het huwelijkscontract werd bedongen indien mevrouw Y eerst zou komen te overlijden dat de ontbinding van rechtswege plaatsvindt en de ingebrachte eigendom van rechtswege terugvalt aan de heer X;

- dat naar aanleiding van het plaatsbezoek van de architect op xx.xx.2019 (zie bijlage bij de aanvraag) en een kosten-batenanalyse een grondige renovatie aan de gezinswoning eerder werd afgeraden. Hierdoor werd er toch beslist werd om over te gaan tot afbraak van de gezinswoning;

- de zoon B zou op termijn op de geschonken eigendom zijn hoofdverblijfplaats en gezinswoning maken nadat hij de mogelijkheid heeft om zijn broer uit te kopen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

8. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

9. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waaropde beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt, m.n. 3.17.0.0.2 VCF.

10. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan

het kind voor de geheelheid van het goed.".

11. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast bij gebrek aan eenheid van opzet.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.