Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21011 - Schenking voorafgegaan door een inbreng in het gemeenschappelijk vermogen Vlaamse Belastingdienst

VB 21011 - Schenking voorafgegaan door een inbreng in het gemeenschappelijk vermogen

Voorafgaande beslissing
Nummer
21011
Datum beslissing
15 februari 2021
Publicatiedatum
21 april 2021

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door de heer X in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik door beide echtgenoten aan de neef van de heer X niet geviseerd wordt door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door mevrouw […], notarieel juriste bij de geassocieerde notarissen […], te […], namens:

2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.negentienhonderddrieënveertig, NN […], en zijn echtgenote,

2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.negentienhonderdzesenveertig, NN […],

samenwonende te […].

De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel zonder huwelijkscontract, welk stelsel werd gewijzigd zonder dat dit de vereffening van het vorig stelsel tot gevolg heeft gehad, ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2018 — sindsdien ongewijzigd.

De echtgenoten X-Y hebben 1 dochter.

3. De betrokken partij is de neef van de heer X, m.n. De heer Z, geboren te Oudenaarde op xx.xx.negentienhonderdachtentachtig, NN […], ongehuwd, wonende te […].

4. Het betrokken onroerende goed betreft:

GEMEENTE […]- eerste afdeling - […]

Een woonhuis met afhangen, op en met de grond, gestaan en gelegen […], gekadastreerd volgens titel en huidig kadaster, sectie A, nummer […], voor een kadastrale oppervlakte van tien are tweeënvijftig centiare (10a 52ca).

KI: duizend drieënvijftig euro (€ 1.053,00)

Het betrokken onroerend goed behoorde heer X toe om het te hebben verkregen ingevolge schenking van de echtgenoten […], blijkens akte verleden voor notaris […], destijds te […], op xx.xx.1977, overgeschreven op het hypotheekkantoor te […], op het hypotheekkantoor te […] op xx.xx.1977, boek […], nummer […].

Blijkens akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2018, overgeschreven op het hypotheekkantoor te […] op xx.xx. daarna, onder referte […], heeft voornoemde heer X voorschreven goed ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen met zijn echtgenote, mevrouw Y.

Het betrokken onroerend goed is de gezinswoning van de echtgenoten X-Y.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1966 onder het wettelijk stelsel zonder huwelijkscontract.

Blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2018 werd het betrokken onroerend goed, vermeld onder punt 4, in de huwelijksgemeenschap X-Y ingebracht.

Tijdens het huwelijk werden grote renovatiewerken uitgevoerd aan de woning betaald met gemeenschappelijke gelden. Het motief van de inbreng in de huwgemeenschap was dan ook de compensering van de investeringen van de renovatie van de gezinswoning.

6. Thans wensen de echtgenoten X-Y het betrokken onroerend goed met voorbehoud van vruchtgebruik te schenken aan de heer Z, voormeld onder punt 3.

III. Motivering van de aanvraag

7. Recent is een hevige ruzie ontstaan tussen de echtgenoten X-Y en hun enig kind. Om hun dochter zoveel mogelijk te onterven, willen de echtgenoten X-Y hun gezinswoning nu in blote eigendom schenken aan de neef van de heer X, voormeld onder punt 3.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

8. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

9. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt, m.n. 3.17.0.0.2 VCF.

10. ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan

het kind voor de geheelheid van het goed.".

11. Op de voorgenomen verrichting zal de anti-misbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet worden toegepast bij gebrek aan eenheid van opzet.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.