Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20075 - Wijziging huwelijksstelsel - verblijvingsbeding m.b.t. onverdeelde goederen Vlaamse Belastingdienst

VB 20075 - Wijziging huwelijksstelsel - verblijvingsbeding m.b.t. onverdeelde goederen

Voorafgaande beslissing
Nummer
20075
Datum beslissing
18 december 2020
Publicatiedatum
12 februari 2021

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers zijn oorspronkelijk gehuwd onder het stelsel van gemeenschap van aanwinsten blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] op […]. Het huwelijkscontract werd voor de eerste maal gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] op […] en voor de tweede maal met behoud van het stelsel ingevolge akte verleden voor notaris […] op […].

2. De aanvragers hebben tot slot hun huwelijkscontract voor de derde en laatste maal gewijzigd blijkens akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2020, waarbij zij de volgende wijzigingen hebben doorgevoerd:

- Overstap naar het stelsel van scheiding van goederen;

- Toevoeging van een facultatief verblijvingsbeding van de onverdeeldheden bestaande tussen de echtgenoten;

- Uitwerking van de modaliteiten van dit beding; en

- Aanpassing van hun huwelijksvermogensstelsel aan de laatste wetswijziging inzake het Belgisch huwelijksvermogensrecht.

Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van de wijziging van het huwelijkscontract naar een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een facultatief verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen, zoals opgenomen in de derde en laatste wijzigingsakte van hun huwelijkscontract van xx.xx.2020.

Een kopie van het huwelijkscontract en de akten wijziging huwelijkscontract werden voorgelegd.

Hoewel de aanvragers dit facultatief verblijvingsbeding reeds hebben toegevoegd aan hun huwelijksovereenkomst, heeft dit beding nog geen fiscale uitwerking gekregen op het moment van de aanvraag. De fiscale gevolgen krijgen maar uitwerking op het ogenblik dat het huwelijksvermogensstelsel vereffend en verdeeld wordt. Het is bijgevolg mogelijk om hierover een voorafgaande beslissing te vragen. De aanvragers verwijzen daarvoor naar de voorafgaande beslissingen met nummers 18045, 19014, 19038, 19039 en 19040 inzake het beding van aanwas (naar analogie).[1]

3. De aanvragers wensen zekerheid over de fiscale behandeling van dit facultatief verblijvingsbeding met betrekking tot deze onverdeeldheden, bij leven en bij overlijden.

Ze wensen bevestiging te krijgen dat de overstap naar een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een facultatief verblijvingsbeding niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF 2.7.1.0.5 VCF en 2.8.1.0.1 VCF en dat het ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens de heer X, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], en mevrouw Y, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […].

De aanvragers hebben hun woonplaats te […], sedert meer dan 5 jaar.

Ze hebben twee gemeenschappelijke kinderen, die allen meerderjarig zijn. Alle kinderen zijn geboren tijdens het huwelijk.

Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

Wijziging van het huwelijkscontract naar het stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren

5. Zoals hierboven reeds vermeld, zijn de echtgenoten overgestapt naar een stelsel van scheiding van goederen, zonder dat de post-communautaire onverdeeldheid werd verdeeld. Zij bezitten nu al hun roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid. Deze goederen behoren de echtgenoten toe in gelijke delen.

Het betreft:

- Een gezinswoning, gelegen te […];

- De meubels en het huisraad aanwezig in de voornoemde gezinswoning;

- Diverse onlichamelijke roerende goederen, onder meer tegoeden op bankrekeningen;

- Diverse lichamelijke roerende goederen;

- Diverse onroerende goederen.

Mogelijks zullen de echtgenoten ook in de toekomst andere roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.

Toegevoegd verblijvingsbeding (optioneel)

6. De echtgenoten hebben deze onverdeelde goederen onderworpen aan een verblijvingsbeding, zoals opgenomen in artikel 12 van de wijzigingsakte huwelijkscontract.

Ze willen deze onverdeelde goederen in volle eigendom aan de langstlevende van hen toebedelen. Hierdoor zullen al deze onverdeelde goederen bij overlijden van één van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende echtgenoot toebehoren, tenzij de langstlevende echtgenoot ervoor zou kiezen, overeenkomstig de modaliteiten van het huwelijkscontract, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen.

III. Motivering van de aanvraag

1) De wijziging van het huwelijkscontract is geen fiscaal misbruik

7. De overstap naar een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Partijen plaatsen zich immers niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element).

Zelfs indien uw Dienst hierover anders zou oordelen, dan nog zijn er overtuigende niet-fiscale motieven voor de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, zodat deze rechtshandelingen niet het wezenlijk doel hebben om een belastingvoordeel te bewerkstellingen (geen subjectief element).

8. De overgang naar een stelsel van scheiding van goederen is vooreerst ingegeven vanuit de wens tot bescherming van mevrouw Y tegen het ondernemingsrisico van de heer X. Gelet op de gezondheidstoestand van mevrouw Y, kan en wil zij niet meer verder ondernemen. De heer X daarentegen wenst wel nog verder te ondernemen. De echtgenoten hebben daarom besloten over te stappen naar het stelsel van scheiding van goederen, zodat de heer X kan ondernemen zonder (het vermogen van) mevrouw Y hierbij te betrekken. De echtgenoten willen het vermogen van mevrouw Y (voor de toekomst) veiligstellen voor beroepsschuldeisers en er tevens voor zorgen dat haar vermogen niet kan lijden onder een eventueel bewarend of uitvoerend beslag op het vermogen van de heer X. Het is daarom dat de echtgenoten verkiezen om bepaalde van hun roerende goederen toe te bedelen aan hun exclusieve eigen vermogens en deze apart te gaan beheren.

9. Hun onroerende goederen, en met name de gezinswoning, zullen zij wel in onverdeeldheid aanhouden. De bescherming is op dat vlak gegarandeerd door het afleggen van een verklaring van onbeslagbaarheid van de gezinswoning conform het bepaalde in artikel 72 en volgende van de wet van 25 april 2007.

10. Een andere reden om over te stappen naar het stelsel van scheiding van goederen is ingegeven door de wens van de echtgenoten om hun vermogen voor de toekomst autonoom te besturen. Om die reden kiezen zij ervoor om een deel van het roerend gemeenschappelijk vermogen te verdelen en toe te bedelen aan de exclusieve eigen vermogens van beide echtgenoten. Mevrouw Y wenst, omwille van haar gezondheidstoestand, nu reeds over te gaan tot schenkingen aan de kinderen. De heer X daarentegen wenst dit nog niet te doen en wenst met zijn deel van het vermogen verder te ondernemen. In een stelsel van scheiding van goederen kan elke echtgenoot dit voor zichzelf beslissen. Dit was niet mogelijk in hun oorspronkelijke huwelijksvermogensstelsel, dus was een wijziging noodzakelijk. De post-communautaire onverdeeldheid zal dus voor een gedeelte verdeeld worden tussen beide echtgenoten, zodat mevrouw Y op korte termijn kan overgaan tot schenkingen aan de kinderen.

Voor de gezinswoning is dergelijk autonoom bestuur niet aan de orde; zoals supra uiteengezet zal deze hen dan ook in onverdeeldheid blijven toebehoren.

2) Verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

11. Zoals supra uiteengezet, is de overschakeling naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen de enige manier om tegemoet te komen aan de huidige huwelijksvermogensrechtelijke wensen van de heer X en mevrouw Y. Dit doet echter geen afbreuk aan het feit dat zij de langstlevende onder hen willen beschermen. Zij wensen meer bepaald de nodige maatregelen te nemen ter garantie van de levenskwaliteit en levensstandaard van de langstlevende, zonder aan flexibiliteit in te boeten. Zij hebben daartoe een verblijvingsbeding toegevoegd aan hun huwelijkscontract.

De aanvragers verzoeken met betrekking tot de verrichting te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding als gevolg van deze verrichting, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

12. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018 omschreven.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).

13. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

14. Deze kwalificatie werkt volkomen indien, zoals in het geval dat aanvragers voorleggen, het huwelijksvoordeel wordt toegekend louter op aanwinsten, en in een situatie waar er geen niet-gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot zouden komen (art. 1464 BW en, a contrario, art. 1465 BW).

15. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is.

Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 1429bis, 1458, 1464 en 1465 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 1469, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018).

16. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn. Is dit huwelijksvoordeel beperkt tot aanwinsten, dan mogen deze aanwinsten integraal aan de langstlevende worden toegekend, als volkomen huwelijksvoordeel, vermits de grenzen zoals in artikel 1464 BW gesteld niet overschreden zijn (en voor zover er inderdaad geen niet-gemeenschappelijke kinderen tot de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot zullen komen).

17. De kwalificatie van een volkomen huwelijksvoordeel als niet-schenking heeft belangrijke civiele gevolgen. Deze voordelen kunnen immers niet ingekort worden. Ze worden zelfs niet opgenomen in de fictieve of hereditaire massa (art. 922 BW), bepalen niet mee de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.

18. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

19. De overgang/toebedeling op grond van het verblijvingsbeding (opgenomen in de huwelijksovereenkomst) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF

20. Omwille van de kwalificatie als (volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3,3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

21. Het verblijvingsbeding zal weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van één van de echtgenoten, maar van een schenking is er geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert (zie ook hierboven).

22. De overgang/toebedeling op grond van het verblijvingsbeding (opgenomen in de huwelijksovereenkomst) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3,3° VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

23. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

24. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan is een verblijvingsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

25. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).

Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van het verblijvingsbeding (opgenomen in de huwelijksovereenkomst).

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

26. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

27. Het verblijvingsbeding opgenomen in de huwelijksovereenkomst verstrekt evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

28. Het verblijvingsbeding is weliswaar nu reeds opgenomen in de huwelijksovereenkomst, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerste van de echtgenoten. Als het voordeel pas bij overlijden ontstaat en moest het beschouwd worden als kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.

29. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de overgang/toebedeling op grond van het verblijvingsbeding (opgenomen in de huwelijksovereenkomst).

Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

30. De uitwerking van het verblijvingsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.

31. Er is met betrekking tot het verblijvingsbeding opgenomen in de huwelijksovereenkomst dus geen sprake van een beding van aanwas. Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

Naar het oordeel van de Vlaamse Belastingdienst, zoals verwoord in SP 17044, is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in dat SP 17044 zijn vermeld.

- In de eerste plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat slaat op goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen (in de zin die hieraan wordt gegeven in art. 1100/1 § 4 BW zoals ingevoerd bij wet van 22 juli 2018).

- In de tweede plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat ten bezwarende titel is verleend, dus om een beding van aanwas dat als kanscontract kan kwalificeren. Hiervoor is, aldus het SP 17044, vereist dat de kansen van beide partijen (indien het contract slechts tussen twee partijen is gesloten) evenwichtig zijn. Daarvan kan slechts sprake zijn wanneer de inleg van beide partijen gelijkaardig is, en wanneer de levenskansen van beide partijen gelijkwaardig zijn.

Aanvragers wijzen erop dat de inleg in hun geval wel degelijk gelijk is. Hun levensverwachtingen zijn evenwel niet gelijk. Ze verschillen nauwelijks in leeftijd, maar hun gezondheidstoestand is niet even goed. Om die reden kunnen aanvragers dus geen aanwasbeding afsluiten.

Aanvragers hebben dan ook voorzien in een verblijvingsbeding. Dit biedt immers het voordeel dat het op een onweerlegbare wijze als een huwelijksvoordeel wordt gekwalificeerd en dus hoe dan ook buiten de erfrechtelijke aanspraken van de kinderen blijft.

Het door de aanvragers opgenomen verblijvingsbeding kwalificeert niet als beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn.

2) Geen misbruik

32. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

Het door de aanvragers opgenomen facultatief verblijvingsbeding frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

2.1. Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen

33. De verrichting frustreert de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3,3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze hebben hun huwelijksovereenkomst aangepast om tot een regeling te komen bij overlijden, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden gerechtigd zijn.

34. De verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF.

De aanvragers hebben hun huwelijksvermogensstelsel gewijzigd naar een stelsel van scheiding van goederen omdat ze, gelet op de gewijzigde omstandigheden en met name de gezondheidstoestand van mevrouw Y, een groot belang hechten aan de professionele autonomie van elk van hen, alsook aan de grotere bescherming voor (professionele) schuldeisers van de andere echtgenoot.

Ze daarnaast tot de vaststelling gekomen dat het, als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018, mogelijk is om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.

Met betrekking tot onverdeeldheden laat de civiele wet nu immers toe daaraan een verblijvingsbeding te koppelen, waardoor deze onverdeelde goederen bij overlijden van één van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de modaliteiten zoals voorzien in het huwelijkscontract, om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen, aangezien dergelijke testamentaire regeling te allen tijde en eenzijdig herroepbaar is.

Zij hadden theoretisch ook een finaal verrekenbeding kunnen toevoegen aan hun huwelijkscontract, dat eveneens een onherroepelijk huwelijksvoordeel uitmaakt. Maar het verblijvingsbeding voor onverdeeldheden vertoont een belangrijk voordeel op het verrekenbeding. Voor de werking van een verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.

Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding zijn al deze stappen niet nodig, en treedt de langstlevende echtgenoot, vanaf de kennisgeving van zijn/haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen, die hem/haar in natura verblijven.

Juist hierdoor is er voor de langstlevende op civielrechtelijk vlak een veel comfortabelere positie dan bij een verrekenbeding.

2.2. Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2 VCF

35. De verrichting verleent een huwelijksvoordeel dat huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen. Ze is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

De aanvragers frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor een gedeelte in de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot terecht komen. Dergelijke voordelen zouden daarenboven, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Bovendien zouden voordelen die in omvang gelijkaardig zouden zijn, maar die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, vatbaar zijn voor inkorting indien ze de reserve van de kinderen zouden aantasten, terwijl de echtgenoten dat risico totaal wensen uit te schakelen, zoals de civiele wet hun dat toelaat.

2.3. Heffing van het verdeelrecht

36. De aanvragers stellen dat er geen fiscaal misbruik is omdat de langstlevende echtgenoot bij de toebedeling van de gezinswoning het verdeelrecht verschuldigd zal zijn op de volledige waarde van het onroerend goed. Partijen hebben met de voorgenomen verrichting dan ook voorzien in een coherent en consequent geheel, zowel voor de roerende goederen als voor de onroerende goederen.

3) Niet-fiscale motieven

37. Uit wat voorafgaat blijkt dat de aanvragers de verrichting hebben doorgevoerd omwille van niet fiscale motieven. De overstap naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen was de enige manier om tegemoet te komen aan de huidige huwelijksvermogensrechtelijke wensen van de heer X en mevrouw Y (zoals toegelicht onder randnummers 7 tot en met 10). Zij willen deze wensen evenwel verzoenen met de bescherming van de langstlevende onder hen, zonder aan flexibiliteit in te boeten. Om die reden hebben de echtgenoten de nodige maatregelen genomen ter garantie van de levenskwaliteit en levensstandaard van de langstlevende via de toevoeging van een verblijvingsbeding.

Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is op de overstap naar een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een verblijvingsbeding.

Besluit en verzoek tot beslissing

38. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

39. De aanvraag die wordt voorgelegd, is verwezenlijkt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst, waarbij de echtgenoten zijn overgestapt naar het stelsel van scheiding van goederen en waarbij aan dit stelsel een verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen werd toegevoegd.

40. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de aanvraag niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3,3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

Ze wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de uitwerking van het verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen bij het overlijden van de eerste van hen niet zal leiden tot de heffing van enige schenk- of erfbelasting.

De aanvragers vragen tevens te bevestigen dat de combinatie van de overschakeling naar een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een verblijvingsbeding in casu geen fiscaal misbruik vormt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

De aanvragers zijn zich ervan bewust dat – aangezien de aanvraag (mede) betrekking heeft op (in België gelegen) onroerende goederen – op de toebedeling van deze onroerende goederen het verdeelrecht van toepassing zal zijn.

41. De aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de echtgenoten.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

42. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

43. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

44. Vermits het wijzigend huwelijkscontract, waarin het verblijvingsbeding werd opgenomen, gesloten is na 1 juni 2012, kan het worden afgetoetst aan de antimisbruikbepalingen. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

45. Aanvragers zijn overgestapt van een stelsel van gemeenschap van aanwinsten naar een stelsel van scheiding van goederen. Ingevolge de wijziging van het huwelijksvermogensstelsel behoren al de roerende en de onroerende goederen de beide echtgenoten in gelijke delen in onverdeeldheid toe. Bij deze wijziging van het huwelijksvermogensstelsel werd eveneens een facultatief verblijvingsbeding toegevoegd met betrekking tot de onverdeeldheden bestaande tussen de echtgenoten.

46. Deze verrichting maakt fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien er eenheid van opzet aanwezig is. Uit de verrichting kan worden afgeleid dat deze tot doel heeft de rechtstreekse toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF en bijgevolg finaal de erfbelasting op de toebedeling aan de langstlevende te ontwijken en dat het ontwijken van de erfbelasting de enige/overwegende beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandelingen.

47. De door de partijen aangehaalde niet-fiscale motieven – onder andere de bescherming van mevrouw Y tegen het ondernemingsrisico van de heer X en de wens inzake het autonoom bestuur van het vermogen met het oog op de schenkingen door mevrouw Y aan de kinderen – wegen niet op tegen de fiscale motieven.

Er wordt aangehaald dat de overgang naar een stelsel van scheiding van goederen vooreerst is ingegeven vanuit de wens tot bescherming van mevrouw Y tegen het ondernemingsrisico van de heer X. Dit argument is onvoldoende aangezien dit ’probleem’ blijkbaar gedurende de ruime (actievere) beroepsloopbaan van de heer X niet aan de orde was.

De andere aangehaalde reden om over te stappen naar het stelsel van scheiding van goederen is de wens van de echtgenoten om hun vermogen voor de toekomst autonoom te besturen. Mevrouw Y wenst, omwille van haar gezondheidstoestand, nu reeds over te gaan tot schenkingen aan de kinderen. De heer X wenst dit nog niet te doen en wenst verder te ondernemen. Om die reden wordt een deel van de post-communautaire onverdeeldheid tussen beide echtgenoten verdeeld, zodat mevrouw Y op korte termijn kan overgaan tot schenkingen aan de kinderen. Ook in een stelsel van gemeenschap kan de ene echtgenoot schenkingen doen van goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen, evenwel mits toestemming van de andere echtgenoot. Uit de voorgelegde gegevens blijkt dat de heer X akkoord is met de verdeling van een gedeelte van de post-communautaire onverdeeldheid, zodat mevrouw Y kan overgaan tot de schenkingen aan de kinderen. Hieruit kan worden afgeleid dat de heer X ook akkoord had kunnen gaan met de schenkingen aan de kinderen binnen een stelsel van gemeenschap en dat de wijziging naar een stelsel van scheiding van goederen met autonoom bestuur daarvoor dus niet noodzakelijk was.

Bovendien hadden partijen al een stelsel van gemeenschap van aanwinsten met een keuzebeding ten voordele van de langstlevende. Op basis hiervan had de langstlevende al de mogelijkheid om in het kader van de verdeling het volledige gemeenschappelijk vermogen, dan wel een percentage van één of meer of van alle goederen van het gemeenschappelijk vermogen in zijn kavel op te nemen. Wat de bescherming van de langstlevende betreft, zoals aangehaald in randnummer 11, leidt dit burgerrechtelijk tot hetzelfde resultaat als het optionele verblijvingsbeding dat aanvragers nu opgenomen hebben in hun huwelijkscontract.

48. Bijgevolg zal bij overlijden van één van de echtgenoten waarbij het verblijvingsbeding zal worden ingeroepen door de langstlevende echtgenoot, het artikel 2.7.1.0.4 VCF worden toegepast op de toebedeling aan de langstlevende. Ingevolge het fiscaal misbruik, zal de wijziging van het stelsel met toepassing van het verblijvingsbeding immers niet tegenstelbaar zijn aan de Vlaamse Belastingdienst wegens ontwijking van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

49. De artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3,3°, 2.7.1.0.5 en 2.8.1.0.1 VCF zijn niet van toepassing op de huidige verrichting.

50. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.